Jurisprudentie
BI0920
Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/849048-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/849048-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewezenverklaring medeplichtigheid tot en bij moord.
Verdachte heeft medeverdachte naar de ontmoetingsplaats met het slachtoffer gereden. Zij heeft ter plekke nog telefonisch contact gehad met het slachtoffer en verzwegen dat medeverdachte zich in de directe omgeving van de ontmoetingsplaats ophield. Verdachte wist dat medeverdachte agressief kon zijn jegens het slachtoffer. Zij was daar eerder getuige van geweest.
Bewezen dat verdachte zich van de mogelijkheid van een fysieke confrontatie tussen medeverdachte en het slachtoffer bewust is geweest en dat het risico van geweld aanmerkelijk was. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook welbewust aanvaard. Voorwaardelijk opzet van verdachte was - in elk geval - gericht op mishandeling van het slachtoffer.
Medeverdachte is verder gegaan dan waarop het opzet van verdachte was gericht. Het opzet van verdachte is, net als dat van de dader, gericht op het grondfeit namelijk geweldpleging. In de juridische kwalificatie volgt de medeplichtige juridisch de dader zodat medeplichtigheid aan moord bewezen wordt geacht.
Voor wat betreft de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij mishandeling met voorbedachten rade, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Vrijspraak medeplegen van moord.
Opgelegd een gevangenisstraf van 2 jaar met aftrek voorarrest en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/849048-08
Datum uitspraak: 15 april 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te '[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te (adres),
thans gedetineerd te: P.I. Tilburg.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 april 2009. Op de zittingen van 28 april 2008, 23 juli 2008, 6 oktober 2008, 16 december 2008 en 16 februari 2009 heeft telkens (m.u.v. 16 december 2008) een onderzoek ter terechtzitting in een andere samenstelling plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 april 2008.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 23 januari 2008 te 's-Hertogenbosch tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of
de nek en/of de slokdarm en/of de (rechter)halsader, in elk geval in het
lichaam, van die [slachtoffer] gestoken en/of gebracht, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden;
[Sr art. 289/287/47]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
(A)
[medeverdachte] op of omstreeks 23 januari 2008 te 's-Hertogenbosch
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
in de hals en/of de nek en/of de slokdarm en/of de (rechter)halsader, in elk
geval in het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken en/of gebracht, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 23
januari 2008 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is geweest, door opzettelijk
- (op verzoek van die [medeverdachte]) (telefonisch) met die [slachtoffer] af te spreken
elkaar (bij een benzinestation) te ontmoeten en/of (daarbij) (in strijd met de
waarheid) aan die [slachtoffer] mede te delen dat zij hem geld wilde geven en/of geld
voor hem had en/of (daarbij) die [slachtoffer] niet mede te delen dat die [medeverdachte]
(met haar) (met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp) naar de
ontmoetingsplaats (het benzinestation) zou komen
en/of
- (vervolgens) die [medeverdachte] naar die ontmoetingsplaats (het benzinestation) te
vervoeren en/of die [medeverdachte] in de (directe) omgeving van die ontmoetings-
plaats (het benzinestation) af te zetten
en/of
- (vervolgens) haar auto bij en/of op die ontmoetingsplaats (het
benzinestation) te parkeren en/of bij en/of op die ontmoetingsplaats (het
benzinestation) op de komst van die [slachtoffer] te wachten en/of (daarbij) die
[slachtoffer] (telefonisch) te vragen waar hij bleef en/of (daarbij) die [slachtoffer] niet
mede te delen dat die [medeverdachte] (met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp) bij en/of op de ontmoetingsplaats (het benzinestation) aanwezig was
en/of zich in de (directe) omgeving van die ontmoetingsplaats (het
benzinestation) ophield
en/of
- de portieren van (de door) haar (gebruikte) auto af te sluiten en/of op slot
te doen en/of die [slachtoffer] niet in haar auto te laten stappen;
[Sr art. 289/287/48]
EN/OF
(B)
zij op of omstreeks 23 januari 2008 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in
Nederland, opzettelijk een persoon, te weten [medeverdachte], die
schuldig was aan of vervolgd werd terzake een misdrijf, te weten overtreding
van artikel 289 of 287 Wetboek van Strafrecht, heeft verborgen en/of
behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding
door een of meer ambtenaren van de justitie of politie, immers heeft zij,
verdachte, die [medeverdachte] met (de door) haar (gebruikte) auto van de plaats van
het misdrijf weggevoerd;
[Sr art. 189]
EN/OF
(C)
zij op of omstreeks 23 januari 2008 te 's-Hertogenbosch en/of te Waalwijk, in
elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen, nadat een misdrijf, te weten een overtreding van artikel 289 of 287
Wetboek van Strafrecht, was gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken en/of
om de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, een
voorwerp waarmede dat misdrijf werd gepleegd, te weten een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, heeft weggemaakt en/of verborgen en/of aan het
onderzoek van de ambtenaren van de justitie en politie heeft onttrokken,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) met dat opzet het bij
het misdrijf gebruikte mes, althans scherpe en/of puntige voorwerp, in een
berm en/of grasveld geworpen en/of gelegd en/of zich van dat mes, althans
scherpe en/of puntige voorwerp, ontdaan en/of dat mes, althans scherpe en/of
puntige voorwerp, verborgen en/of weggemaakt;
[Sr art. 189]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
De geldigheid van de dagvaarding.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard. Primair wordt verdachte verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van moord. Subsidiair wordt haar medeplichtigheid tot/bij de moord verweten alsmede cumulatief een tweetal begunstigingshandelingen als bedoeld in artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht. Een medeplichtige kan zich, aldus de raadsvrouwe, niet schuldig maken aan dergelijke begunstigingshandelingen. Dat maakt de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig en daarmee onduidelijk.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de dagvaarding niet innerlijk tegenstrijdig is.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe.
