Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2075

Datum uitspraak2009-04-24
Datum gepubliceerd2009-04-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/841464-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis-vonnis, economisch. Bedrijfsongeval op een bouwplaats in Sint Michielsgestel in december 2007. Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, begaan door een rechtspersoon. Ook ten aanzien van zzp-ers was verdachte werkgeefster in de zin van voormelde wet. Verdachte heeft door haar nalaten ten aanzien van de veiligheid op de arbeidsplaats een groot en levensbedreigend gevaar voor haar werknemers laten ontstaan en voortbestaan. Een werknemer is als gevolg van het nalaten onder een muur gekomen en overleden.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/841464-08 Datum uitspraak: 24 april 2009 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte]., gevestigd te [vestigingsplaats], [adres]. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2009 en 10 april 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 december 2008. Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. zij in of omstreeks de periode van 22 november 2007 tot en met 3 december 2007, in elk geval op of omstreeks 3 december 2007, te Sint Michielsgestel, in elk geval in Nederland, als werkgeefster in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) toen daar op een nieuwbouwlocatie aan de Gouden Regenstraat (Christofoor), zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1 lid 3 onder g van de Arbeidsomstandighedenwet, door één of meer van haar werknemers (metselaars) in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet en/of werknemers in de zin van dat artikel van haar mededader(s), te weten -[werknemer 1], en/of -[werknemer 2], en/of -[werknemer 3], en/of -een of meer andere werknemer(s) in de zin van genoemd artikel arbeid doen/laten verrichten, bestaande uit het metselen van een of meer mu(u)r(en), terwijl niet was/werd voldaan aan (a) het bepaalde in artikel 16, lid 10, van de Arbeidsomstandighedenwet, namelijk -was/waren/werd(en) die werknemer(s) niet doeltreffend voorgelicht over de te verrichten werkzaamheden en/of daaraan verbonden risico's en/of maatregelen die erop gericht waren deze risico's te beperken of te voorkomen, en/of -was/waren/werd(en) die werknemer(s) niet (afdoende) op de hoogte gesteld van het doel en/of de werking van de (met het oog op het gevaar dat een muur omvalt/instort) aangebrachte beveiligingen en/of (veiligheids)voorzieningen en/of de wijze waarop (op een veilige en/of juiste manier) van deze beveiligingen en/of (veiligheids)voorzieningen gebruik diende te worden gemaakt, en/of -werd door haar en/of haar mededader(s) niet (afdoende) toegezien op naleving van de aan die werknemer(s) (met het oog op het gevaar dat een op die plaats gemetselde muur zou omvallen) gegeven instructies en/of voorschriften, en/of -werd er door haar en/of door haar mededader(s) niet (afdoende) op toegezien dat door die werknemer(s) veilig en/of juist gebruik werd gemaakt van de (met het oog op het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan en/of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan) op die plaats aangebrachte tijdelijke ondersteuning (in de vorm van balkjes en stenen) en/of andere dergelijke beveiligingen en/of (veiligheids)voorzieningen, en/of (b) het bepaalde in artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, namelijk was/werd op die arbeidsplaats en/of bij het verrichten van die arbeid (waar telkens het gevaar bestond te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan en/of het gevaar bestond bekneld te raken tussen voorwerpen, producten en/of onderdelen daarvan) niet een veilige ondersteuning en/of voorziening aangebracht en/of was/werd (aldus) het genoemde gevaar niet (afdoende) tegengegaan, en/of (c) het bepaalde in artikel 3.