Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6243

Datum uitspraak2009-05-26
Datum gepubliceerd2009-06-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 08/202
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bouwleges. Heffingsmaatstaf normatieve bouwkosten.
Verweerder heeft in beginsel een autonome bevoegdheid met betrekking tot de heffing van rechten als bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet. Deze bevoegdheid van verweerder strekt zich eveneens uit tot de vaststelling van de in aanmerking te nemen heffingsmaatstaf. Op dit beginsel dient slechts een uitzondering te worden aanvaard indien zou moeten worden geconcludeerd dat de uitoefening van deze bevoegdheid in strijd is met hogere regelgeving en/of met algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel of het verbod van willekeur. In een dergelijk geval zou de desbetreffende regeling in zoverre onverbindend moeten worden verklaard. Het vaststellen van de heffingsmaatstaf op een normatief bedrag dat hoger ligt dan de werkelijke kosten, zoals in het onderhavige geval, noopt op zichzelf dan ook niet tot ingrijpen door de belastingrechter. Dat de daadwerkelijke bouwkosten aanmerkelijk (ongeveer 25 procent) lager zijn dan de door verweerder met toepassing van de Verordening berekende bouwkosten kan, mede nu als onweersproken vaststaat dat de door verweerder berekende bouwkosten zijn afgeleid van actuele gegevens over bouwkosten van agrarische bouwwerken in de provincie Noord-Brabant, niet tot de conclusie leiden dat in dit geval sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel, het verbod van willekeur of enig ander algemeen rechtsbeginsel.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 08/202 Uitspraakdatum: 26 mei 2009 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en het hoofd van de afdeling Middelen van de gemeente Lith, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 30 juli 2007, verzonden 1 augustus 2007, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lith reguliere bouwvergunning verleend ten behoeve van de bouw van een rundveestal op het perceel [adres] te [plaats] onder gelijktijdige kennisgeving van de verschuldigde leges. Deze zijn berekend aan de hand van de tarieven van de “Verordening op de heffing en de invordering van leges 2007” (hierna: de Verordening) en bedragen in totaal € 12.880,-. Bij brief van 13 december 2007, ontvangen 28 augustus 2007, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte leges. Bij uitspraak op bewaar van 3 december 2007, verzonden 5 december 2007, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen bij brief van 15 januari 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2009 te ’s-Hertogenbosch. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [vertegenwoordiger verweerder]. 2. Feiten Eiser is eigenaar van het perceel [adres] te [plaats]. Eiser is bouwvergunning verleend voor het oprichten van een stal voor de huisvesting van 125 stuks melkvee. 3. Geschil In geschil is de hoogte van de geheven bouwleges. Het wettelijk kader luidde op de datum van het bestreden besluit als volgt. Ingevolge artikel 2 van de Verordening, vastgesteld door de raad van de gemeente Lith op 14 december 2006 (hierna: de Verordening) worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. Ingevolge artikel 5.1.1 van bij de Verordening behorende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel) worden onder bouwkosten verstaan alle bouwkosten van het bouwen of verbouwen, inclusief de afwerking, op basis van marktprijzen, exclusief omzetbelasting, zoals deze marktprijzen zijn opgenomen in een door burgemeester en wethouders vastgestelde lijst. Als de in artikel 5.1.1 van de Tarieventabel bedoelde lijst is door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld het “onderzoeksrapport basisbedragen leges 2006” (hierna: het Rapport). Ingevolge artikel 5.2.3 van de Tarieventabel bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om reguliere bouwvergunning 2,1% van de bouwkosten indien de bouwkosten meer dan € 350.000,- bedragen. Ingevolge artikel 5.3.2 van de Tarieventabel worden indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een bouwvergunning moet worden verleend en toetsing aan welstandscriteria als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet moet plaatsvinden de bedragen verhoogd met het tarief bij bouwkosten van € 500.001,- of hoger van € 1.400,- per bouwplan. Partijen hebben zich op de volgende standpunten gesteld. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het bedrag dat verweerder per ligplaats hanteert veel hoger is dan de werkelijke factuurbedragen voor de bouw van de stal en niet reëel is. In het door verweerder gehanteerde bedrag is ten onrechte ook de melkinstallatie meegenomen. Inmiddels is gebleken dat de totale werkelijke bouwkosten € 403.597,29 bedragen. Eiser wenst dat over de werkelijk gemaakte bouwkosten leges worden geheven. Dit zou dan leiden tot een legesbedrag van € 9.645,97. Melkvee is volgens het normaal spraakgebruik ook rundvee. Verweerder had het veel lagere bedrag voor rundvee van € 577,- per plaats dienen te hanteren in plaats van het bedrag voor melkvee. Wat huisvestingseisen betreft zijn er geen grote verschillen tussen melkvee en overig rundvee. Verweerder heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het desbetreffende bouwplan