De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop de feiten zijn ten laste gelegd geen innerlijke tegenstrijdigheid van de tenlastelegging oplevert. Dat de wijze van ten laste leggen een juridisch probleem met betrekking tot de strafbare feiten onder B en C kan opleveren bij een eventuele bewezenverklaring van medeplichtigheid doet hier niet aan af.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is, zoals ook is gebleken uit het (verdere) verloop van de behandeling ter terechtzitting.
De overige formele voorvragen.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn:
1. Een dossier van de politie Brabant-Noord, met kenmerk PL2116/08-010845-4e afgesloten d.d. 16 april 2008. Map 1 niet doorlopend genummerd, map 2 genummerd pag. 247 tot en met 597 en map 3 genummerd 598 tot en met 945. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden.
2. een deskundigenrapport met zaaknummer 2008.01.23.042 van het Nederlands Forensisch Instituut, H.A. Tromp, arts en patholoog, d.d. 6 november 2008 (hierna bewijsmiddel 2);
3. een rapport met zaaknummer 2008.01.23.042 van het Nederlands Forensisch Instituut, H.A. Tromp, arts en patholoog, d.d. 2 juni 2008 (hierna bewijsmiddel 3);
4. een deskundigenrapport met zaaknummer 2008.01.23.042 (aanvraag 3) van het Nederlands Forensisch Instituut, ing. M.J.W. Pouwels, d.d. 1 april 2008 (hierna bewijsmiddel 4);
5. een deskundigenrapport met zaaknummer 2008.01.23.042 (aanvraag 5) van het Nederlands Forensisch Instituut, dr. I.E.P.M. Blom, d.d. 3 juli 2008 (hierna bewijsmiddel 5);
6. een aanvullend proces-verbaal met nummer PL2116/08-010845 van de regiopolitie Brabant Noord d.d. 3 oktober 2008 (hierna bewijsmiddel 6);
7. een aanvullend proces-verbaal met nummer PL2216/08-010845-5e van regiopolitie Brabant Noord d.d. 23 april 2008 (hierna bewijsmiddel 7).
De beoordeling van de bewijsmiddelen.
A. Waar, wanneer en hoe is [slachtoffer] om het leven gekomen?
Vaststaande feiten.
Vast staat dat zich op woensdag 23 januari 2008 tegen 02.39 uur in de centrale hal van de serviceflat De Pettelaer aan de (adres) in ’s-Hertogenbosch een hevig bloedende man bevindt. Deze man belt daar aan, vraagt om hulp, zegt dat hij doodgaat en overlijdt daar.1 De man is [slachtoffer], alias [alias] geboren op (geboortedatum) .2 [slachtoffer] is overleden door steekletsel in de hals. Zijn slokdarm en rechterhalsader zijn doorsneden, waarschijnlijk van links naar rechts en enigszins van boven naar beneden.3 Op het terrein van het direct naast serviceflat De Pettelaer gelegen Shell-tankstation bevindt zich op dat moment een onafgesloten grijze Honda, die op zijn naam staat. Bloedsporen lopen vanaf de hal van de flat over het tankstationterrein. De eerste bloeddruppels liggen ter hoogte van een vuilcontainer die daar tussen de wasstraat en twee aanhangwagens staat.4 Dit bloed kan afkomstig zijn van [slachtoffer]; de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon met het profiel dat daaruit is verkregen overeen komt, is kleiner dan een op een miljard.5
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] op 23 januari 2008 in ’s-Hertogenbosch is overleden, dat dit overlijden het gevolg is van steekletsels in de hals en dat die letsels op het tankstationterrein ongeveer ter hoogte van de vuilcontainer zijn toegebracht.
B. Wie heeft [slachtoffer] om het leven gebracht?
B.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De officier van justitie acht dit wettig en overtuigend bewezen op grond van de camerabeelden, de belastende verklaringen van [verdachte], welke verklaringen steun vinden in de resultaten van het technisch/DNA-onderzoek van onder meer het bij de wasstraat aangetroffen bierblikje, de sigarettenpeuk, de in de woning van verdachte aangetroffen broek met witte bies en het op aanwijzing van [verdachte] aangetroffen mes.
Voorts acht de officier van justitie de belastende verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] voor het bewijs relevant.
Verdachte [verdachte] moet in alle redelijkheid hebben beseft dat het die nacht bij het benzinestation heel goed mogelijk tot een gewelddadige confrontatie zou komen tussen [medeverdachte] en [slachtoffer]. Verdachte moet zich die nacht op zijn minst bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat [medeverdachte] geweld zou gebruiken tegen [slachtoffer]. Door die [medeverdachte] evengoed naar dat tankstation mee te nemen en die [slachtoffer] welbewust niet in te lichten kan c.q. moet worden gezegd dat zij deze mogelijkheid op de koop toe heeft genomen.
Aan haar kan daarmee minst genomen voorwaardelijk opzet op geweldpleging door [medeverdachte] worden aangerekend. Uit het dossier kan niet blijken dat verdachte op de hoogte was van het feit dat [medeverdachte] die nacht een mes bij zich droeg.
Niet kan worden bewezen dat het opzet van verdachte [verdachte] was gericht op levensbedreigend geweld. De officier van justitie heeft tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit gerekwireerd.
