Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1224

Datum uitspraak2009-04-01
Datum gepubliceerd2009-04-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers109346
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wrakingsverzoek afgewezen.


Uitspraak

BESLISSING RECHTBANK ALKMAAR - WRAKINGSKAMER Zaaknummer: 109346/HA RK 09-26 Datum uitspraak: 1 april 2009 De rechtbank beslist op het mondeling verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van De raadsman, advocaat te Rotterdam, weergegeven in het proces-verbaal van verhoor van 20 maart 2009,strekkende tot wraking van De rechter, in haar hoedanigheid van rechter in de rechtbank Alkmaar bij de behandeling van de zaak met zaaknummer 105362 / HA RK 08-73, hierna te noemen verweerster. HET PROCESVERLOOP Ten tijde van het verhoor van de getuige [] op 20 maart 2009 in het kader van het voorlopig getuigenverhoor inzake [] heeft de raadsman de wraking verzocht van de rechter-commissaris de rechter. De rechter heeft schriftelijk laten weten dat zij niet in de wraking berust en dat zij aanwezig wil zijn bij de openbare behandeling van het verzoek. De raadsman en de rechter zijn uitgenodigd voor de openbare terechtzitting van de wrakingskamer van 1 april 2009. De raadsman is op donderdagmiddag 26 maart 2009 door de voorzitter telefonisch op de hoogte gesteld van de datum en het tijdstip van de behandeling. Kennelijk heeft de raadsman het tijdstip in dit telefoongesprek gemist. Op 1 april jl. deelde hij per faxbrief mee dat hij niet op de hoogte was van het tijdstip en dat hij daarom primair om aanhouding verzoekt en subsidiair verzoekt de zaak buiten zijn aanwezigheid af te doen. De voorzitter heeft de raadsman op 1 april 2009 per email laten weten dat de behandeling niet zal worden aangehouden en dat hij, indien hij daartoe de behoefte voelt, de gelegenheid heeft om zijn verzoek per email of fax schriftelijk toe te lichten. Van deze mogelijkheid heeft de raadsman geen gebruik gemaakt. Op de openbare zitting heeft de rechter gereageerd op het wrakingsverzoek aan de hand van een schriftelijk stuk dat zij aan de rechtbank heeft overgelegd. Vervolgens heeft de voorzitter de behandeling gesloten en bepaald dat vandaag om 16.00 uur de beslissing zal volgen. De beslissing, in verkorte vorm, is op dat tijdstip in het openbaar uitgesproken. HET STANDPUNT VAN VERZOEKER De raadsman heeft zijn motivering op het wrakingsverzoek aan de griffier gedicteerd. Deze is opgenomen onder het proces-verbaal van verhoor van de getuige [] Citaat: "1. Er heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden. Getuige is de heer [], deze getuige heeft gereageerd op vragen van de Rechtbank, alsmede van de raadsvrouw van verzoeker, alsmede van de raadsman van de wederpartij. Gedurende dit verhoor is er tijdens de vragen van raadsman de raadsman consternatie ontstaan over zijn manier van vragen. De rechtbank reageerde op stellingen van advocaat van verzoeker als zijnde suggestief en dit werd beaamd. Dit is ook beaamd door de raadsman met de toevoeging dat suggestiviteit noodzakelijk is omdat op bepaalde mogelijke kritieke punten de verklaring vreemd is. Na dit opgehelderd te hebben is de raadsman doorgegaan met het stellen van vragen aan de getuige. Tijdens het stellen van deze vragen heeft hij enkele vragen ter bevestiging herhaald alwaar op deze vragen het antwoord telkens hetzelfde was. Ik noem u het voorbeeld van de vraag van de raadsman, voor wat betreft de naam van het document dat opgemaakt zou worden door de verhuurder, de heer [], wat daarvan de naam was. Tijdens het verhoor werd er twee keer op gereageerd als zijnde het een tenaamstelling was, weet u het zeker, toen was het antwoord: 'ja'. Tijdens