bouwvergunningplichtig is. De leges zijn berekend aan de hand van de Tarieventabel behorende bij de Verordening. De stal is bedoeld voor de huisvesting van melkvee. Volgens het Rapport bedragen de bouwkosten voor de bouw van een ligboxenstal voor melkvee € 4.373,- per plaats, exclusief BTW. De bouwkosten zijn berekend aan de hand van cijfers afkomstig van het Nederlands Bouw Calculatie Instituut (NBCI). Deze cijfers zijn een resultante van actuele gegevens over bouwkosten van agrarische bouwwerken in de provincie Noord-Brabant. De melkinstallatie wordt niet meegenomen in de berekening van de normbedragen. Navraag door verweerder bij het NBCI heeft geleerd dat het bedrag van € 4.373,- inderdaad het door het NBCI berekende bedrag voor melkvee is. De berekening van de bouwleges is daarmee als volgt: Stal voor 125 koeien x € 4.373,- per ligplaats is € 546.625,-. De totale bouwleges bedraagt daarmee € 546.625,- maal 2,1% is € 11.480,-. De bouwleges worden nog verhoogd met de leges voor de welstandstoetsing van € 1.400,-. Het totaalbedrag is € 12.880,-. Ongeacht de daadwerkelijke kosten van de bouw is de gemeente gehouden de Verordening onverkort toe te passen in verband met rechtsgelijkheid. Dit geldt ook bij de berekening van de bouwleges bij eiser. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 4. Beoordeling van het geschil De rechtbank heeft geconstateerd dat het besluit van 30 juli 2007 is genomen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lith. Voor wat betreft de heffing van leges was echter op de voet van artikel 231, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet bevoegd de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen. Uit een tot de gedingstukken behorend besluit van 31 januari 2003 volgt dat in de gemeente Lith het hoofd van de afdeling Middelen is aangewezen als de in voormeld artikelonderdeel bedoelde gemeenteambtenaar. Dit betekent dat het besluit van 30 juli 2007 voor wat betreft de heffing van leges onbevoegd is genomen. De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat de uitspraak op bezwaar bevoegd is genomen door het hoofd van de afdeling Middelen. Hieruit kan worden afgeleid dat het bevoegde bestuursorgaan het primaire besluit van 30 juli 2007 voor zijn rekening heeft genomen. Het geconstateerde bevoegdheidsgebrek kan dan ook worden geacht te zijn hersteld. Eiser heeft betoogd dat verweerder had dienen uit te gaan van de daadwerkelijk gemaakte bouwkosten. Dit betoog faalt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat verweerder in beginsel een autonome bevoegdheid heeft met betrekking tot de heffing van rechten als bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet. Deze bevoegdheid van verweerder strekt zich eveneens uit tot de vaststelling van de in aanmerking te nemen heffingsmaatstaf. Op dit beginsel dient slechts een uitzondering te worden aanvaard indien zou moeten worden geconcludeerd dat de uitoefening van deze bevoegdheid in strijd is met hogere regelgeving en/of met algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel of het verbod van willekeur. In een dergelijk geval zou de desbetreffende regeling in zoverre onverbindend moeten worden verklaard. Het vaststellen van de heffingsmaatstaf op een normatief bedrag dat hoger ligt dan de werkelijke kosten, zoals in het onderhavige geval, noopt op zichzelf dan ook niet tot ingrijpen door de belastingrechter. Dat in dit geval sprake is van strijd met hogere regelgeving of met enig algemeen rechtsbeginsel is niet als zodanig gesteld en ook overigens niet aannemelijk geworden. Dat de daadwerkelijke bouwkosten aanmerkelijk (ongeveer 25 procent) lager zijn dan de door verweerder met toepassing van de Verordening berekende bouwkosten kan, mede nu als onweersproken vaststaat dat de door verweerder berekende bouwkosten zijn afgeleid van actuele gegevens over bouwkosten van agrarische bouwwerken in de provincie Noord-Brabant, niet tot de conclusie leiden dat sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel, het verbod van willekeur of enig ander algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank is voorts, anders dan eiser, van oordeel dat verweerder terecht het bedrag behorend bij melkvee heeft toegepast. Uit het feit dat verweerder naast de categorie rundvee een aparte categorie melkvee hanteert, moet worden afgeleid dat de categorie rundvee uitsluitend betrekking heeft op rundvee, niet zijnde melkvee. Nu in beroep niet meer in geschil is dat de desbetreffende stal zal worden gebruikt voor de huisvesting van melkvee, heeft verweerder dan ook terecht het bij die categorie behorende bedrag toegepast. Overigens acht de rechtbank - gelet op de betwisting door verweerder van deze niet nader onderbouwde stelling van eiser - niet aannemelijk dat in het bedrag behorend bij melkvee, al dan niet terecht, ook de kosten van een melkinstallatie zijn opgenomen. Voor het overige staat als onweersproken vast dat verweerder in dit geval de Verordening juist heeft toegepast. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling uit te spreken of te bepalen dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht dient te vergoeden. 6. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. T. van de Woestijne, rechter, in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2009. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.