B.2. Standpunt van de verdediging
Door en namens de verdachte is ten aanzien van het primair ten laste gelegde (moord) - kort gezegd - aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte] de dodelijke steek heeft toegebracht. Verdachte wist echter niet dat dit zou gebeuren. Er is geen bewijs dat [medeverdachte] en verdachte hebben afgesproken het zo te laten verlopen als het is verlopen. Er is enkel bewijs dat verdachte daar die nacht bij het benzinestation is geweest en dat zij [medeverdachte] in de auto heeft meegenomen nadat deze [slachtoffer] heeft neergestoken. Zij wist niet dat dit zou gebeuren en het geweld heeft nagenoeg volledig buiten haar gezichtsveld plaatsgevonden.
Verdachte wist niet dat [medeverdachte] zich zou verbergen en ook niet dat hij zou steken, laat staan dat zij dit tevoren zouden hebben afgesproken.
B.3. Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die op 23 januari 2009 [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet had op dat levensbedreigende geweld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
B.3.1. Vaststaande feiten.
Op 23 januari 2008 parkeert een donkerkleurige BMW om 02.23 uur ter hoogte van de wasstraat van het Shell-tankstation te ’s-Hertogenbosch. De bestuurder blijft zitten. Een man met donker haar, een donkere jas tot op de heup, een zwarte trainingsbroek met witte streep en witte sportschoenen loopt tot twee keer toe van de hoek van de wasstraat naar de BMW en terug. [slachtoffer] komt om 02.34 uur in zijn Honda aangereden en stapt uit. Hij loopt naar het bijrijdersportier van de BMW en buigt voorover. [slachtoffer] staat met de rug naar de wasstraat. Wederom komt de man uit de hoek van de wasstraat. Hij rent op [slachtoffer] af. De man heeft iets in zijn rechterhand dat op de beelden een lichtschijnsel te zien geeft. De man volgt [slachtoffer] wanneer hij, eerst achteruit, langs de BMW en de gestalde aanhangwagens wegloopt. [slachtoffer] loopt uiteindelijk voor langs het tankstation weg, terwijl de man die in de hoek bij de wasstraat stond, in de BMW stapt aan de bijrijderskant voorin. De BMW rijdt om 02.35 uur weg.6
Op een cd-hoes die aan de bijrijderszijde in de BMW zat en op de bijrijderszitting van de BMW, zit bloed. Dat kan afkomstig zijn van het slachtoffer; de kans dat een willekeurig gekozen persoon matcht met dit profiel, is kleiner dan een op een miljard.7
Personeel van het tankstation ruimt zwerfvuil, waaronder drankblikjes, dagelijks op. Op 22 januari 2008 is ’s middags en voor het laatst rond 20.30 uur opgeruimd en het is dan schoon.8 Bij de ingang van de wasstraat staat later echter een geopend blikje Heineken bier. Er liggen ook filterpeuken en een shagpeuk.9 Op het aangetroffen bierblikje zit DNA van een man dat matcht met het DNA van medeverdachte [medeverdachte]; de kans dat een willekeurig gekozen persoon matcht met dit profiel, is kleiner dan een op een miljard. Op het bierblikje zit tevens een geringe hoeveelheid celmateriaal dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte]. Op een van de aangetroffen sigarettenpeuken zit gemengd DNA van een man en een vrouw. Het DNA-mengprofiel op de sigarettenpeuk matcht met het DNA van medeverdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte]. De kans dat een willekeurig gekozen persoon (man/vrouw) matcht met dit profiel, is ongeveer een op 91.000. 10 11
In de loopkast in de kamer van medeverdachte [medeverdachte] ligt op een legplank een blauwzwarte trainingsbroek met een witte bies aan weerszijden van de pijpen.12 Op deze broek zit op drie plaatsen bloed. Van één bloedspoor is wegens onvolledigheid van het DNA-profiel geen frequentie berekend. De andere twee bloedsporen kunnen afkomstig zijn van het slachtoffer [slachtoffer](een geringe hoeveelheid celmateriaal van een onbekende man kan niet worden uitgesloten); de kans dat een willekeurig gekozen persoon matcht met deze andere twee profielen, is telkens kleiner dan een op een miljard.
Naast het DNA-profiel dat matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] zijn in de profielen van het DNA van de twee bemonsteringen respectievelijk zes en vijf additionele zwak aanwezige DNA-kenmerken zichtbaar. Deze DNA-kenmerken matchen met het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering van het bij de wasstraat aangetroffen blikje Heineken bier. Dit betekent dat deze twee bemonsteringen van de in de woning van verdachte aangetroffen trainingsbroek een geringe hoeveelheid celmateriaal bevatten, dat afkomstig kan zijn van medeverdachte [medeverdachte].13
Op aanwijzing van verdachte [verdachte] wordt in een gat van een talud bij de afslag Waalwijk op de A2 een mes aangetroffen.14 Dat zou het steekwapen kunnen zijn waarmee het slachtoffer is omgebracht.15 Op het mes zit bloed met een onvolledig DNA-profiel en dat matcht met het DNA van het slachtoffer [slachtoffer]; de kans dat een willekeurig gekozen persoon matcht met dit profiel, is kleiner dan een op een miljard.16
B.3.2 Verklaring verdachte [verdachte] en ondersteunend bewijs.
Verdachte heeft bij de politie een aantal voor verdachte [medeverdachte] belastende verklaringen afgelegd. Ter zitting van 1 april 2009 heeft verdachte volhard bij deze verklaringen. De rechtbank zal deze verklaringen voor zover hierna weergegeven voor het bewijs gebruiken.
Op grond van deze verklaringen staat het navolgende vast.
