Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6218

Datum uitspraak2009-06-03
Datum gepubliceerd2009-06-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601425-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is veroordeeld ter zake van bedreiging door messen vanaf etage flatgebouw naar politie te gooien, verzet tegen de politie en wapenbezit. Overweging omtrent toerekeningsvatbaarheid verdachte.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht parketnummer: 16/601425-08 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 juni 2009 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] (Joegoslavië) wonende te [woonplaats], [woonadres] raadsvrouwe mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort 1. Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk verder behandeld op de terechtzitting van 20 mei 2009, waarbij de officier van justitie, mr. A.M.F. van Veghel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2. De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat: (feit 1) verdachte heeft gepoogd twee politieagenten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door twee messen in een flatgebouw naar beneden te gooien, subsidiair op deze wijze de agenten heeft bedreigd; (feit 2) verdachte zich vervolgens heeft verzet tegen zijn aanhouding; (feit 3) verdachte wurgstokken voorhanden heeft gehad. 3. De beoordeling van het bewijs 3.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan. 3.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 tenlastegelegde, nu verdachte niet de opzet had om de agenten te verwonden dan wel te bedreigen en het feitelijk onmogelijk was om de agenten op deze wijze te verwonden. Ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, aangezien sprake was van een natuurlijke reactie van verdachte op het tegen hem aangewende geweld en zijn handelen niet gericht was tegen agenten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is de verdediging van mening dat eveneens vrijspraak dient te volgen, nu sprake is geweest van onrechtmatig binnentreden in de woning van verdachte en het bewijs aldus onrechtmatig is verkregen. 3.3. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank overweegt omtrent het onder 1 tenlastegelegde het volgende. Ter terechtzitting van 20 mei 2009 heeft verdachte verklaard dat hij op 2 december 2008 een stanleymes en een gesloten zakmes in het trappenhuis van zijn flatwoning naar beneden heeft gegooid. Naar zijn zeggen zag hij dat de agenten beneden bij de lift stonden, zijnde een plek waar zij niet door de messen getroffen konden worden. Verdachte had volgens zijn verklaring ook niet de intentie om iemand te raken, maar wilde aldus tonen dat hij ongewapend was. Ter terechtzitting van 9 maart 2009 zijn de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen gehoord. Agent van politie [verbalisant 1] heeft verklaard dat zij en [verbalisant 2] naar de lift liepen. Vervolgens hoorde zij een geluid en zag dat er een mes op de grond viel en dat het mes inklapte. Het gooien van het stanleymes heeft verbalisant [verbalisant 1] alleen gehoord en niet gezien. Hoofdagent van politie [verbalisant 2] heeft ter terechtzitting van 9 maart 2009 verklaard dat hij en [verbalisant 1] naar de lift liepen en hij iets hoorde vallen. Daarna is hij langs de muur gelopen en zag en hoorde hij dat er nog iets viel. Dit bleek een stanleymes te zijn en landde op ongeveer één meter afstand van [verbalisant 2] op de grond. Het zakmes heeft [verbalisant 2] niet gezien. Gelet op de verklaring van verdachte en de verbalisanten staat vast dat verdachte een zakmes en een stanleymes naar beneden heeft gegooid. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verdachte een opengeklapt zakmes naar beneden heeft gegooid. Enkel verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij zag dat het zakmes dichtklapte toen het de grond raakte. Zijn verklaring vindt geen steun in andere bewijsmiddelen en de rechtbank acht dit onderdeel dan ook niet bewezen. Aangaande de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is vereist dat verdachte de opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is hiervan geen sprake geweest. De rechtbank baseert zich daarbij op voornoemde verklaring van verdachte en hetgeen de verbalisanten hebben verklaard. Hun verklaringen weerleggen niet hetgeen verdachte heeft verklaard, namelijk dat hij de verbalisanten zag staan en hen niet kon raken met de gegooide messen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen en derhalve dient een en ander te leiden tot vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het gooien van het vouwmes en stanleymes de verbalisanten heeft bedreigd. Vereist is dat het handelen van verdachte van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de verbalisanten de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Daarvan is gelet op voornoemde verklaringen sprake geweest. Anders dan de raadsvrouwe heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank in voorwaardelijke zin de opzet van de verdachte gericht geweest op het teweegbrengen van de bedoelde vrees. Ook verdachte moet zich gerealiseerd hebben dat het gooien van messen vanaf een hoger gelegen verdieping in de richting van personen, op die personen een dreigende indruk zou maken. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft verdachte ter terechtzitting van 9 maart 2009 verklaard dat hij zich heeft verdedigd, omdat de agenten hem pijn deden. De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben op dezelfde zitting als getuigen verklaard dat verdachte naar beneden kwam en dat ineens zijn stemming omsloeg en hij een gevechtshouding aannam richting beide verbalisanten. Uit de verklaringen van beide verbalisanten blijkt dat verdachte niet reageerde op aanwijzingen van de verbalisanten. Verbalisant [verbalisant 2] heeft volgens zijn verklaring een nekklem aangelegd. Verdachte bleef zich verzetten. Volgens verbalisant [verbalisant 3] , die nadien ter plaatse is gekomen, maakte verdachte wilde en ongecontroleerde bewegingen met zijn beide armen en bovenlichaam. De rechtbank volgt in deze de verklaringen zoals door de verbalisanten zijn afgelegd en niet de lezing van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte een vechthouding heeft aangenomen en aanwijzingen van de verbalisanten niet heeft opgevolgd. In het licht van hetgeen vooraf is gegaan, is het optreden van verbalisanten jegens verdachte niet onbegrijpelijk en naar het oordeel van de rechtbank als rechtmatig te beschouwen. Het feit is derhalve wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank verwerpt op grond van het voorgaande het verweer van de raadsvrouwe nu deze uitgaat van de lezing van verdachte en een onrechtmatige geweldstoepassing van de verbalisanten. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat na de aanhouding van verdachte de politie naar de flatwoning van verdachte is gegaan. Gelet op de eerdere melding dat er mogelijk een conflict was in de woning tussen een man en een vrouw, is blijkens de verklaring van verbalisant [verbalisant 4] , de verbalisant naar de woning gegaan. De voordeur van de woning stond open en na tweemaal roepen bij de voordeur, hoorde de verbalisant geen geluiden uit de woning komen. Daarop is hij de woning ingegaan, daar de politie zich ernstig zorgen maakte over het welzijn van de vrouw. In de woning is vervolgens niemand aangetroffen, maar wel zag voornoemde verbalisant naast de voordeur een tweetal zwaarden liggen en een nunchaku (de rechtbank begrijpt: wurgstokken), zijnde deze laatste een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie . Verdachte heeft ter terechtzitting van 9 maart 2009 bekend dat deze wurgstokken van hem waren. Van onrechtmatig binnentreden, zoals de raadsvrouwe heeft gesteld, is gelet op de verklaring van verbalisant [verbalisant 4] geen sprake geweest. De politie handelde op grond van haar taak in de zin van artikel 2 van de Politiewet 1993 en constateerde in de woning vervolgens een strafbaar feit. Nu naar het oordeel van de rechtbank van onrechtmatig binnentreden geen sprake is geweest, is derhalve het bewijs rechtmatig verkregen. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouwe. 3.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. Subsidiair op 02 december 2008 te gemeente Utrecht, [verbalisant 2] en [verbalisant 1], respectievelijk hoofdagent en agent van politie Utrecht, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend van een flatgebouw, een vouwmes en een stanleymes naar die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gegooid, die zich op dat moment van gooien op de begane grond van dat flatgebouw bevonden; 2. op 02 december 2008 te gemeente Utrecht, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 2] en [verbalisant 1], respectievelijk hoofdagent en agent van politie Utrecht, verdachte op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig naar die [verbalisant 2] en [verbalisant 1] een vechthouding aan te nemen en vervolgens, nadat die [verbalisant 2] bij verdachte een verwurging had aangelegd, met zijn armen en bovenlichaam meermalen wilde en ongecontroleerde bewegingen te maken; 3. op 02 december 2008 in de gemeente Utrecht een wapen van categorie I, onder 3 te weten wurgstokken, voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. De