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, namelijk werd door haar en/of haar mededader(s) niet regelmatig gecontroleerd of de (met het oog op het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten en/of onderdelen daarvan en/of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten en/of onderdelen daarvan) op die arbeidsplaats ter bescherming van die werknemer(s) aanwezige voorzieningen en genomen maatregelen nog adequaat functioneerden, en/of (d) het bepaalde in artikel 2.35 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, namelijk werd door haar en/of haar mededader(s), terwijl zij bij de totstandbrenging van een bouwwerk arbeid de(e)d(en) verrichten, bij de uitvoering van haar/hun verplichtingen op grond van de artikelen 3, 5, 8 en 19, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, geen en/of onvoldoende doeltreffende maatregelen genomen ter bescherming van de veiligheid en/of de gezondheid van die werknemer(s) terwijl daardoor, naar zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer van die werknemers ontstond of te verwachten was; Arbeidsomstandighedenwet art. 32 Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op of omstreeks 03 december 2007 te Sint-Michielsgestel grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft nagelaten toen aldaar door een van haar medewerkers, te weten [werknemer 2], in elk geval in haar opdracht, werkzaamheden werden verricht (door die [werknemer 2]), namelijk het metselen van een muur, die werkzaamheden zodanig in te richten en/of zodanige maatregelen te nemen dat de veiligheid en/of gezondheid van die werknemer bij de uitvoering van die werkzaamheden zo veel mogelijk was gewaarborgd en/of bevorderd en/of bewaakt, door afdoende veiligheidsmaatregelen te treffen om het omvallen/instorten van een muur te voorkomen en/of door aan haar werknemers afdoende instructies te geven om het omvallen/instorten van een muur te voorkomen en/of door niet voldoende toe te zien op de werkzaamheden en de met het oog op het gevaar dat een muur omvalt/instort te nemen maatregelen en/of voorzieningen, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [werknemer 2] zodanig letsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden; Artikel 307 Wetboek van Strafrecht De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. Partiële vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder het tweede, derde en vierde gedachtenstreepje sub a ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder c ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank overweegt dat het ten laste gelegde artikel van het Arbeidsomstandighedenbesluit niet van toepassing kan zijn, nu verdachte in het geheel geen voorzieningen had getroffen die het gevaar hadden kunnen voorkomen. Niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte wist dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer van die werknemers ontstond of te verwachten was. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. Vaststaande feiten. De hoofdaannemer [naam hoofdaannemer]. voerde aan het nieuwbouwcomplex Christofoor aan de Goudenregenstraat te Sint Michielsgestel werk uit. Het metselwerk voor dit werk was aangenomen door verdachte. In de metselploeg waren werkzaam drie zogenaamde zzp-ers, onder wie [werknemer 1] en [werknemer 2] en een medewerker die in dienst was bij verdachte, genaamd [werknemer 4].1 Tussen de hoofdaannemer en verdachte is een onderaannemingsovereenkomst opgesteld de dato 14 augustus 2007. Daarin is afgesproken dat de door de onderaannemer specifiek ten behoeve van zijn werkzaamheden te treffen veiligheidsvoorzieningen door de onderaannemer dienen te worden verzorgd en in stand gehouden2. In voormelde onderaannemingsovereenkomst is ten aanzien van de veiligheidsvoorschriften nog bepaald: “VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN De onderaannemer is verplicht te handelen conform de wettelijke bepalingen en geldende voorschriften op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu. Indien van toepassing zijn bij deze overeenkomst de bouwplaatsregels van de [naam hoofdaannemer]. gevoegd en zal de onderaannemer medewerking verlenen door voor aanvang werkzaamheden een (bijgevoegd) V&G-deelplan op te stellen c.q. te verbeteren. Daarnaast mag de onderaannemer nooit beveiligingen van derden weghalen c.q. negeren alvorens toestemming is verleend door de hoofdaannemer of de V&G-coordinator. De werknemers van de onderaannemer c.q. de door de onderaannemer te werk gestelde mensen dienen de Nederlandse taal dusdanig te beheersen dat instructies inzake veiligheid zonder meer kunnen worden opgevolgd. De onderaannemer vrijwaart de hoofdaannemer voor alle aanspraken van derden uit hoofde van het