Jurisprudentie
BI3653
Datum uitspraak2009-05-04
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.610112-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.610112-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
poging doodslag, voorwaardelijk opzet, noodweer (exces), strafmaatmotivering
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.610112-08
Uitspraak: 4 mei 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M. C. Verheul, advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. M. Vink, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- de veroordeling van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde contact met de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt deelname aan ITB-Criem en/of behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
- de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 830,-- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- het mes te ontrekken aan het verkeer
- het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag zal moeten worden vastgesteld dat er sprake is geweest van handelingen waarmee verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van deze handelingen zou komen te overlijden.
Bij de beantwoording van deze vraag neemt de rechtbank ondermeer in aanmerking dat uit de medische verklaring blijkt dat het slachtoffer ‘slechts’ oppervlakkige steekverwondingen heeft opgelopen en ook overigens niet blijkt van de diepte van beide steekverwondingen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat slechts één getuige verklaart verdachte te hebben zien steken, doch onduidelijk is op welke steek (in onderrug/bil dan wel de borst) deze waarneming ziet. Blijft over de verklaring van verdachte die zegt gericht te hebben gestoken op de bil van het slachtoffer en vervolgens met zwaaiende bewegingen met een mes het slachtoffer van zich af heeft willen houden.
Gelet op vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met het mes handelingen heeft verricht in die zin dat hij daardoor de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zou komen te overlijden.
Wel is de rechtbank van oordeel dat voormelde handelingen een aanmerkelijke kans hebben opgeleverd dat het slachtoffer tengevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en dat hij die kans op de koop toe heeft genomen.
De verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Subsidiair: poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Door de raadsman van verdachte is betoogd dat verdachte een beroep op noodweer danwel noodweerexces toekomt.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Enkel en alleen verdachte verklaart over het feit dat zijn neef [X] door het slachtoffer werd aangevallen met een mes. Andere getuigen verklaren hierover niets. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk geworden dat van een noodweersituatie sprake is geweest.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat zij met name waarde hecht aan de verklaring van [Y] nu hij kan worden aangemerkt als een onafhankelijke getuige. Hij verklaart dat hij ziet dat verdachte, nadat die zijn neven heeft opgehaald, aan komt lopen met een mes in zijn hand. Het is dus (ook) verdachte zelf geweest die de confrontatie heeft opgezocht en zich provocerend heeft gedragen. Ook de gedragingen van verdachte staan derhalve aan een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces in de weg.
Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op psychische overmacht. De rechtbank overweegt dat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die erop wijzen dat bij verdachte sprake was van situatie van psychische overmacht.
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft daarbij overwogen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig feit. Hij heeft het slachtoffer doelbewust met een mes in zijn onderrug/bil en borst gestoken. Het handelen van verdachte heeft voor het slachtoffer zowel lichamelijk als emotioneel ingrijpende gevolgen gehad.
Bovendien zorgt het handelen van verdachte en zijn mededaders in de maatschappij voor ernstige gevoelens van onveiligheid.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank overwogen dat hij nog niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 maart 2009;
- een de verdachte betreffend rapport raadsonderzoek strafzaken d.d. 30 december 2008 uitgebracht door de Raad voor de Kinderbescherming;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 16 maart 2009 uitgebracht door Bureau Jeugdzorg Flevoland, jeugdreclassering;
de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De rechtbank is van oordeel dat het mes dient te worden onttrokken aan het verkeer.
Benadeelde partij
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de onderbouwing van de vordering, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1080,--, bestaande uit een bedrag van €750,-- aan immateriële schade en een bedrag € 330,-- aan materiële schade.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer aan immateriële schade gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. Ten aanzien van de kleding is de vordering onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1080,-- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
De oplegging van straf of maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 150 uren, te voltooien binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen jeugddetentie, althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 maanden.
De jeugddetentie zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door het Bureau Jeugdzorg Flevoland, jeugdreclassering, ook als dat inhoudt deelname aan ITB-Criem en/of behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, zulks zolang Bureau Jeugdzorg Flevoland, jeugdreclassering, dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer het mes.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Zeewolde, van een bedrag van € 1080,-- vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 28 december 2008, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1080,--, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter en tevens kinderrechter, mrs. C.E. Buitendijk en L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2009.
Mrs. C.E. Buitendijk en L.G. Wijma voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.