Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2763

Datum uitspraak2009-04-28
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers200.021.317/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

vervangende toestemming, belang minderjarige, omgangsregeling, dwangsom


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER BESCHIKKING van 28 april 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer [...] van: […], wonende te […], APPELLANT, advocaat: mr. M.J. van der Veen te Haarlem, t e g e n […], wonende te […], GEÏNTIMEERDE, advocaat: mr. E.A.J. Verschuur-van der Voort te Haarlem. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd. 1.2. De vader is op 24 december 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 november 2008 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk [...] 1.3. De moeder heeft op 24 februari 2009 nadere stukken ingediend. 1.4. De zaak is op 11 maart 2009 ter terechtzitting behandeld. Bij deze gelegenheid is de te noemen minderjarige [C] gehoord. 1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen: - de vader, bijgestaan door zijn advocaat, - de moeder, bijgestaan door haar advocaat, - [C], - de heer […], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, lokatie Haarlem (hierna: de Raad). 2. De feiten 2.1. Partijen zijn op […] gehuwd. Zij zijn in […] uit elkaar gegaan. Hun huwelijk is op […] 1997 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van […] 1997 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren de thans jongmeerderjarigen [A] op […] 1988 en [B] op […] 1990 en de minderjarige [C] op […] 1997. Bij beschikking van 7 december 2006 van dit hof zijn de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [C]. 2.2. De moeder heeft sinds 1999 een affectieve relatie met de heer [X], die de Spaanse nationaliteit heeft. Uit deze relatie is geboren [D] op […] 2006. De moeder vormt een gezin met haar partner, [B], [C] en [D]. [A] woont sinds juni 2005 bij de vader. 2.3. Bij beschikking van 6 februari 2001 van de rechtbank te Haarlem is een omgangsregeling tussen de vader en [C] vastgesteld van één weekend per veertien dagen, de ene keer van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur en de andere keer van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende twee aaneengesloten weken in de zomervakantie, een week kerstvakantie en het ene jaar een week in de krokusvakantie en het andere jaar een week in de herfstvakantie. 3. Het geschil in hoger beroep 3.1. Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de moeder haar toestemming verleend om met [C] naar Spanje te verhuizen en bepaald dat de vader en [C] vanaf het moment van de verhuizing gerechtigd zijn omgang met elkaar te hebben gedurende vier dagen per maand, waarbij de kosten van de omgangsregeling voor rekening van de moeder komen. Voorts is bepaald dat de moeder voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met voornoemde omgangsregeling, aan de vader een dwangsom verbeurt van € 250,- tot een maximum van € 10.000,-. 3.2. De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de moeder tot het verlenen van toestemming alsnog af te wijzen. Indien en voor zover de moeder inmiddels naar Spanje mocht zijn verhuisd, verzoekt hij te bepalen dat de gewone verblijfplaats van [C] bij hem zal zijn en de afgifte van [C] aan hem te gelasten op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de moeder in gebreke blijft aan dat bevel te voldoen. Tevens verzoekt hij een zodanige beslissing te nemen over de omgang van [C] met de ouder bij wie hij niet feitelijk verblijft te nemen als het hof juist zal achten. 3.3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen met uitzondering van de door de rechtbank opgelegde dwangsom. 4. Beoordeling van het hoger beroep 4.1. Ter terechtzitting heeft de vader zijn (voorwaardelijke) verzoek met betrekking tot de verblijfplaats en afgifte van [C] als vermeld onder 3.2 ingetrokken. Voorts heeft hij laten weten dat, indien het hof de moeder vervangende toestemming zal verlenen en [C] het in Spanje niet naar zijn zin mocht blijken te hebben, [C] de mogelijkheid heeft om terug te keren naar de vader in Nederland. 4.2. Aan het hof ligt ter beantwoording voor de vraag of het verlenen van vervangende toestemming aan de moeder - ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek - om met [C] te verhuizen naar Spanje in het belang van [C] is. Daarbij dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen. 4.3. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat [C] altijd in gezinsverband heeft gewoond met de moeder en haar partner, met wie zij inmiddels tien jaar samen is, hun zoon [D] en [B]. De moeder heeft gedurende die jaren het grootste deel de dagelijkse verzorging en opvoeding van [C] op zich genomen. Haar partner komt oorspronkelijk uit Spanje en heeft de mogelijkheid om daar het bedrijf van zijn ouders, die op leeftijd zijn en wier gezondheid te wensen overlaat waardoor zij het bedrijf niet lang meer kunnen exploiteren, over te nemen. Bij de moeder en haar partner bestaat sinds 2006 de wens om naar Spanje te verhuizen. Zij hebben hun plannen tot op heden vanwege de kinderen uitgesteld. [B] is inmiddels meerderjarig en volgt een studie in Nederland. De moeder en haar partner zijn voornemens de woning in Nederland te blijven aanhouden, zodat [B] daar kan blijven wonen. [C] is thans twaalf jaar oud en zal na de zomer de overstap maken naar de middelbare school. De moeder heeft met [C] in Spanje een school uitgezocht, waar hij na de zomer naartoe zou kunnen. Uit het voorgaande volgt dat de moeder en haar partner voldoende zwaarwegende redenen hebben voor een verhuizing naar Spanje en dat zij deze door hen gewenste verhuizing zorgvuldig hebben overdacht en voorbereid, rekening houdend met de kinderen. [C] heeft tijdens zijn verhoor laten weten goed contact te hebben met zijn stiefvader en met diens familie in Spanje, bij wie hij vaak op bezoek is geweest. Uit zijn verhoor blijkt dat hij bij het gezin waarvan hij deel uitmaakt wil blijven en dat hij wil meeverhuizen naar Spanje. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het verlenen van vervangende toestemming aan de moeder om met [C] naar Spanje te verhuizen in het belang van [C] is, terwijl niet in voldoende mate is gebleken van omstandigheden, die aan toewijzing van het inleidend verzoek van de moeder in de weg staan. Het hof merkt op dat, zoals ook door de Raad ter zitting naar voren is gebracht bij zijn advies de gevraagde toestemming te verlenen, het voor [C] van groot belang is dat hij goed contact behoudt met de vader en dat zij samen de verhuizing van [C] op een dusdanige wijze bespreken, die [C] in staat stelt om onbevangen naar Spanje te vertrekken. 4.4. De moeder heeft een voorstel gedaan met betrekking tot een omgangsregeling tussen de vader en [C], inhoudende dat zij gedurende vier aaneengesloten dagen per maand omgang met elkaar hebben, zoals ook door de rechtbank is vastgesteld. Zoals blijkt uit het daartoe door de moeder overgelegde overzicht voor het schooljaar 2009/2010, betreft dit een naar het oordeel van het hof duidelijk en gedegen voorstel, aangezien daarin geen sprake is van schoolverzuim door [C], zoals door de vader wordt gevreesd, en het een gelet op de vakantieperiode feitelijk ruimere omgang omvat dan thans het geval is. De moeder heeft ter zitting bovendien toegezegd dat uitbreiding van de omgang gedurende de zomervakantie bespreekbaar is. Met de omvang van de voorgestelde omgang wordt naar het oordeel van het hof tevens tegemoet gekomen aan de vrees van de vader dat [C] te weinig contact zal kunnen onderhouden met [A], die bij de vader woont, en met overige familieleden vaderszijde. De moeder heeft tevens toegezegd de volledige reiskosten van [C] van en naar Nederland voor haar rekening te nemen. Zij heeft voorts ter zitting aangeboden dat de vader tussentijds contact kan onderhouden met [C] door middel van internet en Skype. Gelet op het voorgaande zal het hof vanaf het moment van de verhuizing naar Spanje een omgangsregeling tussen de vader en [C] vaststellen in overeenstemming met het door de moeder overgelegde overzicht, dat aan deze beschikking wordt gehecht en daarvan onderdeel uitmaakt. De omgang na augustus 2010 dient in overeenstemming met voornoemd overzicht plaats te vinden. 4.5. Anders dan de vader bepleit, ziet het hof, gelet op het voorgaande, geen reden een nader onderzoek door de Raad te gelasten. Met betrekking tot de zekerheidsstelling c.q. het opleggen van een dwangsom aan de moeder ter nakoming van de omgangsregeling zoals door de vader verzocht, overweegt het hof dat er in de gegeven omstandigheden onvoldoende aanleiding bestaat eraan te twijfelen dat de hierna vast te stellen omgangsregeling door de moeder zal worden nagekomen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat deze door haar zelf is voorgesteld en zij blijkens mededeling van de vader ter zitting de omgangsregeling in de afgelopen periode naar behoren is nagekomen. 4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing, die het hof - in navolging van de rechtbank - op de voet van het bepaalde in artikel 288 van het Wetboek van Rechtsvordering ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren. 5. Beslissing Het hof: bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze betreft de aan de moeder verleende toestemming om met [C] naar Spanje te verhuizen; vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de omgangsregeling en de dwangsom betreft; bepaalt dat de vader en [C] vanaf het moment van de verhuizing naar Spanje gerechtigd zijn omgang met elkaar te hebben op de wijze zoals weergegeven in het overzicht dat aan deze beschikking is gehecht en daarvan onderdeel uitmaakt en met bepaling dat de omgang na augustus 2010 op gelijke wijze zal worden voortgezet; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, A. van Haeringen en E.A. Maan in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2009.