het dicteren van het verhoor aan de griffier werd niet voor de eerste maal de getuige in staat gesteld deze verklaring aan te passen. Een ander voorbeeld is het antwoord van getuige op de vraag van de raadsman met betrekking tot het personeel dat al dan niet aanwezig zou zijn in het etablissement, het antwoord daarop was: 'Ik denk het niet.' of woorden van gelijke strekking. Wederom werd getuige in staat gesteld zijn verklaring aan te passen. Deze gang van zaken heeft zich gedurende de vragen van de rechtbank ook voorgedaan. Een voorbeeld daarvan is. De 85% die u kunt nalezen in het proces-verbaal van verhoor dat tot nu toe is opgemaakt. Ook hierover werd de getuige in staat gesteld dergelijke nuances aan te brengen dat verstrekken van zijn woorden een geheel andere lading zou krijgen. Op basis van het bovenstaande is de raadsman van mening dat wanneer het de getuige en tevens de waarschijnlijke eisen in het bodemgeschil te heet onder de voeten wordt, wanneer hij geconfronteerd wordt met de door hem gedane uitlating tijdens het dictaat, de rechtbank hem in staat stelt zijn verklaring aan te passen. Het dient gezegd te worden dat de argumenten van de raadsman meegewogen en serieus genomen worden door de rechtbank, echter in meerdere instanties werden gepasseerd ten faveure van verzoeker. Uiteindelijk heeft de raadsman na een viertal discussies met de rechtbank besloten om primair op deze grond een wrakingsverzoek te doen. De raadsman is van mening dat het verhoor en het dictaat twee separate momenten zijn. Doorkruising is mogelijk. Maar dient niet te leiden tot een andere weergave van hetgeen door getuige is verklaard. 2. De raadsman heeft de raadsvrouw van eiser meerdere malen informeel taalgebruik horen bezigen tegen de rechtbank. Meest in het oog springend is het gebruik van het woord "je". Daar de raadsman op de hoogte is en zelf deelgenoot is van de contacten tussen de advocatuur en de rechterlijke macht is hij van mening dat er hier een mogelijke band aanwezig is tussen de raadsvrouw van eiser en de rechtbank. De raadsman wenst op te merken dat hij hiervoor geen bewijzen heeft of andere aanwijzingen dan zijn observaties ter zitting." De rechtbank begrijpt hieruit dat de raadsman twee gronden aanvoert voor het wrakingsverzoek, namelijk de gang van zaken tijdens het verhoor van de getuige en het feit dat de raadsvrouw van de wederpartij de rechter getutoyeerd zou hebben. HET STANDPUNT VAN DE RECHTER De rechter heeft als volgt verklaard: Citaat: "De zitting begon 20 minuten later omdat de raadsman onderweg vanuit Rotterdam in de file had gestaan. Na een opmerking van mij tegen de getuige dat we daardoor wat later waren begonnen, reageerde de raadsman geagiteerd dat hij er wel 2 uur en 10 minuten over had gedaan omdat hij de hele Randstad door had gemoeten. Nadat zowel ik als de raadsvrouw de heer [] vragen hadden gesteld, is de raadsman in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen aan de getuige. Op een gegeven moment heeft de raadsman de getuige gevraagd of hij het niet vreemd vond dat de snackbar nu voor euro 225.000,- te koop staat bij een makelaar terwijl hij tevens stelt de koop met meneer [] voor euro 175.000,- te hebben gesloten, veel minder dus. Meneer [] heeft daarop geantwoord dat hij dat niet vreemd vond, omdat hij de snackbar nou eenmaal al aan [] had verkocht. Vervolgens zei de raadsman tegen de getuige, impliciet om een reactie vragend, dat het toch wel vreemd was. Meneer [] heeft hierop hetzelfde geantwoord als de eerste keer. Vervolgens zei de raadsman weer, nu aandringend, dat het toch wel echt vreemd is. De raadsvrouw heeft toen gezegd dat zij de vragen/opmerkingen van de raadsman suggestief vindt. Ik heb