Op 23 januari 2008 omstreeks 01.59 uur is er telefonisch contact geweest tussen [slachtoffer] en [verdachte]. [verdachte] wil niet afspreken maar [medeverdachte] gebaart om dit wel te doen. [verdachte] heeft toen ingestemd en zij hebben afgesproken bij het Shell-station aan de Gestelseweg te ’s-Hertogenbosch. [medeverdachte] stelt voor om mee te rijden naar [slachtoffer]. [verdachte] is die nacht de bestuurster van de BMW. Medeverdachte [medeverdachte] rijdt met haar mee en stapt bij het Shell-tankstation eerder uit met een (tweede) blikje bier dat [verdachte] heeft gekocht. Hij wil eerder uitstappen voor het geval dat [slachtoffer] lastig zou worden. [medeverdachte] bevindt zich bij het tankstation. Hij komt nog twee keer naar haar auto toe en rookt een sigaret waar zij eerder van rookte. [verdachte] staat op het terrein van het benzinestation in haar auto te wachten op [slachtoffer]. [slachtoffer] arriveert met zijn auto. [slachtoffer] loopt naar de rechterzijkant van de auto van [verdachte]. Hij moet een beetje voorover bukken. Op dat moment ziet [verdachte] verdachte [medeverdachte] achter [slachtoffer] opdoemen. Zij hoort [slachtoffer] roepen: ‘[naam medeverdachte], niet doen’. Vervolgens ziet ze [slachtoffer] wegrennen. [medeverdachte] rent nog een paar passen achter hem aan, maar komt vervolgens weer terug. Daarna is [medeverdachte] bij [verdachte] in de auto gestapt en is [verdachte] weggereden. Tijdens het rijden ziet ze een mes met vegen. Bij de afslag Waalwijk in een bocht heeft [medeverdachte] het mes weggegooid. Enige tijd voor het incident had [slachtoffer] verdachte [medeverdachte] via de telefoon uitgescholden voor hoerenloper en zielig ventje. [medeverdachte] heeft toen met de telefoon van [verdachte] naar [slachtoffer] gebeld. Hij kreeg toen eerst een andere man aan de telefoon.17
De verklaring van [verdachte] wordt bevestigd door de verklaring van [getuige 3], die op 23 januari 2008 tussen 00.00 en 02.00 uur een persoon aan de telefoon heeft gekregen. Deze persoon heeft met [slachtoffer] gesproken. Hij hoorde [slachtoffer] tegen die persoon zeggen dat hij een hoerenloper was. Daarna heeft [verdachte] nog naar [slachtoffer] gebeld. [slachtoffer] heeft hem ook nog verteld dat de persoon die belde de nieuwe vriend van [verdachte] was.18
[getuige 1] heeft op 2 februari 2008 bij de politie verklaard dat ongeveer twee weken geleden, hij dacht op een donderdag, [medeverdachte] tegen hem heeft verteld dat ze hem zochten omdat hij iemand had neergestoken.19 [getuige 2] heeft op 1 februari 2008 (abusievelijk vermeld in proces-verbaal: 2 februari 2008) van (getuige 1) gehoord dat [medeverdachte] hem heeft verteld dat hij iemand had neergestoken.20 Getuige (getuige 1) heeft op 2 februari 2008 verklaard dat [medeverdachte] dit verhaal ongeveer twee weken geleden heeft verteld. Van 23 januari 2008 tot en met 2 februari 2008 betreft een periode van elf dagen. Ongeveer twee weken geleden sluit, naar het oordeel van de rechtbank, een periode van elf dagen niet uit.
C. Is er sprake van voorbedachte raad?
C.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht.
[verdachte] heeft op verzoek van [medeverdachte] met [slachtoffer] afgesproken. Hij is met haar naar het tankstation gereden. Medeverdachte [medeverdachte] is in de buurt van het tankstation uitgestapt. Uit de beschikbare camerabeelden blijkt dat hij zich verdekt heeft opgesteld op het moment dat [slachtoffer] met zijn auto naderde. Kort daarop is [medeverdachte] naar [slachtoffer] gelopen en heeft hem in één vloeiende beweging de fatale steekverwonding toegebracht. Aan de messteek ging geen woordenwisseling of handgemeen vooraf. Vanaf het moment dat [medeverdachte] voor de laatste maal de wasstraat verliet tot aan het moment dat hij die [slachtoffer] kennelijk de messteek toebracht, verstreken niet meer dan drie tot vijf seconden. Het mes moet hij al bij zich hebben gehad. Uit het samenstel van deze feiten en omstandigheden spreekt, aldus de officier van justitie, de voorbedachte raad bij medeverdachte [medeverdachte].
C.2. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] met voorbedachten rade [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en overweegt daartoe het volgende.
