Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI5776

Datum uitspraak2009-05-29
Datum gepubliceerd2009-05-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersRK 09/769
Statusgepubliceerd


Indicatie

Raadkamerbeslissing inzake de gijzeling van een getuige. De houding van de getuige komt erop neer, dat hij zich in zijn algemeenheid beroept op zijn verschoningsrecht. Dit kan niet worden geaccepteerd. De rechter-commissaris dient per vraag het verschoningsrecht van de verdachte te kunnen beoordelen. Daarbij dient niet alleen te worden gekeken naar het zijn van verdachte in de onderhavige strafzaak, maar in het algemeen dient de getuige door het beantwoorden van een of meerdere vragen niet blootgesteld te worden aan het gevaar van een strafvervolging. De raadkamer heeft beslist dat de getuige in gijzeling dient te blijven gedurende een periode van twaalf dagen.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummer: 10/630277-08 Raadkamernummer: RK 09/769 Beschikking ex artikel 221 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering van de Rechtbank te Rotterdam, meervoudige raadkamer, ten aanzien van de getuige: [getuige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonadres], hierna te noemen: “de getuige”. PROCEDURE. De getuige is gedagvaard om op 27 mei 2009 te verschijnen voor de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, teneinde een verklaring af te leggen in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum], wonende te [woonadres], thans gedetineerd in de P.I. Rijnmond, locatie Huis van Bewaring “De IJssel” te Krimpen aan den IJssel. De getuige, die voor de eerste maal op 8 januari 2009 als getuige door de Rechter-commissaris was gehoord, is gedagvaard tegen 27 mei 2009 om tegenover de rechter-commissaris wederom een verklaring in bovenbedoelde strafzaak af te leggen. Uit het op 27 mei 2009 door de rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de getuige heeft verklaard op geen enkele vraag antwoord te geven, omdat hij zonder bijstand van zijn advocaat de strekking van de hem te stellen vragen niet kan beoordelen. Hij vermoedt dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen hem loopt en vreest zichzelf te belasten door de antwoorden die hij op de te stellen vragen geeft. De rechter-commissaris heeft op 27 mei 2009 bevolen dat de getuige in gijzeling zal worden gesteld voor de duur van ten hoogste driemaal vierentwintig uur, ingaande 27 mei 2009 te 9.49 uur. De raadkamer heeft kennis genomen van het op de strafzaak betrekking hebbend dossier, waarin zich onder meer bevinden een proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 januari 2009, het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 mei 2009, het bevel tot gijzeling d.d. 27 mei 2009, alsmede het op 27 mei 2009 door de rechter-commissaris opgemaakte verslag als bedoeld in artikel 221 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Op 29 mei 2009 zijn in raadkamer gehoord: de officier van justitie mr. G.C. Bos en de getuige, bijgestaan door diens raadsman, mr. M.R. Kok. De officier van justitie heeft bepleit dat de raadkamer beveelt dat de getuige voor twaalf dagen in gijzeling wordt gehouden. De raadsman heeft bepleit dat zijn cliënt onmiddellijk uit gijzeling dient te worden ontslagen. DE BEOORDELING. De houding van de getuige komt erop neer, dat hij zich beroept op zijn verschoningsrecht. Artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering kent aan de getuige het recht toe zich te verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag, indien hij daardoor zichzelf aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen. Dat geldt niet alleen ten aanzien van het zijn van verdachte in deze strafzaak, maar in het algemeen dient de getuige door het beantwoorden van een of meerdere vragen niet blootgesteld te worden aan het gevaar van een strafvervolging. De strekking van de bepaling van artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering is de getuige te beschermen tegen het dilemma waarin hij geplaatst zou worden indien hij door het beantwoorden van bepaalde vragen zichzelf aan een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen. In tegenstelling tot het in de artikelen 217 en 218 van het Wetboek van Strafvordering geformuleerde verschoningsrecht, strekt het zich in artikel 219 van dit wetboek geformuleerde verschoningsrecht zich uit tot het beantwoorden van bepaalde vragen. De houding van de getuige, die erop neerkomt, dat hij op vrijwel geen enkele hem gestelde vraag wil beantwoorden is in strijd met artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering. Het systeem van artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering brengt mee, dat op de rechter-commissaris de taak rust per gestelde vraag te beoordelen of de getuige ten aanzien van het beantwoorden van die vraag het verschoningrecht toekomt. De getuige kan het beroep op het verschoningsrecht niet gebruiken om er achter te komen of hij onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek is, dan wel aan de officier van justitie een vrijwaring van strafvervolging te ontlokken. De getuige zal gehoord worden in een strafzaak, die betrekking heeft op een zeer ernstig feit, te weten een levensdelict. Hoewel gijzeling een uiterst middel is om de getuige tot het afleggen van een verklaring te dwingen, is toepassing van dit middel onder die omstandigheden gerechtvaardigd, te meer daar uit het verslag van de rechter-commissaris blijkt dat zijn verklaring van groot belang is voor de waarheidsvinding in de strafzaak. Bij afweging van het belang van het onderzoek en het belang van getuige dient thans het belang van het onderzoek zwaarder te wegen. Het is dan ook dringend noodzakelijk dat de getuige in gijzeling wordt gehouden. Gelet is op de artikelen 221, 222 en 224 van het Wetboek van Strafvordering. Het hierboven overwogene leidt tot het volgende: BESLISSING: De raadkamer beveelt dat de getuige in gijzeling wordt gehouden, gedurende een periode van twaalf dagen, ingaande 29 mei 2009 te 12.00 uur. Deze beslissing is op 29 mei 2009 in raadkamer gegeven door mr. Daalmeijer, voorzitter en Mrs. van Boven en Reinds als rechters, in aanwezigheid van Balk als griffier.