toen tegen de raadsman gezegd dat zijn opmerkingen suggestief waren en dat meneer [] 2x duidelijk hetzelfde antwoord heeft gegeven op de vraag en dat deze vraag wat mij betreft beantwoord was. Hierop reageerde de raadsman boos. Hij is opgestaan en wilde weggaan omdat ik hem zijn vragen niet zou laten beantwoorden. Hij zei tegen mij dat ik maar in het proces-verbaal moest opnemen dat hij het niet met de gang van zaken eens was en dat hij weg ging. Ik ben in gesprek gegaan met de raadsman en ik heb hem gezegd dat hij zijn vragen wel degelijk mag stellen, maar dat als een getuige 2x hetzelfde antwoord heeft gegeven op dezelfde vraag/opmerking, die suggestief is, hij over moet gaan naar een volgende vraag. De raadsman is weer gaan zitten en is verder gegaan met zijn vragen. Vervolgens heb ik de verklaring van meneer [] aan de griffier gedicteerd. De raadsman heeft mij meerdere keren geïnterrumpeerd met de opmerking dat ik iets vergat. Het bleek inderdaad dat ik 2 of 3 keer een zin niet had opgeschreven die hij wel in het proces-verbaal opgenomen wilde hebben. De raadsman van verzoekers wilde deze zin ook ingevoegd hebben. Na te hebben geverifieerd bij de getuige zelf of het klopte dat hij dat had gezegd en hij hierop "ja" had gezegd, ben ik doorgegaan met dicteren. Op een gegeven moment was ik aan het dicteren toen De raadsman mij weer onderbrak met de mededeling dat ik iets was vergeten op te nemen. De raadsman zei wat dit was. Ik heb toen gezegd dat dat de volgende zin was die ik had willen dicteren voordat hij mij onderbrak. Het ging erover dat 85% van geïnteresseerde kopers was afgehaakt omdat de getuige tegen hen had gezegd dat hij de snackbar al aan meneer [] had verkocht. De raadsman onderbrak mij vervolgens weer met de mededeling dat de getuige had gezegd dat er gisteren ook nog een aspirant koper was. Ik had die zin zelf niet opgeschreven, maar kon mij wel herinneren dat deze zin door de getuige was gezegd. Desgevraagd zei de getuige dat het klopte dat hij dat had gezegd en de raadsvrouw beaamde dat. Ik heb die zin vervolgens in het proces-verbaal opgenomen. De raadsman maakte vervolgens ook nog een opmerking toen ik dicteerde dat de getuige had verklaard (bijna aan het einde) dat zijn dochter de helft van de keren in de snackbar was toen meneer [] daar was en dat hij ook nog ander personeel had. Ik wilde doorgaan, maar de raadsman wilde er per se in hebben dat de getuige zou hebben verklaard: ' ik had nog wel meer personeel, denk ik.' De toevoeging 'denk ik' had ik niet opgenomen in mijn dictaat. Na dit met de getuige en de raadsvrouw te hebben afgestemd, is de toevoeging alsnog in de verklaring opgenomen. Ik ben van mening dat het dicteren van de verklaring geenszins heeft geleid tot een andere weergave dan door de getuige is verklaard. Ten eerste was het telkens de raadsman zelf die iets aangevuld wilde hebben. Ik heb steeds bij de getuige zelf geverifieerd of het klopte voordat ik iets aanvulde en deze was het daar steeds mee eens. Het blijft immers de verklaring van de getuige en niet die van mij of van een van de advocaten. Vervolgens ontstond een discussie over het woord 'tenaamstelling'. De getuige had op een van mijn vragen verklaard dat meneer [] een tenaamstelling had opgemaakt. Dit had ik zo opgenomen in het proces-verbaal. De raadsman had hier in zijn vraagstelling nader naar gevraagd en wilde in het p-v hebben hoe het letterlijk was gevraagd en gezegd. Na dit te hebben besproken met de getuige zelf en met de raadsvrouw is in het p-v komen te staan: Meneer [] wilde een tenaamstelling opmaken. U vraagt mij "weet u het zeker"? "Ja". Toen ik dit aan het dicteren was, zei de getuige uit zichzelf dat hij dacht dat het ook wel een