Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6172

Datum uitspraak2009-06-03
Datum gepubliceerd2009-06-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/7177 WRB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om rechtsbijstand in bezwaarprocedure tegen weigering visumverlening afgewezen. Aanvrager van rechtsbijstand is de zwager van de in het buitenland verblijvende aanvrager van het visum en referent in de visumprocedure. Volgens de uitspraak van de ABRS van 12 januari 2004, JV 2004/82, kan alleen de echtgenoot van de aanvrager naast de aanvrager als belanghebbende in de zin van de Awb worden aangemerkt. Verweerder gaat in zijn beleid ten onrechte uit van een afgeleid belang van de referent in een mvv/visumprocedure. Beroep gegrond verklaard wegens ontoereikende motivering bob met instandlating van de rechtsgevolgen. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 3, enkelvoudige kamer Reg.nr.: AWB 08/7177 WRB UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [plaats], eiser, gemachtigde mr.drs. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, en de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage, verweerder. I. PROCESVERLOOP Bij besluit van 6 juni 2008 (3FF9550) heeft verweerder een aanvraag van eiser om een toevoeging van rechtsbijstand als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de rechtsbijstand (verder: Wrb) voor een bezwaarprocedure tegen een weigering tot afgifte van een visum afgewezen. Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 20 juni 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 september 2008 (verzonden: 25 september 2008) heeft verweerder, overeenkomstig een advies van de Commissie voor Bezwaar van 12 september 2008, het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 26 september 2008 bij de rechtbank beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting op 21 april 2009. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, [A]. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank moet in dit beroep de vraag beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op de daartegen ingebrachte beroepsgronden, in rechte stand kan houden. 2. Eiser heeft betoogd dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag heeft afgewezen, omdat hij in de vreemdelingrechtelijke procedure als referent slechts een afgeleid belang zou hebben. In het merendeel van de gevallen heeft de referent in het vreemdelingenrecht een zelfstandig belang, omdat het visum (of de mvv) het middel is waarmee de referent en de aanvrager (hier: de zwager van eiser) bijeen kunnen worden gebracht. Eiser verwijst ter ondersteuning van zijn standpunt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 12 januari 2004, JV 2004/82, LJN: AO1686. Daarin heeft de Afdeling beslist dat de referent als belanghebbende bezwaar kan indienen tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag van zijn echtgenote, ingediend in het land van herkomst of bestendig verblijf en dat artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 zich daartegen niet verzet. De Afdeling heeft dus de kwaliteit van de referent maatgevend geoordeeld. Eiser is van oordeel dat deze benadering ook dient te gelden voor zijn positie als zwager van de aanvrager van het visum voor verblijf in Nederland bij hem. Beiden hebben een samenvallend en geen tegengesteld belang, namelijk het uitoefenen van family life tijdens het verblijf van aanvrager in Nederland. Voorts heeft eiser gewezen op de positie van de derde-belanghebbende, die eveneens bezwaar kan indienen tegen een besluit waarvan hij niet de aanvrager is, bijvoorbeeld een bouwvergunning, verleend aan de buren. Verweerder is uitgegaan van onjuiste feiten door te overwegen dat de aanvrager en niet eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de visumweigering. Beiden hebben uitdrukkelijk bezwaar gemaakt. Tenslotte heeft eiser aangevoerd dat de verwijzing in het bestreden besluit naar een uitspraak van de Afdeling niet ter zake is en dat verweerders besluit niet naar behoren is gemotiveerd. 3. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar zijn beleid, neergelegd in het Handboek Toevoegen, Hoofdstuk 03-28, aantekening 17, op het standpunt gesteld dat slechts de aanvrager van een mvv of een visum een rechtstreeks belang heeft bij een bezwaar of beroep tegen een weigeringsbesluit. De referent heeft slechts een afgeleid belang bij een dergelijk besluit. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 november 2006 (LJN: AZ1733) beslist dat degene die een afgeleid belang heeft slechts als belanghebbende kan worden aangemerkt, indien sprake is van een tegengesteld belang ten opzichte van degene met een direct belang. In dit geval is daarvan geen sprake. 4. De rechtbank overweegt als volgt. 