Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2116

Datum uitspraak2009-04-23
Datum gepubliceerd2009-04-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/710060-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtbank Rotterdam Promis-vonnis: Artikelen 321 en 322. Verduistering (uit hoofde van persoonlijke dienstbetrekking). Gedurende een periode van ruim vier jaar heeft verdachte grote geldbedragen verduisterd van twee bedrijven waarvoor hij als boekhouder/administrateur werkzaam was tot een totaal van ruim € 158.000. Gelet op de lange duur van de periode waarin verdachte de bewezenverklaarde vermogensdelicten gepleegd heeft, de hoogte van het totaal verduisterde bedrag, de ernstige mate waarin hij het vertrouwen dat door diverse mensen in hem gesteld werd geschonden heeft en de schade die hij de bedrijven waarvoor hij werkzaam was toegebracht heeft, acht de rechtbank een hogere straf dan die door de officier van justitie was geëist, passend en geboden. Gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummer: 10/710060-08 Datum uitspraak: 23 april 2009 Tegenspraak Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [naam verdachte], geboren op xx-xx 1963 te [plaatsnaam], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres], raadsman mr. P.A.R. Dijkers, advocaat te Hellevoetsluis. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2009. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte: - in de periode van 1 januari 2003 tot en met 9 maart 2007 opzettelijk grote geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft verduisterd, welke bedragen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke diensbetrekking onder zich had; - in de periode van 1 januari 2003 tot en met 12 oktober 2006 opzettelijk grote geldbedragen, toebehorende aan [slachtoffer 2], heeft verduisterd, welke bedragen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich had; - in de periode van 1 april 2007 tot en met 13 april 2007 opzettelijk geld, te weten € 1600,00, toebehorende aan de Personeelsvereniging van [slachtoffer 3], heeft verduisterd, welk goed verdachte als penningmeester van voornoemd bedrijf onder zich had. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Sleeswijk-Visser heeft gerekwireerd tot: - bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde; - veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, alsmede een werkstraf voor de duur van honderdvijftig uur, subsidiair vijfenzeventig dagen vervangende hechtenis; - niet-ontvankelijkheid van benadeelde partij [slachtoffer 1]. BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING Feit 1 De hierna opgenomen feiten en omstandigheden zijn redengevend voor het bewijs van dit feit. De bewijsmiddelen waaruit die feiten en omstandigheden blijken staan vermeld in de voetnoten. Voor zover nodig is door middel van een nadere bewijsmotivering aangegeven waarom die feiten en omstandigheden tot het bewijs bijdragen. Verdachte is vanaf maart 1984 tot mei 2007 werkzaam geweest als boekhouder/administrateur bij [slachtoffer 1], gevestigd te [plaatsnaam]. Verdachte heeft zich in die tijd beziggehouden met de financiële werkzaamheden van het bedrijf. Verdachte verzorgde onder andere de salarisbetalingen en hield alle werkzaamheden met betrekking tot het kasboek bij. Voor deze werkzaamheden was verdachte door aangever gemachtigd tot het doen van betalingen en overboekingen van de Rabobank rekening [nummer] en de ING rekening [nummer]. Voor het doen van betalingen boekte verdachte de betalingsopdrachten in, waarna deze automatisch werden uitgevoerd. In de periode van 25 juni 2003 tot en met 9 maart 2007 hebben van voornoemde rekeningen meerdere overboekingen plaatsgevonden naar de rekening van verdachte [nummer]. Deze overboekingen hebben zonder toestemming en medeweten van aangever plaatsgevonden. (dubbele) Salarisbetalingen: - 25 juni 2003, € 2013,70: loon - 28 augustus 2003, € 2001,70: loon - 5 oktober 2005, € 2076,50: loon september Kasopnames: - 8 maart 2004, € 12.500,00 - 9 maart 2007, € 6500,00: Verkoop auto, geld gestort op eigen rekening Overboekingen: - 31 oktober 2005, € 1.250 overboeking - 20 september 2006, € 15.000,00: overboeking - 10 oktober 2006, € 5000,00 - 2 januari 2007, € 3000,00: tandartsrekening - 8 januari 2007, € 8000,00: overboeking - 2 maart 2007, € 1000,00: overboeking - 8 maart 2007, € 8000,00: Spoedopdr. 4216 overboeking - 8 maart 2007, € 3143,86: Spoedopdr. 4217 Nota 255328 De som van voornoemde bedragen is € 69.485,76 Namens de verdachte wordt aangevoerd dat er geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening van voornoemde bedragen. Verdachte heeft binnen de ten laste gelegde periode zijn auto verkocht aan [slachtoffer 1]. De opbrengst van deze auto heeft verdachte binnen het eigen vermogen van voornoemd bedrijf laten zitten, daar ten tijde van deze verkoop het bedrijf in financiële moeilijkheden verkeerde. Voorts heeft verdachte ten behoeve van het bedrijf contante betalingen gedaan in verband met aankoop van auto’s in Duitsland. De bedragen die later zijn uitgekeerd, zoals hiervoor weergegeven, vormen een aflossing aan verdachte. De verdediging acht het ongeloofwaardig dat dit buiten medeweten van de aangever heeft plaatsgevonden. Voorts zouden de dubbele salarisbetalingen in opdracht van aangever zijn uitgevoerd en een compensatie zijn voor gemaakte overuren. Wegens het ontbreken van wederrechtelijkheid dient vrijspraak te volgen. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Afgezien van het feit dat zowel verdachte als aangever hebben verklaard dat de opbrengst van de auto binnen het eigen vermogen van het autobedrijf bleef en aangever en verdachte overeen waren gekomen dat verdachte als tegenprestatie gebruik mocht maken van een leaseauto, blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting (zowel uit de verklaring van aangever als die van verdachte zelf) dat verdachte voornoemde bedragen zonder toestemming en medeweten van aangever heeft overgemaakt naar zijn eigen rekening. Indien er bedragen ter verrekening van een schuld aan verdachte afgelost moesten worden, dan diende dit uitsluitend met toestemming van aangever te gebeuren. Het ontbreken van toestemming bij het overmaken van genoemde bedragen brengt per definitie mee dat de bedragen wederrechtelijk zijn toegeëigend. Dat verdachte naar eigen zeggen een vordering zou hebben op de aangever doet naar het oordeel van de rechtbank aan het ontbreken van die toestemming niet af. De stelling van de verdediging dat ongeloofwaardig moet worden geacht dat overboekingen buiten medeweten van de aangever hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen reden te twijfelen aan de verklaring van de aangever ter zitting dat hij verdachte nimmer toestemming heeft gegeven genoemde bedragen aan hem zelf over te maken. De stelling van verdachte dat de dubbele salarisbetalingen met medeweten van aangever hebben plaatsgevonden ter compensatie is eveneens onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de uitdrukkelijke ontkenning hiervan door aangever. Ook aan dit verweer gaat de rechtbank voorbij. Derhalve is er sprake van het opzettelijk wederrechtelijk toe-eigenen. Overige overwegingen Uit de gebezigde bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte op 20 september 2006 een bedrag van € 15.000,00 naar zijn eigen rekening heeft overgeboekt. Dit bedrag is later in twee betalingen terugbetaald en van het totaal afgetrokken. Uit de aangifte en de verklaring van verdachte ter zitting is gebleken dat verdachte geen toestemming had voor het overboeken van dit bedrag. De rechtbank ziet, in tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie en de raadsman hebben aangevoerd, derhalve aanleiding ook deze overboeking aan te merken als een opzettelijk wederrechtelijke toe-eigening van dit bedrag. Dat dit bedrag later is terugbetaald door verdachte, doet aan de wederrechtelijke toe-eigening niet af. De rechtbank merkt op dat de overige overgeboekte bedragen in voornoemd overzicht, te weten de bedragen genoemd onder de kopjes (dubbele) salarisbetalingen, kasopnames en overboekingen, door verdachte niet worden betwist. Met betrekking tot de overige bedragen uit het Overboekingsoverzicht , welke het totaalbedrag vormen zoals in de tenlastelegging is weergegeven, dient vrijspraak te volgen, nu uit het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is vast komen te staan dat verdachte deze bedragen opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend. Het betreft de resterende kasopnames, de met “GAK”aangeduide betalingen en de salarisbetaling voor de maand juli 2006. Daarvoor geldt respectievelijk dat niet vast is komen te staan dat verdachte zich de bedragen toegeëigend heeft, dat de betalingen met instemming van zijn werkgever gedaan zijn en dat hij na deze betaling geen salaris gekregen heeft voor de maand augustus 2006. Feit 2 De hierna opgenomen feiten en omstandigheden zijn redengevend voor het bewijs van dit feit. De bewijsmiddelen waaruit die feiten en omstandigheden blijken staan vermeld in de voetnoten. Voor zover nodig is door middel van een nadere bewijsmotivering aangegeven waarom die feiten en omstandigheden tot het bewijs bijdragen. Verdachte werkte vanaf het jaar 2000 voor [slachtoffer 2]. Verdachte werkte op basis van een mondelinge overeenkomst, maar was niet in loondienst. Op basis van deze mondelinge overeenkomst verzorgde verdachte de boekhouding voor het bedrijf. Naast de administratieve werkzaamheden, verzorgde verdachte de betalingen naar aanleiding van aangeleverde facturen. Om deze betalingen te kunnen doen, was verdachte door aangever gemachtigd voor het gebruik van de rekening van het bedrijf [nummer]. In de eerste jaren werd er nog geen vergoeding voor zijn werkzaamheden betaald. Op 8 augustus 2002 werd door verdachte een eerste vergoeding (€15.000,00) overgemaakt naar zijn eigen rekening [nummer]. Voor het overmaken van deze vergoeding naar zijn