indeplaatsstelling kon heten. Hij wist het niet goed, hij hield zich immers niet met dit soort zaken bezig. De raadsman begon toen echt boos te worden en zei tegen de getuige dat hij ondernemer was en dat verschil best kende. Aangezien het woord indeplaatsstelling door niemand tijdens de zitting in de mond was genomen en ik geen reden zag om de nadere verklaring van de getuige niet op te nemen, heb ik in het p-v opgenomen: bij nadere voorhouding kan het ook een indeplaatsstelling heten. Toen werd de raadsman nog bozer. Hij zei dat het nou juist om dat woord ging en dat de getuige maar 40 cm van zijn tafel af zat en dat de getuige daar op had kunnen zien dat er met koeienletters op zijn aantekeningen 'indeplaatsstelling' stond. Vervolgens heeft de raadsman gezegd dat hij niet verder wenste te gaan en dat hij mij vooringenomen vond. Dit vond hij ook op de grond dat de raadsvrouw tijdens de zitting meerdere keren "je" tegen mij zou hebben gezegd. Ik ontken ten stelligste dat de raadsvrouw mij op die wijze zou hebben aangesproken. In de zittingszaal wordt iedereen over en weer met "u" aangesproken en dat was in dit geval niet anders. Als er "je" tegen mij zou zijn gezegd, zou mij dat zeker zijn opgevallen." Op vragen van de rechtbank heeft de rechter het volgende geantwoord: "Ik ben geen familie van de raadsvrouw. Ik ben ook niet met haar bevriend en zij is geen bekende van mij." BEOORDELING Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden, zoals hiervoor weergegeven, leveren niet een uitzonderlijke omstandigheid op die zodanige vrees ten aanzien van deze rechter kan rechtvaardigen. Met betrekking tot de eerste grond: Uit het relaas van de gebeurtenissen van de raadsman en de rechter kan worden afgeleid dat er discussie en verschil van mening is geweest over de manier van vragen stellen van de raadsman en over de wijze waarop de rechter de getuigenverklaring heeft verwoord en gedicteerd. Uit de door de raadsman genoemde voorbeelden blijkt echter op geen enkele wijze dat de rechter partijdig zou zijn in het weergeven van de verklaring van de getuige in het dictaat. Met betrekking tot de tweede grond: Dat er mogelijk een band zou bestaan tussen de raadsvrouw van de wederpartij van de cliënt van de raadsman en de rechter is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De raadsman heeft als concreet voorbeeld gegeven dat de raadsvrouw de rechter zou hebben getutoyeerd. De rechter heeft verklaard dat dit niet is gebeurd en dat het haar zeker zou zijn opgevallen als het wel zou zijn gebeurd. Andere voorbeelden van informeel taalgebruik door de raadsvrouw heeft de raadsman niet gegeven. De rechter heeft verklaard geen familiebanden, vriendschappelijke relatie of andere banden met de raadsvrouw van de wederpartij te hebben. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. In dat geval dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want de rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de eventueel opgewekte uiterlijke schijn. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden, zoals hiervoor weergegeven, geven in het geheel geen grond te vrezen dat het deze rechter aan onpartijdigheid ontbreekt, noch dat ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid is gewekt. SLOTSOM Het verzoek moet worden afgewezen. BESLISSING De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af; De rechtbank bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek; De rechtbank beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de raadsman, de raadsvrouw en aan de rechter de rechter. Deze beslissing is gegeven door mrs. A. van der Perk, B.H. Franke en L.J. Saarloos, in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2009.