strafbaarheid 4.1. De strafbaarheid van de feiten Aangaande het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouwe namens verdachte het verweer gevoerd dat sprake is geweest van noodweer en dat verdachte voor dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Gelet op hetgeen de rechtbank onder 3.3. heeft overwogen, dient dit verweer te worden verworpen. De rechtbank volgt de lezing van de verbalisanten in deze en niet die van verdachte. Jegens verdachte is derhalve geen sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen noodzakelijke verdediging geboden was. Reeds hierom kan ook geen sprake zijn van noodweer. Ook voorts zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd; Ten aanzien van feit 2: wederspannigheid; Ten aanzien van feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. 4.2. De strafbaarheid van verdachte De rechtbank overweegt omtrent de strafbaarheid van verdachte het volgende. Uit de psychologische rapportage van dr. J. van der Donk d.d. 12 februari 2009 en de psychiatrische rapportage van drs. M.L.I.M. van Thiel d.d. 25 februari 2009 volgt als conclusie dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar was, vanwege een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een schizoaffectieve stoornis. Zij adviseerden dat verdachte zou worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis krachtens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Bij vonnis d.d. 11 maart 2009 heeft de rechtbank, gelet op de gesteldheid en houding van verdachte ter zitting d.d. 9 maart 2009, het onderzoek heropend teneinde nader rapport te laten opmaken over de vraag of en zo ja onder welke voorwaarden de verdachte in aanmerking komt voor ambulante behandeling, als verdachte de voorgeschreven medicatie zou gebruiken. Tevens heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis met ingang van 12 maart 2009 geschorst. In hun aanvullende rapportages d.d. 14 mei 2009 respectievelijk d.d. 12 mei 2009 zijn voornoemde deskundigen bij dezelfde conclusie en advies gebleven. Wel zien beide deskundigen dat na de voorlopige hechtenis een effectieve behandeling heeft plaatsgevonden, waardoor de psychotische ontregeling is geweken. Er is thans sprake van een milde, deels reactieve depressie, die gedeeltelijk in remissie is. De officier van justitie en de raadsvrouwe komen – mede gelet op de verklaring van verdachte ten tijde van de zitting, en het na het gebeurde gevolgde diagnose- en behandeltraject - tot de conclusie dat aannemelijk is dat verdachte ten tijde van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten vanwege genoemde geestelijke stoornis weliswaar een zekere mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid moet hebben gehad, maar dat deze niet als volledige ontoerekeningsvatbaarheid is te kwalificeren. Van volledige ontoerekeningsvatbaarheid is volgens vaste jurisprudentie slechts sprake indien door de rechter wordt vastgesteld dat een verdachte als gevolg van een ziekelijke stoornis verstoken is geweest van elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten sprake is geweest van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank is echter, anders dan de deskundigen, en met de officier van justitie en de raadsvrouwe, van oordeel dat daarmee nog niet tevens de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte gegeven is. Verdachte heeft onder meer ter terechtzitting verklaard dat hij de deur voor de agenten had geopend, had gezien waar de politieambtenaren na binnenkomst stonden en vervolgens in een ‘split second’ de beslissing nam om de messen in de richting van de agenten naar beneden te gooien. Gezien deze verklaring, bezien in samenhang met die van de verbalisanten komt de rechtbank tot de conclusie dat het verdachte niet aan elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen heeft ontbroken en hij derhalve niet volledig ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht. De conclusie is dan ook dat de strafbaarheid van verdachte niet is uitgesloten en verdachte derhalve strafbaar is. De rechtbank zal echter bij de bepaling van de strafmaat rekening houden met het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van het eerste en tweede feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en dientengevolgde verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. 5. De strafoplegging 5.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij Altrecht of een soortgelijke instelling. 5.2. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouwe heeft namens verdachte primair vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan kan de verdediging zich vinden in de eis van de officier van justitie. 