Onduidelijk is waar het mes waarmee [slachtoffer] is omgebracht precies vandaan komt. Aangezien bij de wasstraat op 22 januari 2008 rond 20.30 uur is opgeruimd en het daar toen schoon was,21 uit de camerabeelden en ook anderszins niet blijkt dat het mes er nadien is neergelegd22 en uit de camerabeelden van het incident niet blijkt dat het van een andere betrokkene afkomt,23 moet [medeverdachte] het daar naartoe hebben gebracht. Medeverdachte [medeverdachte] wist dat verdachte [verdachte] met [slachtoffer] had afgesproken bij het tankstation.24 Hij was rustig.25 Medeverdachte [medeverdachte] loopt ook tot tweemaal toe, kennelijk beheerst, van de wasstraat naar de BMW en terug. Ruim elf minuten verstrijken vanaf het moment dat medeverdachte [medeverdachte] voor het eerst zichtbaar is en het moment waarop hij een halve minuut na diens aankomst het terrein – een significant aantal meters – overloopt en kennelijk doelbewust op [slachtoffer] afrent.26 Er is na [slachtoffer]s aankomst niets provocerends gebeurd.27 [slachtoffer] zegt nog tegen medeverdachte [medeverdachte]: ‘niet doen’.28 De eerste bloeddruppels liggen ter hoogte van een vuilcontainer die daar tussen de wasstraat en twee aanhangwagens staat.29
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het gedrag van medeverdachte [medeverdachte] voorafgaand aan het doden van [slachtoffer] kalm is geweest. Tevens leidt de rechtbank uit het voorgaande af dat er momenten zijn geweest waarop medeverdachte [medeverdachte] zich had kunnen bezinnen. Daarbij heeft de rechtbank het oog op de momenten waarop medeverdachte [medeverdachte] zich naar het tankstation begeeft, daar wacht en daar op en neer loopt, alsmede op het tijdsbestek waarin hij richting [slachtoffer] loopt, hetgeen erin uitmondt dat hij hem moet hebben horen zeggen ‘[naam medeverdachte], niet doen’.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit en dat voor hem gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis of de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
D. Medeplegen van het levensdelict
D.1. Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde medeplegen.
D.2. Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft niet uit wettig bewijs de overtuiging dat verdachte [verdachte] tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] of anderen heeft gehandeld. Verdachte [verdachte] moet daarom van het medeplegen van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier blijkt dat slechts medeverdachte [medeverdachte] een uitvoeringshandeling heeft verricht. Medeverdachte [medeverdachte] is de enige die als potentiële pleger naar voren komt. Niet blijkt van een voldoende sterk verband tussen het door medeverdachte [medeverdachte] opgevatte plan en de handelingen van [verdachte] om haar als medepleger van moord aan te merken. Verdachte [verdachte] heeft ten stelligste ontkend dat zij volledig op de hoogte zou zijn geweest van de plannen van [medeverdachte]. Een andere bron van informatie heeft de rechtbank op dit punt niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het gedrag van verdachte [verdachte] als zodanig ook niet van een dergelijk verband blijken. Ten slotte blijkt niet dat verdachte [verdachte] zich van het handelen van medeverdachte [medeverdachte] heeft kunnen distantiëren.
Onvoldoende is derhalve komen vast te staan dat verdachte [verdachte] in bewuste en nauwe samenwerking met een of meer anderen heeft gehandeld.
E. Medeplichtigheid tot/bij het levensdelict.
E.1. Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat medeplichtigheid bij en/of tot de moord op [slachtoffer] door verdachte bewezen kan worden verklaard.
Medeplichtigheid vereist dubbel opzet. Gaat de pleger echter verder dan waarop het opzet van de medeplichtige was gericht (bijvoorbeeld een moord in plaats van de door de medeplichtige beoogde mishandeling), dan wordt een uitzondering op het opzetvereiste gemaakt. Ook al was het opzet van de medeplichtige beperkt tot die mishandeling dan moet toch bewezen worden verklaard dat die betreffende persoon medeplichtig is geweest bij of tot die moord. In de kwalificatie volgt de medeplichtige de pleger.
[medeverdachte] pleegde de moord. Verdachte [verdachte] leverde een bijdrage aan zijn delict door [medeverdachte] mee te nemen naar het tankstation en door voor [slachtoffer] te verzwijgen dat [medeverdachte] er bij was en dat hij zich bij het tankstation verscholen hield. Daarbij was haar opzet, minstens in voorwaardelijke vorm, gericht op geweldpleging c.q. mishandeling, meer bepaald op mishandeling met voorbedachten rade door [medeverdachte].
E.2. Standpunt van de verdediging.
Door en namens de verdachte is, zoals hiervoor onder B.2 al is weergegeven, aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, medeplegen van moord. Op dezelfde gronden heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de medeplichtigheid tot en/of bij de moord door [medeverdachte]. Verdachte kan niet opzettelijk het misdrijf hebben bevorderd als vast is komen staan dat zij tevoren niet wist dat het misdrijf gepleegd zou worden.
E.3. Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] medeplichtig tot en bij de door medeverdachte [medeverdachte] gepleegde moord op [slachtoffer] is geweest door hem opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te hebben verschaft en hem opzettelijk behulpzaam te zijn geweest.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van moord (dan wel het opzettelijk daarbij behulpzaam zijn) is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet gericht was op dat verschaffen (of die hulp), maar ook dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op een geweldsdelict (vgl. arrest van de Hoge Raad van 13 november 2001, NJ 2002, 245). Daarbij verdient opmerking dat uit de artikelen 47, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht, gelezen in onderling verband en onderlinge samenhang, volgt dat ten aanzien van de medeplichtige bij de bewezenverklaring en de kwalificatie moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan (HR 27 oktober 1987, NJ 1988, 492). Voorts omvat het opzet niet de precieze wijze waarop het misdrijf wordt begaan (HR 4 maart 2008, NJ 2008, 156).
E.3.1.Vaststaande feiten.
Verdachte [verdachte] is op 23 januari 2008 samen met [medeverdachte] met de auto naar de benzinepomp aan de Gestelseweg te ’s-Hertogenbosch gegaan, alwaar zij [slachtoffer] zou ontmoeten. [medeverdachte] weet ook dat [slachtoffer] zou komen.