niet naleven van deze bepalingen.” Op 27 en 30 november 2007 had de metselploeg het binnenblad van een muur ten behoeve van de bergingen van het appartementencomplex gemetseld. Deze (binnen)muur had een hoogte van 2,80 meter. Bij aanvang van het metselwerk op 27 november 2007 kwamen de metselaars er achter dat het binnenspouwblad niet in zijn geheel op de onderliggende vloer zou komen te staan. De muur was na voltooiing niet geschoord, noch op andere wijze ondersteund of gestabiliseerd/beveiligd tegen omvallen. [werknemer 2] en [werknemer 1] hebben in onderling overleg besloten om tijdelijke ondersteuning aan te brengen. Op 3 december 2007 zijn de metselaars [werknemer 2] en [werknemer 1] begonnen met het metselen van het buitenspouwblad van dezelfde muur. Hiervoor moest de tijdelijke ondersteuning onder het binnenspouwblad worden weggehaald.3 De binnenmuur is op 3 december 2007 omgevallen en als gevolg van dat ongeval is [werknemer 2] omgekomen. [werknemer 1] kon wegspringen maar is geraakt door de muur.4 Die dag was de hoogste windstoot 16 m/s.5 Door de inspecteur van de Arbeidsinspectie [deskundige] is op 22 augustus 2007 gerapporteerd omtrent het ongeval. Het rapport houdt onder meer het volgende in: Bij volledige ondersteuning van de muur is een windsnelheid van 8,4 m/s voldoende om de muur te laten omvallen. Toen de muur daadwerkelijk omviel, steunde de muur gemiddeld 7 centimeter op de betonvloer. De windsnelheid die dan nodig is om de muur te laten omvallen is 5,3 m/s. [deskundige] concludeert dat het weghalen van de tijdelijke ondersteuning van de muur samen met de aanwezige windbelasting zeer waarschijnlijk de directe oorzaak is van het omvallen van de muur. Daarbij was een belangrijk gegeven dat de muur niet geschoord was.6 Het standpunt van de officier van justitie. Volgens de officier van justitie was sprake van een gezagsrelatie tussen verdachte en de zzp-ers als bedoeld in artikel 1, tweede lid en onder a, ten eerste van de Arbeidsomstandighedenwet. De officier van justitie heeft hiertoe feiten en omstandigheden aangevoerd, onder meer dat verdachte de zzp-ers instructies gaf over waar ze moesten werken, dat zij de zzp-ers betaalde, dat de zzp-ers bij een meningsverschil met de uitvoerder van de hoofdaannemer contact konden opnemen met de directeur van verdachte. Volgens de officier van justitie is bewezen dat verdachte is tekortgeschoten in haar voorlichtingsplicht (sub a): verdachte had instructies moeten geven hoe omgegaan moest worden met de gevaarlijke situatie die was ontstaan toen een hoge enkelsteens muur was gemetseld die niet geheel op de fundering stond. De officier van justitie acht eveneens bewezen dat verdachte tekortgeschoten is in haar controleverplichting (sub c) en in het treffen van maatregelen ter afwering van het gevaar (sub d). De officier van justitie stelt dat de directeur van verdachte de bewuste dag op de bouwlocatie was maar niet heeft gekeken naar de muur en dus niet heeft aangedrongen op een andere bouwwijze. Tot slot acht de officier van justitie bewezen dat verdachte wist of had moeten weten dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid te verwachten viel. De directeur van verdachte moet hebben gezien dat een enkelsteensmuur werd opgetrokken, dat die muur hoog was en dat er geen ondersteuning was. Het standpunt van de verdediging. I. Gelet op de feitelijke situatie werkten de metselaars onder gezag van de hoofdaannemer en niet onder gezag van verdachte, zodat niet gesproken kan worden van een werkgevers-werknemersrelatie als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet. II. Subsidiair is aangevoerd dat overeenkomstig artikel 16 lid 8 van voormelde wet juncto artikelen 2.24 tm 2.33 van het Arbeidsomstandighedenbesluit de verplichting op naleving van de voorschriften op een ander dan de werkgever kan rusten. III. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte onderaanneemster was en er op moest kunnen vertrouwen dat zowel de uitvoerder als de zzp-ers aan de bel trokken als zich een twijfelachtige situatie voordeed. In dat geval kon verdachte daarop anticiperen. Verdachte vindt dat zij voldoende heeft voorgelicht en dat zij gezorgd heeft voor persoonlijke beveiligingsmiddelen. De handelingen in de tenlastelegging onder a tm d kunnen niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. IV. Tot slot heeft de verdediging betoogd dat verdachte wist noch redelijkerwijs moest weten dat zich een onveilige situatie voordeed waardoor gevaar voor leven van de werknemers ontstond of te verwachten was. Immers, de bestuurder van verdachte is op de bouwlocatie geweest en heeft gevraagd of alles in orde was. Daarnaast was de wijze van tijdelijke ondersteuning van de muur een gebruikelijke werkwijze en waren de metselaars VCA gecertificeerde zzp-ers. Het oordeel van de rechtbank. - Was verdachte werkgeefster als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet? [werknemer 4] is bij verdachte in dienst.7 Dat tussen verdachte en [werknemer 4] een werkgever-werknemersrelatie bestond, is buiten discussie. Van inlening van werknemers door [hoofdaannemer] is niet gebleken. [werknemer 1] en [werknemer 2] waren als zzp-ers aan het werk voor verdachte. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gezagsrelatie tussen verdachte en deze personen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid en onder a, ten eerste van de Arbeidsomstandighedenwet. De volgende feiten en omstandigheden zijn daarvoor van belang8: * de directeur van verdachte gaf de zzp-ers instructies over waar ze moesten werken; * de directeur van verdachte gaf instructies het werk over te doen wanneer het werk niet goed was uitgevoerd; * hij bezocht de bouwplaats regelmatig om toe te zien op de kwaliteit en voortgang; * in geval van problemen of meningsverschillen met de uitvoerder van de hoofdaannemer moesten de zzp-ers contact opnemen met de directeur van verdachte. Verdachte was dus werkgeefster als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet. Hetgeen namens verdachte is aangevoerd onder II. neemt de verantwoordelijkheid die verdachte als werkgeefster had niet weg. - Moest verdachte redelijkerwijs weten dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer van haar werknemers ontstond of te verwachten was? De directeur van verdachte is op 3 december 2007 op de bouwplaats geweest en heeft gezien dat het binnenspouwblad in zijn geheel opgetrokken was en dat de muur aan de buitenzijde niet geschoord was.9 Hij is op korte afstand van de later omgevallen muur geweest, waar hij geholpen heeft met het bevestigen van plastic.10 Hij heeft niet gekeken of de muur aan de binnenzijde geschoord was of gecontroleerd of deze muur op een andere manier ondersteund werd. De directeur wist dat de kalkzandstenen die bedoeld waren om als dwarsmuurtjes te fungeren nog niet waren geplaatst.11 Gelet op de hoogte van de muur en het feit dat deze niet werd ondersteund, moest verdachte naar het oordeel van de rechtbank weten dat levensgevaar of ernstige gezondheidsschade dreigde. Verdachte had als werkgeefster in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet een grote verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de door haar bij het werk ingezette werknemers. Zoals eerder is overwogen geldt zij ook als werkgeefster van de door haar ingeschakelde zzp-ers. De verantwoordelijkheid van verdachte hield onder meer in dat zij haar werknemers doeltreffend had moeten voorlichten over de aan de te verrichten werkzaamheden verbonden risico’s en maatregelen om die risico’s te beperken (tenlastelegging sub a eerste gedachtenstreepje). Zij had erop moeten toezien dat de hoge binnenspouwmuur zó zou worden ondersteund of er andere voorzieningen waren aangebracht dat deze muur niet zou omvallen en haar werknemers dus niet door een omvallende muur getroffen zouden worden (op grond van artikel 3.17 Arbeidsomstandighedenbesluit, tenlastelegging sub b). Verdachte had doeltreffende maatregelen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van haar werknemers moeten treffen (artikel 2.35 Arbeidsomstandighedenbesluit). Verdachte kan zich er niet achter verschuilen dat zij niet heeft gezien dat de muur niet was ondersteund. Voor zover zij dat al niet heeft gezien, had zij moeten onderzoeken of de losstaande muur wel afdoende ondersteund werd. De deskundige [deskundige], van wie de bevindingen en conclusies aangaande de toedracht en oorzaak van het ongeval worden overgenomen door de rechtbank, geeft duidelijk aan dat bij de (op zich niet ongebruikelijke) windbelasting op 3 december 2007 de muur om zou vallen, indien deze niet deugdelijk zou zijn geschoord of anderszns ondersteund of beveiligd tegen omvallen. Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank te passief opgesteld door af te wachten of haar werknemers gevaren bij haar of de opdrachtgever zouden melden. Van verdachte mocht worden verwacht dat zij zich als werkgeefster actief zou opstellen door zich zelf op de hoogte te stellen van eventuele risico’s. Ter zitting is naar voren gekomen dat de directeur het werk regelmatig bezocht om te kijken of de kwaliteit van het werk in orde was, maar verdachte had op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit ook de verplichting toe te zien op de veiligheid van haar werknemers. Verdachte heeft deze verplichting verzaakt, terwijl daardoor levensgevaar voor haar werknemers dreigde. Dit gevaar heeft zich helaas ook verwezenlijkt. De bewezenverklaring. Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden, vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte 1. in de periode van 22 november 2007 tot en met 3 december 2007, te Sint Michielsgestel, als werkgeefster in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met voormelde wet en de daarop berustende bepalingen, immers heeft zij toen daar op een nieuwbouwlocatie aan de Gouden Regenstraat (Christofoor), zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1 lid 3 onder g van de Arbeidsomstandighedenwet, door haar werknemers in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, te weten -[werknemer 1], en -[werknemer 2], en -[werknemer 4] arbeid doen/laten verrichten, bestaande uit het metselen van muren, terwijl niet was/werd voldaan aan (a) het bepaalde in artikel 16, lid 10, van de Arbeidsomstandighedenwet, namelijk waren/werden die werknemers niet doeltreffend voorgelicht over de te verrichten werkzaamheden en daaraan verbonden risico's en maatregelen die erop gericht waren deze risico's te beperken of te voorkomen, en (b) het bepaalde in artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, namelijk werd op die arbeidsplaats en bij het verrichten van die arbeid (waar telkens het gevaar bestond te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, of onderdelen daarvan) niet een veilige ondersteuning en voorziening aangebracht en werd aldus het genoemde gevaar niet (afdoende) tegengegaan, en (d) het bepaalde in artikel 2.35 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, namelijk werd door haar, terwijl zij bij de totstandbrenging van een bouwwerk arbeid deed verrichten, bij de uitvoering van haar verplichtingen op grond van de artikelen 3, 5, 8 en 19, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, geen doeltreffende maatregelen genomen ter bescherming van de veiligheid en/of de gezondheid van die werknemers, terwijl daardoor, naar zij redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer van die werknemers ontstond of te verwachten was. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 36f, 51 Arbeidsomstandighedenwet art. 16, 32 Arbeidsomstandighedenbesluit 2.35, 3.17 Wet op de economische delicten 1, 2, 6. Oplegging van straf en/of maatregel. De eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft met betrekking tot het primair tenlastegelegde de oplegging gevorderd van een geldboete van € 15.000,- waarvan € 7.500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht. Het standpunt van de verdediging. Gelet op het pleidooi strekkende tot vrijspraak heeft de verdediging zich niet uitgelaten over een eventuele strafoplegging. Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de omstandigheden van de rechtspersoon en haar draagkracht. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte door haar nalaten ten aanzien van de veiligheid op de arbeidsplaats een groot en levensbedreigend gevaar voor haar werknemers heeft laten ontstaan en voortbestaan. [werknemer 2] is als gevolg van het nalaten onder een muur gekomen en overleden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in ernstige mate tekort is geschoten in haar verplichting voor de veiligheid van haar werknemers zorg te dragen. Zij heeft immers de zorg van de veiligheid volledig overgelaten aan haar werknemers zelf en de uitvoerder van de hoofdaannemer. De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde, in het bijzonder het grote risico dat is genomen, de grote mate