eigen rekening had verdachte geen toestemming, maar aangever ging met deze eerste betaling aanvankelijk akkoord. Voor het verantwoorden van de gewerkte uren werd door aangever meerdere malen om een specificatie gevraagd. Verdachte heeft gedurende de periode dat hij werkzaam was voor [slachtoffer 2] nooit een dergelijke specificatie aangeleverd. Ondanks dat verdachte zijn gewerkte uren niet verantwoordde en hij geen toestemming had op eigen titel vergoedingen over te maken, maakte verdachte van 25 juli 2003 tot en met 12 oktober 2006 opzettelijk bedragen over naar zijn eigen rekening. Daarnaast werden met het geld van het [slachtoffer 2] ook betalingen gedaan aan [bedrijf] en, ten behoeve van [slachtoffer 1], aan het UWV. Ten slotte heeft verdachte een aantal kasopnames ten behoeve van zichzelf gedaan. Namens de verdachte wordt aangevoerd dat er geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening van de bedragen. Verdachte heeft gedurende voornoemde periode gewerkt voor [slachtoffer 2]. Daarvoor mocht hij een vergoeding verwachten. Dit is ook bij vonnis van 14 januari 2009 door de kantonrechter vastgesteld. Dat verdachte meer overmaakte dan hem uiteindelijk toekwam, betekent niet dat er sprake is van wederrechtelijke toe-eigening. Derhalve dient vrijspraak te volgen. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld zij, dat het te doen gebruikelijk is dat bij een overeenkomst van opdracht waarbij diensten worden verleend, zoals in onderhavige situatie het geval is, de dienstverlener zijn werkzaamheden krijgt uitbetaald op basis van de door hem daadwerkelijk verrichte werkzaamheden op basis van zijn uurloon. Dit brengt met zich dat de dienstverlener verantwoording dient af te leggen (middels een specificatie) van de door hem verrichte werkzaamheden respectievelijk de door hem gemaakte uren. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij nimmer – ondanks verzoeken hiertoe – verantwoording heeft afgelegd voor de door hem verrichte werkzaamheden. De door hem verrichte loonbetalingen aan hem zelf waren dan ook niet op een factuur noch op een urenspecificatie gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich de desbetreffende bedragen dan ook wederrechtelijk toegeëigend, nu hij deze op willekeurige wijze eigenmachtig, zonder toestemming van zijn opdrachtgever en zonder deugdelijke onderbouwing, op zijn eigen bankrekening overgemaakt heeft of ten eigen behoeve opgenomen heeft van de rekening van zijn opdrachtgever. Daaraan kan het feit dat hem een vergoeding voor zijn werkzaamheden toekwam niet afdoen. Overige overwegingen Uit het overboekingsoverzicht van [slachtoffer 2] is gebleken dat in de ten laste gelegde periode bedragen zijn overgeboekt naar de rekening van verdachte en bedragen opgenomen zijn. Een aantal bedragen zijn ook teruggeboekt. Het verschil levert het in de tenlastelegging genoemde totaal op. De rechtbank is echter van oordeel dat de teruggeboekte bedragen moeten worden meegeteld bij het bepalen van het totaal van de verduisterde bedragen. Een latere terugboeking ontneemt immers niet de wederrechtelijkheid van de toe-eigening op moment van overboeking. Daarentegen dient in dit verband een overboeking van € 3000,00 op 9 januari 2004 buiten beschouwing gelaten te worden, nu verdachte verklaard heeft dat deze betaling de correctie betreft van een storting die hij abusievelijk ten behoeve van [slachtoffer 2] gedaan heeft en niet is gebleken dat dit bedrag door verdachte is toegeëigend. Derhalve stelt de rechtbank het totaalbedrag vast op € 89808,33 Voorts is uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat er geen sprake is van een persoonlijke dienstbetrekking. Verdachte werkte beroepsmatig op basis van een mondelinge overeenkomst van opdracht voor [slachtoffer 2]. Derhalve spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit strafverzwarende onderdeel. Feit 3 Nu de verdachte dit feit, zoals hierna bewezen verklaard, op de terechtzitting heeft bekend, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten: 1. De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting. 2. Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, d.d. 4 juni 2007, nummer 2007190751-1, als bijlage gevoegd bij het algemeen proces-verbaal, nummer 2007375365, (aangifte [slachtoffer 3]) Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: 1. hij meermalen, in de periode van 1 januari 2003 tot en met 9 maart 2007 te [plaats], opzettelijk grote geldbedragen (in totaal ruim 69.000 euro), die toebehoorden aan [slachtoffer 1], welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als boekhouder / administrateur in dienst van [slachtoffer 1], onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend; 2. hij meermalen, in de periode van 1 januari 2003 tot en met 12 oktober 2006 te [plaats], opzettelijk grote geldbedragen (in totaal ruim 89000 euro), , die toebehoorden aan [slachtoffer 2], welke goederen verdachte [slachtoffer 2] als boekhouder/administrateur van [slachtoffer 2] anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend; 3. hij in de periode van 1 april 2007 tot en met 13 april 2007 te [plaats], opzettelijk geld (1.600 euro), toebehorende aan de [slachtoffer 3], , welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester van de [slachtoffer 3], onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend; Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. STRAFBAARHEID FEITEN De bewezen feiten leveren op: 1. verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd; 2. Verduistering, meermalen gepleegd; 3. verduistering. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Gedurende een periode van ruim vier jaar heeft verdachte grote geldbedragen verduisterd van twee bedrijven waarvoor hij als boekhouder/administrateur werkzaam was tot een totaal van ruim € 158.000. Verdachte heeft in de ogen van de rechtbank misbruik gemaakt van de vertrouwenspositie die hij als boekhouder innam en het vertrouwen dat genoemde ondernemingen in hem stelden op ernstige wijze geschaad. Door zijn toedoen is aan die ondernemingen schade toegebracht. Ook heeft hij misbruik gemaakt van zijn positie als penningmeester van de personeelsvereniging van zijn werkgever, door een aan die vereniging toebehorend bedrag te verduisteren. De verdachte heeft in het geheel geen oog gehad voor de nadelige gevolgen van zijn handelen, maar heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn behoefte aan financieel gewin. Dit wordt gesterkt door de proceshouding van verdachte ter terechtzitting. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 20 maart 2009 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Gelet op de lange duur van de periode waarin verdachte de bewezenverklaarde vermogensdelicten gepleegd heeft, de hoogte van het totaal verduisterde bedrag, de ernstige mate waarin hij het vertrouwen dat door diverse mensen in hem gesteld werd geschonden heeft en de schade die hij de bedrijven waarvoor hij werkzaam was toegebracht heeft, acht de rechtbank een hogere straf dan die door de officier van justitie geëist passend, ook nu zij ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde slechts tot een bewezenverklaring van verduistering in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht komt. Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. VORDERING BENADEELDE PARTIJ Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1], terzake van feit 1. Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de eenmanszaak [slachtoffer 1], toebehorende aan [slachtoffer 1], op 3 juli 2007 failliet verklaard is en dat de benadeelde partij nog in staat van faillissement verkeert. Gelet op artikel 25 van de Faillissementswet kan slechts de curator in dat faillissement een vordering als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering in deze strafzaak indienen, zodat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Gelet is op de artikelen 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: - verklaart bewezen, dat de verdachte het de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte strafbaar; - veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) maanden; - bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten; - stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; - verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering; - bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen; Dit vonnis is gewezen door: mr. De Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, en mrs. Van der Laan-Kuijt en De Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van Rijk, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 april 2009. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. Bijlage bij vonnis van 23 april 2009: TEKST TENLASTELEGGING Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat 1. hij meermalen, althans eenmaal, (telkens) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 9 maart 2007 te [plaats], opzettelijk (telkens) een of meer (gro(o)t(e)) geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 97.666 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als boekhouder / administrateur in dienst van [slachtoffer 1], in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; 2. hij meermalen, althans eenmaal, (telkens) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 12 oktober 2006 te [plaats], opzettelijk (telkens) een of meer (gro(o)t(e)) geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 63.209 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als boekhouder / administrateur in dienst van [slachtoffer 2], in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; 3. hij in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 13 april 2007 te [plaats], opzettelijk geld (1.600 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Personeelsvereniging (van) [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester van [slachtoffer 3], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;