4.1 Uit de gedingstukken blijkt dat de zwager van eiser, [B], van Egyptische nationaliteit, een visum heeft aangevraagd voor verblijf in Nederland bij eiser. Tegen de afwijzing van die aanvraag bij besluit van 18 april 2008 hebben zowel [B], de zwager van eiser, als eiser op 25 april 2008 bij de minister van Buitenlandse Zaken bezwaar gemaakt. De aanvraag voor een toevoeging van eveneens 25 april 2008 is gesteld ten name van eiser. Op de aanvraag is aangegeven dat de cliënt zelf belanghebbende is. De aanvraag voor een toevoeging is alleen ten name van eiser gesteld. Het primaire besluit, houdende afwijzing van die aanvraag, heeft verweerder gemotiveerd met de opvatting dat eiser als referent in de visumaanvraag de hoedanigheid van belanghebbende mist. Aangegeven is dat de aanvraag om een toevoeging op naam van de aanvrager dient te worden gesteld. 4.2 Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of eiser als referent in de visumaanvraag als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden beschouwd, zodat hij zelf tegen de visumweigering aan [B] rechtsmiddelen kan aanwenden. De rechtbank beantwoordt die rechtsvraag ontkennend. Bij uitspraak van 6 april 2009 (AWB 08/6322 WRB) heeft deze rechtbank eerder beslist dat, in geval van een weigering van een mvv of visum aan een in het buitenland verblijvende aanvrager, alleen de echtgenoot van de aanvrager als referent belanghebbende is, zodat hij de mogelijkheid heeft bezwaar en beroep in te stellen. De rechtbank leidt dit af uit de ook door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2004. De Afdeling beperkt de hoedanigheid van belanghebbende tot de referent in de mvv/visumaanvraag die de echtgenoot is van de aanvrager. De positie van referent als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat deze referent voor de toepassing van de Wrb dient te worden beschouwd als rechtzoekende als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, van de Wrb. Nu in dit geval de zwager van eiser het visum heeft aangevraagd, is hier een situatie aan de orde, die eiser niet de hoedanigheid van belanghebbende oplevert. Het visum is immers niet door zijn echtgenote aangevraagd en de aangehaalde uitspraak van de Afdeling strekt niet verder dan de positie van de echtgenoot van de aanvrager van een mmv/visum als belanghebbende. Verweerder heeft daarom terecht de aanvraag van eiser afgewezen en deze weigering in bezwaar gehandhaafd. De weigeringsgrond van het primaire besluit is evenwel, in het licht van de aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2004, te algemeen gesteld. Er is immers één geval waarin de referent meer dan "hooguit een afgeleid belang heeft" en wel als belanghebbende in rechte kan optreden. Hoewel die situatie zich in het geval van eiser niet voordoet, kan deze motivering van het in bezwaar in stand gebleven primaire besluit niet onverkort standhouden. In het thans bestreden besluit is verwezen naar verweerders beleid, opgenomen in het Handboek Toevoegen, Hoofdstuk 03-28, aantekening 17. Dit beleid, dat is gepubliceerd in april 2007, zal, in het licht van de meergenoemde uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2004, moeten worden genuanceerd. Verder is onjuist de verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2006 betreffende een tegengesteld belang tussen de rechtzoekende en de rechtshulpverlener. Eiser heeft daartegen met succes aangevoerd dat deze situatie zich in het geval van eiser niet voordoet en dat deze belangentegenstelling alleen aan de orde is bij de toepassing van de Wrb, terwijl het hier primair gaat om het zijn van belanghebbende in de vreemdelingrechtelijke bezwaarprocedure. De aangehaalde uitspraak kan derhalve niet dienen ter onderbouwing van verweerders besluit op bezwaar. 5. Op grond van de voorgaande overwegingen treft eisers betoog dan het bestreden besluit niet draagkrachtig is gemotiveerd doel. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, aangezien eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende en dan ook niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. 6. Verweerder wordt veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten voor een bedrag van € 644,--, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en 2 punten zijn toegekend voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--. III. BESLISSING De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; bepaalt dat de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 39,--, vergoedt; veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,--, welk bedrag de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage aan eiser moet vergoeden. Aldus vastgesteld door mr. J.W. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier Y.E. de Loos. Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.