van nalatigheid van verdachte en het ernstige gevolg dat is ingetreden, onvoldoende tot uitdrukking brengt. In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte ter zake strafbare feiten soortgelijk aan het door haar gepleegde strafbare feit niet eerder is veroordeeld. Namens verdachte is op gepaste wijze medeleven getoond aan de nabestaanden en ter terechtzitting is de bereidheid getoond om schade te vergoeden. Daarnaast is de rechtbank ter zitting gebleken dat de gevolgen van het ongeval ook binnen het bedrijf hard zijn aangekomen. Met betrekking tot een deel van de op te leggen geldboete zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat zij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]. De officier van justitie acht de gehele vordering van de benadeelde partij, zijnde € 7.171,61 aan niet vergoede begrafeniskosten en € 2.266,04 in verband met kosten rechtsbijstand, toewijsbaar. Gelet op de bepleite vrijspraak, acht de verdediging de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Namens verdachte is duidelijk gemaakt dat de B.V. ook in geval van vrijspraak de benadeelde partij tegemoet zal komen. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de begrafeniskosten, zijnde (€ 11.619,58 minus 4.447,97 =) € 7.171,61, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op EUR 1.152,00 en in de verdere ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij het liquidatietarief dat in civiele procedures bij de rechtbank wordt toegepast, waarbij het indienen van de vordering en de aanwezigheid op beide zittingen elk op een punt worden begroot. De vordering zal voor het overige (de kosten rechtsbijstand voor het meerdere) worden afgewezen. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van € 7.171,61 tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. DE UITSPRAAK Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: primair overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, begaan door een rechtspersoon. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en). T.a.v. primair: Geldboete van EUR 25.000,00 waarvan EUR 12.500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Maatregel van schadevergoeding van EUR 7.171,61. Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] van een bedrag van EUR 7.171,61 (zegge: zevenduizendhonderdeenenzeventig euro en eenenzestig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij: wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij], van een bedrag van EUR 7.171,61 (zegge zevenduizendhonderdeenenzeventig euro en eenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op EUR 1.152,-. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Wijst de vordering voor het overige (de kosten rechtsbijstand voor het meerdere) af. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade. Dit vonnis is gewezen door: mr. J.G. Vos, voorzitter, mr. drs. W.A.F. Damen en mr. J.F.M. Pols, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier, en is uitgesproken op 24 april 2009. 1 Proces-verbaal Arbeidsinspectie nummer 110700664/06, bevindingen verbalisanten, dossierpagina 5. 2 Onderaannemingsovereenkomst, pagina 5 van 11 halverwege en 10 van 11. 3 Proces-verbaal Arbeidsinspectie vermeld onder voetnoot 1, bevindingen verbalisanten, dossierpagina 6 en proces-verbaal verhoor [werknemer 1], bijlage 5 bij eerstgenoemd proces-verbaal). 4 Proces-verbaal Arbeidsinspectie vermeld onder voetnoot 1, bevindingen verbalisanten, dossierpagina 6. 5 Bijlage 11 bij het onder voetnoot 1 vermelde proces-verbaal, zijnde gegevens windsnelheid KNMI. 6 Bijlage 12 bij het onder voetnoot 1 vermelde proces-verbaal, zijnde een proces-verbaal van inspecteur van de Arbeidsinspectie, [deskundige] van 22 augustus 2008. 7 Verklaring van [werknemer 4], bijlage 10 bij het onder voetnoot 1 vermelde proces-verbaal, dossierpagina 13. 8 Verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 april 2009. 9 Verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte, bijlage 14 bij het onder voetnoot 1 vermelde proces-verbaal, dossierpagina 16. 10 Verklaringen van de getuigen [getuige], [werknemer 1] en [werknemer 4], afgelegd bij de rechter-commissaris. 11 Verklaring van de directeur van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 april 2009. ?? ?? 13 Parketnummer: 01/841464-08 [verdachte].