Jurisprudentie
BI1365
Datum uitspraak2009-02-09
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 11390-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 11390-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
89 Sv:
In het onderhavige geval is er sprake van splitsing hetgeen de grenzen van de zaak heeft gewijzigd. Hierdoor zijn twee afzonderlijke zaken ontstaan. Verzoeker is voor feit 1 van de inleidende dagvaarding in verzekering gesteld en heeft voorts voor beide feiten voorlopige hechtenis ondergaan. Nu de afzonderlijke zaak die betrekking heeft op feit 1 is geëindigd in een veroordeling waarbij met toepassing van artikel 27 Sr de tijd die verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is verrekend, acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig om een vergoeding toe te kennen. Het verzoek tot schadevergoeding zal worden afgewezen.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Pkn: 21-000749-06
Avnr: 11390-06
Het hof heeft gezien het op 18 december 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
domicilie kiezende te [adres kantoor raadsvrouw],
ten kantore van zijn raadsvrouw,
hierna te noemen verzoeker,
ingediend door mr. [naam raadsvrouw], advocaat te [plaatsnaam], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering ter zake van schade als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord in de openbare raadkamers van 22 oktober 2007 de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door [naam raadsvrouw], voornoemd, van 28 oktober 2008 de advocaat-generaal en van 12 januari 2009 de advocaat-generaal en namens verzoeker zijn raadsvrouw [naam raadsvrouw].
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal, het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 2008, nr 00703/07, en het arrest van dit hof van 10 december 2008, parketnr. 21-003060-08.
OVERWEGINGEN
1. Verzoeker, die op dat moment minderjarig was, is op 2 februari 2005 in verzekering gesteld op verdenking van openlijke geweldpleging. Aansluitend is verzoeker op 4 februari 2005 in het kader van een vordering tot inbewaringstelling in de zaak met parketnummer 05/940030-05 voorgeleid aan de rechtercommissaris belast met kinderstrafzaken in de rechtbank Arnhem. De rechter-commissaris heeft vervolgens op 4 februari 2005 de bewaring van verzoeker bevolen op grond van de in die vordering genoemde feiten. Deze feiten betreffen – evenals de latere inleidende dagvaarding – : feit 1: openlijke geweldpleging, en feit 2: bedreiging. De rechtbank Arnhem heeft verzoeker op 7 februari 2006 vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2. De zaak is in hoger beroep bij het ressortsparket ingeschreven onder parketnummer 21-000749-06. Het hof heeft bij tussenarrest van 21 juli 2006 de behandeling van de feiten 1 en 2 gesplitst en bepaald dat feit 1 verder wordt behandeld onder parketnummer 21-000749-06a (daarna vernummerd tot 21-003218-06) en dat feit 2 verder wordt behandeld onder parketnummer 21-000749b-06 (daarna vernummerd tot 21-000749-06). Bij eerdergenoemd tussenarrest is het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk in de vervolging van feit 1 (thans 21-003218-06). Tegen die beslissing heeft de advocaat-generaal cassatieberoep ingesteld. Voorts heeft het hof op 20 september 2006 verzoeker – inmiddels onherroepelijk – vrijgesproken van het als feit 2 tenlastegelegde (thans 21-000749-06).
3. De Hoge Raad heeft op 1 juli 2008 de beslissing van het hof tot niet-ontvankelijk verklaring van het OM in de vervolging van feit 1 vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit hof. Daarna is de zaak geregistreerd onder parketnummer 21-003060-08. Op 10 december 2008 heeft het hof verzoeker – thans onherroepelijk – veroordeeld ter zake van feit 1 tot een werkstraf voor de duur van 46 uren en met aftrek van de 23 dagen die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk.
5. De advocaat-generaal heeft ter zitting geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van het verzoek.
6. De raadsvrouw heeft gepersisteerd bij het verzoek.
7. Op grond van het bepaalde in artikel 89 en verder van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter aan de gewezen verdachte, in het geval de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, en de rechter daarvoor – alle omstandigheden in aanmerking genomen – gronden van billijkheid aanwezig acht, een vergoeding toekennen voor schade die hij heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
8. Verzoeker is op 2 februari 2005 in verzekering gesteld. Op 4 februari 2005 is zijn bewaring bevolen. Daarna is zijn gevangenhouding bevolen. De voorlopige hechtenis is op 25 februari 2005 geëindigd. Hij heeft derhalve 23 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis verbleven.
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient in het geval dat een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, onder “zaak” als bedoeld in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering te worden verstaan “al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had”. De term “zaak” in de zin van artikel 89 van het Wetboek van Stafvordering heeft, nu er sprake is geweest van een onderzoek ter terechtzitting, dezelfde betekenis als in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande dat na de inleidende dagvaarding de grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging der tenlastelegging op de voet van de artikelen 313-314a van het Wetboek van Strafvordering en/of voeging onderscheidenlijk splitsing op de voet van artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering. Indien er meerdere feiten op de dagvaarding staan, dan vormen die feiten de zaak, ook al bestaat tussen die feiten onderling geen verband.
10. In het onderhavige geval is er sprake van splitsing hetgeen de grenzen van de zaak heeft gewijzigd. Hierdoor zijn twee afzonderlijke zaken ontstaan. Verzoeker is voor feit 1 van de inleidende dagvaarding in verzekering gesteld en heeft voorts voor beide feiten voorlopige hechtenis ondergaan. Nu de afzonderlijke zaak die betrekking heeft op feit 1 is geëindigd in een veroordeling waarbij met toepassing van artikel 27 Wetboek van Strafrecht de tijd die verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is verrekend, acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig om een vergoeding toe te kennen. Het verzoek tot schadevergoeding zal worden afgewezen.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, J.M.J. Denie en E.H. Schulten, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. Rasing, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2009.