[medeverdachte] stapt eerder uit voor het geval dat [slachtoffer] lastig zou worden. Tijdens het wachten bij de benzinepomp belt verdachte naar [slachtoffer] en vraagt hem waar hij blijft. Zij vertelt [slachtoffer] op dat moment niet dat [medeverdachte] mee naar de benzinepomp is gekomen en dat hij zich in de buurt van de benzinepomp ophoudt.
Bij het eerder maken van de afspraken heeft [medeverdachte] door middel van gebaren aangegeven dat zij niet mocht vertellen dat hij er op dat moment was.
Eerder die avond is er onenigheid geweest tussen verdachte en [slachtoffer] over geld.
Bij terugkomst heeft verdachte aan [medeverdachte] verteld dat ze [slachtoffer] heeft ontmoet en dat ze hem € 20,-- heeft gegeven, waarop [medeverdachte] reageert dat het maar eens afgelopen moet zijn.
[slachtoffer] is de hele week al vervelend en zeurt om geld. Hij komt met zijn auto bij [medeverdachte] door de straat en claxonneert dan. Dat vindt [medeverdachte] niet leuk. Op 21 januari 2008 heeft [medeverdachte] naar [slachtoffer] gebeld. [slachtoffer] heeft [medeverdachte] toen uitgescholden.
Medeverdachte [medeverdachte] was ongeveer een week voor het incident, toen verdachte bij [slachtoffer] op bezoek was, agressief en heeft toen de deur eruit getrapt. Verdachte is daarvan getuige geweest.30
Medeverdachte [medeverdachte] is eerder voor geweldsdelicten veroordeeld. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet op de hoogte was van die veroordelingen.
Bij de politie heeft verdachte echter verklaard dat ze wist dat [medeverdachte] heeft gezeten voor iets agressiefs.31
E.3.2. Het oordeel.
De rechtbank acht het opzet op het verschaffen van gelegenheid en middelen en het behulpzaam zijn bewezen. Daarnaast acht de rechtbank het opzet van verdachte op geweldpleging wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte wist dat [medeverdachte] agressief kon zijn jegens [slachtoffer], zij is daar eerder zelf getuige van geweest. [medeverdachte] was verdekt opgesteld bij de wasstraat van de benzinepomp. Verdachte heeft niet tegen [slachtoffer] verteld dat [medeverdachte] ook bij de benzinepomp was.
Er waren eerder strubbelingen geweest tussen [medeverdachte] en het slachtoffer, waarbij gescholden is. Ook was er onenigheid tussen [slachtoffer] en verdachte over geld. Verdachte had [medeverdachte] daarvan op de hoogte gesteld.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en onderling verband bezien acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich van de mogelijkheid van een fysieke confrontatie tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] bewust is geweest en dat het risico van geweld aanmerkelijk was. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook welbewust aanvaard. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het voorwaardelijk opzet van verdachte was gericht op - in elk geval – mishandeling van [slachtoffer].
De rechtbank volgt derhalve de redenering van de officier van justitie in dezen.
In het onderhavige geval is [medeverdachte] verder gegaan dan waarop het opzet van verdachte was gericht. Het opzet van verdachte en de dader lopen naar het oordeel van de rechtbank echter niet totaal uiteen. Het opzet van verdachte is, net als dat van de dader, gericht op het grondfeit namelijk geweldpleging.
In de juridische kwalificatie volgt de medeplichtige de dader zodat medeplichtigheid aan moord bewezen wordt geacht.
F. De begunstiging.
Aan verdachte worden subsidiair onder B en C begunstigingshandelingen als bedoeld in artikel 189 eerste lid onder 1? en 2? van het Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd.
F.1. Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de feiten subsidiair onder B en C bewezen kunnen worden verklaard.
F.2. Standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over een eventuele bewezenverklaring.
F.3.Vaststaande feiten.
Verdachte ziet op 23 januari 2008 bij het Shell-station te ’s-Hertogenbosch medeverdachte [medeverdachte] achter [slachtoffer] opdoemen en hoort [slachtoffer]
roepen: ‘[medeverdachte], niet doen’. [medeverdachte] loopt nog even achter [slachtoffer] aan, maar komt vrijwel meteen terug naar de auto. Daarna is [medeverdachte] bij verdachte in de auto gestapt en heeft tegen verdachte geroepen: ‘rijden, rijden’. Verdachte is vervolgens snel weggereden. Verdachte zag tijdens het rijden een mes met vegen.
Bij de afslag Waalwijk is verdachte op verzoek van [medeverdachte] gestopt en is door hem het mes weggegooid. 32 Later is dit mes, met DNA van het slachtoffer, op aanwijzing van verdachte ook aangetroffen.33
F.3.1. Het oordeel van de rechtbank.