5.3. Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging tegen politieambtenaren door het gooien van messen in hun richting en zich vervolgens verzet tegen zijn aanhouding. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van delicten die gepaard gaan met bedreigingen of geweld nog lange tijd angstgevoelens kunnen ondervinden. Dat geldt evenzeer als deze feiten tegen politieambtenaren plaatsvinden. Zij zijn ambtenaren die een publieke taak verrichten. Dat dient temeer te worden gerespecteerd. Verdachte heeft zich daarvan geen rekenschap gegeven. Voorts heeft verdachte wurgstokken in zijn woning voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van verboden wapens levert een onaanvaardbaar risico voor het leven en de veiligheid van personen. Zoals hiervoor reeds weergegeven zijn omtrent de persoon van verdachte door psycholoog dr. J. van der Donk en door psychiater drs. M.L.I.M. van Thiel rapportages opgemaakt, waarin zij tot de conclusie kwamen dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar was en derhalve opgenomen diende te worden in een psychiatrisch ziekenhuis krachtens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Deze conclusies hebben zij ook in hun aanvullende rapportages gehandhaafd. De rechtbank overweegt omtrent het ongewijzigde advies van de deskundigen in hun aanvullende rapportages dat dit onvoldoende gedragen wordt door de feitelijke vaststellingen van de deskundigen zelf in hun aanvullende rapportages De deskundigen zijn namelijk met de reclassering van oordeel dat de na de schorsing van verdachte ingeslagen weg met een ambulant behandelingsprogramma effectief verloopt. Namens de reclassering is d.d. 27 april 2009 daaromtrent een rapport opgemaakt door mw. F. van der Groep met een bijpassend plan van aanpak. De officier van justitie en de raadsvrouwe kunnen zich vinden in dit voorgestelde plan van aanpak. Verdachte heeft zich ter terechtzitting d.d. 20 mei 2009 eveneens bereid verklaard te handelen naar dit plan van aanpak. Gezien deze ontwikkelingen acht de rechtbank oplegging van de maatregel van de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet langer geïndiceerd. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. Hoewel de rechtbank onder 1 een minder zwaar feit bewezen acht dan de officier van justitie, acht zij deze straf niettemin passend. De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij blijkens een hem betreffend uitreksel uit de justitiële documentatie niet eerder terzake van strafbare feiten is veroordeeld. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van het eerste en tweede feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en dientengevolge verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen noodzakelijk. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 50 dagen voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering en ambulante behandeling door Altrecht of een soortgelijke instelling mogelijk. De rechtbank zal voorts als bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte de door de behandelaars voorgeschreven medicatie zal gebruiken. 5.4. De onttrekking aan het verkeer De rechtbank acht de in beslag genomen wurgstokken vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan met betrekking tot dit voorwerp. Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang. 6. De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 57, 180, 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 7, De beslissing De rechtbank: Vrijspraak - spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit; Bewezenverklaring - verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht; feit 2: wederspannigheid; feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; - bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast: * omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; * omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; - stelt als bijzondere voorwaarden: * dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland; * dat verdachte zich ambulant zal laten behandelen door Altrecht of een soortgelijke instelling; * dat verdachte de door zijn behandelaars voorgeschreven medicatie zal innemen, - draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf; Beslag - verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: wurgstokken; Voorlopige hechtenis Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip van onherroepelijk worden van dit vonnis. Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Bueno, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. A. Kuijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 juni 2009.