Uit de feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en onderling verband bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op het moment van wegrijden moet hebben geweten dat er een fysieke confrontatie tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Door na het incident meteen met de auto weg te rijden en verdachte de mogelijkheid te geven het mes weg te gooien, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 189, eerste lid onder 1?en 2? van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten subsidiair onder B en C wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte
Subsidiair:
(A)
[medeverdachte] op 23 januari 2008 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft die [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een mes,
in de hals en de slokdarm en de rechterhalsader van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op 23 januari 2008 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk gelegenheid, middelen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door opzettelijk
- die [medeverdachte] naar de ontmoetingsplaats (het benzinestation) te
vervoeren en die [medeverdachte] in de (directe) omgeving van die ontmoetings-
plaats (het benzinestation) af te zetten
en
- vervolgens haar auto op die ontmoetingsplaats (het
benzinestation) te parkeren en op die ontmoetingsplaats (het
benzinestation) op de komst van die [slachtoffer] te wachten en daarbij die
[slachtoffer] (telefonisch) te vragen waar hij bleef en die [slachtoffer] niet
mede te delen dat die [medeverdachte] op de ontmoetingsplaats (het benzinestation) aanwezig was en zich in de directe omgeving van die ontmoetingsplaats (het benzinestation) ophield
EN
(B)
zij op 23 januari 2008 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk een persoon, te weten [medeverdachte], die schuldig was aan een misdrijf, te weten overtreding
van artikel 289 Wetboek van Strafrecht, behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie, immers heeft zij, verdachte, die [medeverdachte] met de door haar gebruikte auto van de plaats van het misdrijf weggevoerd;
EN
(C)
zij op 23 januari 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, nadat een misdrijf, te weten een overtreding van artikel 289 Wetboek van Strafrecht, was gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken en/of om de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, een voorwerp waarmede dat misdrijf werd gepleegd, te weten een mes, heeft weggemaakt en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie en politie heeft onttrokken, immers hebben verdachte en haar mededader met dat opzet het bij het misdrijf gebruikte mes in een berm geworpen en zich van dat mes ontdaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Subsidiair onder A.
Het bewezen verklaarde subisidiair onder A is voorzien bij artikel 289, juncto artikel 48 onder 1? en 2? van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit subsidiair onder A uitsluiten.
Het bewezen verklaarde subsidiair onder A wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Subsidiair onder B en C.
Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat verdachte, daar waar zij dient te worden aangemerkt als medeplichtige tot of bij het delict van [medeverdachte], ten aanzien van de feiten subsidiair onder B en C moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 1995, NJ 1996, 337.
Standpunt van de verdediging.
Door en namens de verdachte is gesteld dat uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld kon bestaan ten aanzien van verdachte [verdachte] voor wat betreft de betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer].
Daarom komt haar een beroep toe op de strafuitsluitingsgrond van artikel 189, derde lid van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouwe heeft dan ook ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten aanzien van het subsidiair onder B en C bewezen verklaarde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Op grond van de wetsgeschiedenis moet worden aangenomen dat de wetgever de strafuitsluitingsgrond vermeld in artikel 189 derde lid van het Wetboek van Strafrecht eveneens van toepassing heeft doen zijn op degene die de in het eerste lid, aanhef en onder 1? en 2? vermelde handelingen verricht, mede ten einde gevaar van vervolging voor zichzelf te ontgaan. De rechtbank acht aannemelijk dat de bewezen verklaarde door verdachte verrichte handelingen onder B en C tevens zijn verricht ten einde gevaar van vervolging voor zichzelf te ontgaan. Ontslag van rechtsvervolging ten aanzien van de feiten subsidiair onder B en C dient naar het oordeel van de rechtbank daarom te volgen (HR 17 oktober 1995, NJ 1996, 337).
Strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van subsidiair onder A.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte voor wat betreft subsidiair onder A bewezen verklaard uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 48, 49, 63, 289.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Voor wat betreft de strafmaat beschouwt de officier van justitie verdachte schuldig aan mishandeling met voorbedachten rade, de dood ten gevolge hebbende.
De officier van justitie eist:
ten aanzien van primair: vrijspraak;
ten aanzien van subsidiair onder A:
- een gevangenisstraf van 2 jaar met aftrek conform artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de maatregel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
ten aanzien van subsidiair onder B en C: ontslag van alle rechtsvervolging.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Bij het bepalen van zijn eis heeft de officier nog rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Het betreft een laffe en wrede daad waarbij het slachtoffer op een vreselijke manier aan zijn einde is gekomen. Het opzet van verdachte was niet gericht op het toebrengen van een fatale messteek; zij heeft het echter wel mogelijk gemaakt. Gelet op de ernstige gevolgen vindt de officier van justitie een lange gevangenisstraf op zijn plaats.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de verdediging zich niet uitgelaten over een eventuele strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte is voor onderzoek in het Pieter Baan Centrum opgenomen. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 28 november 2008 blijkt dat verdachte geweigerd heeft aan een volledig gedragskundig onderzoek mee te werken. De deskundigen zijn, gelet op deze weigering, niet in staat te rapporteren omtrent een eventuele stoornis of (persoonlijkheids)problematiek dan wel de toerekeningsvatbaarheid.
Doordat verdachte niet heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de geestvermogens heeft de rechtbank geen zicht kunnen krijgen op eventuele achterliggende problematiek.
De rechtbank heeft medeplichtigheid tot en bij moord bewezen verklaard.
Voor wat betreft het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij mishandeling met voorbedachten rade, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft omdat de rechtbank bewezen acht dat het opzet van verdachte slechts was gericht op een deel van de door [medeverdachte] verrichte handelingen.
De gevolgen van het handelen van verdachte en haar mededader zijn groot.
Het slachtoffer is met een mes in zijn nek gestoken, waarbij onder meer de halsader is geraakt. Het hevig bloedende slachtoffer is na de steekpartij naar een nabijgelegen flat gevlucht, waarbij hij tevergeefs hulp heeft gezocht. In de hal van het flatgebouw is het slachtoffer dood gebloed of gestikt in zijn eigen bloed. Het slachtoffer is in de hal van de flat op een gruwelijke wijze aan het einde van zijn leven gekomen.
Deze gewelddadige dood heeft een diepe wond geslagen in het leven van de nabestaanden van het slachtoffer en onherstelbaar groot leed veroorzaakt. De twee kinderen van het slachtoffer zullen zonder hun vader verder moeten leven. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer blijkt dat het verlies van haar zoon een diepe impact op haar leven en het leven van haar kleinkinderen heeft gehad.
Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] naar de ontmoetingsplaats gereden. Zij heeft ter plekke nog telefonisch contact met het slachtoffer opgenomen en heeft voor [slachtoffer] verzwegen dat [medeverdachte] zich in de directe omgeving van de ontmoetingsplaats ophield.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht de geëiste gevangenisstraf passend.
De vordering van de benadeelde partij [sla[benadeelde partij].
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan de benadeelde bevordert, vermeerderd met genoemde wettelijke rente.
Nu het aandeel van verdachte geringer is dan het aandeel van de pleger zal de rechtbank de vervangende hechtenis matigen, zoals in het dictum is vermeld.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en haar mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Verzoek opheffing van de voorlopige hechtenis.
De raadsvrouwe van verdachte heeft de rechtbank verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
De rechtbank wijst dit verzoek, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, af.
DE UITSPRAAK
T.a.v. primair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het ten laste gelegde niet wettig en
overtuigend bewezen.
Verklaart het subsidiair onder A, B en C ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder B en C subsidiair ten laste gelegde, zijnde deze feiten niet strafbaar.
Het bewezen verklaarde subsidiair onder A levert op het misdrijf:
medeplichtigheid aan moord
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Maatregel van schadevergoeding van € 3.603,34 subsidiair 22 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten
behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij],van een bedrag van € 3.603,34
(zegge: drieduizend zeshonderddrie euro en vierendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan, zijnde 30 januari 2008, tot de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door haar mededader is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van een bedrag van
€ 3.603,34 (zegge: drieduizend zeshonderddrie euro en vierendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf datum dat de schade is ontstaan, zijnde 30 januari 2008 tot de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door haar mededader is betaald.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd
voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.M. Spelt, voorzitter,
mr. drs. W.A.F. Damen en mr. F. van Laanen, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 15 april 2009.
1 proces-verbaal bevindingen politie (map 1, pag. 42-43), verklaring [getuige 4] (map 3, pag. 598-599), verklaring [getuige 5] (map 3, pag. 703).
2 proces-verbaal bevindingen politie (map 1, pag. 52-53).
3 rapport patholoog-anatoom d.d. 6 november 2008 (bewijsmiddel 2, pag. 2-4).
4 proces-verbaal bevindingen politie (map 1, pag. 42-43), proces-verbaal technisch sporenonderzoek (map 1, bijlage 2, pag. 1, 4-5).
5 rapport NFI d.d. 1 april 2008 (bewijsmiddel 4, pag. 2, 4-6).
6 proces-verbaal videocamerabeelden (map 2, pag. 258-261, 270-273).
7 rapport NFI d.d. 1 april 2008 (bewijsmiddel 4, pag. 2, 4-6) sporenonderzoek BMW
(dossier 1, map 1, bijlage 7, pag. 1-2).
8 proces-verbaal bevindingen politie (map 2, pag. 249, 266-267), verklaring [getuige 6]
(map 3, pag. 698-699) en verklaring [getuige 7] (map 3, pag. 713).
9 technisch sporenonderzoek (map 1, bijlage 2, pag. 2, 4, 7).
10 rapport NFI d.d. 1 februari 2008 (map 1, bijlage 12b, pag. 2-4, 6-7).
11 rapport NFI d.d. 1 april 2008 (bewijsmiddel 4, pag. 1-2, 5-7).
12 proces-verbaal doorzoeking (map 1, bijlage 6, pag. 1-2)
13 rapport NFI d.d. 1 februari 2008 (map 1, bijlage 12b, pag. 2, 4, 5-6).
14 proces-verbaal aantreffen mes (map 1, bijlage 10, pag. 1-2).
15 brief H.A. Tromp d.d. 2 juni 2008 (bewijsmiddel 3, pag. 1-2).
16 rapport NFI d.d. 28 april 2008 (bewijsmiddel 5, pag. 1, 3-4).
17 verklaringen [verdachte] d.d. 1, 7, 8 en 22 februari 2008, alleen voor zover in het vonnis is weergegeven. Verklaring verdachte ter zitting van 1 april 2009.
18 verklaring [getuige 3] (map 2, pag. 295, 297-298)
19 verklaring [getuige 1] (map 3 pag. 678)
20 verklaring [getuige 2] (map 3 pag. 674)
21 proces-verbaal bevindingen politie (map 2, pag. 249, 266-267), verklaring [getuige 6] (map 3, pag. 698-699) en verklaring [getuige 7] (map 3, pag. 713).
22 proces-verbaal uitkijken camerabeelden (map 2, pag. 266-267).
23 proces-verbaal videocamerabeelden (map 2, pag. 270-273).
24 verklaring [verdachte] d.d. 1 februari 2008 (map 1, pag. 39 laatste alinea, pag.
40 eerste alinea) verklaring [verdachte] d.d. 7 februari 2008 (map 1, pag. 61, regel 31 tot
en met 37), verklaring [verdachte] d.d. 20 februari 2008 (map 1, pag. 77, regel 17 tot en
met 23).
25 verklaring [verdachte] d.d. 8 februari 2008 (map 1, pag. 67, regel 8-10).
26 proces-verbaal video- camerabeelden (map 2, pag. 258-261 en map 2, pag. 270-273).
27 proces-verbaal video- camerabeelden (map 2, pag. 258-261 en map 2, pag. 270-273).
verklaring [verdachte] d.d. 1 februari 2008 (map 1, pag. 41 laatste alinea, pag. 42.
regel 1-15, verklaring [verdachte] d.d. 22 februari 2008 (map 1, pag. 97 regel 20-23).
28 verklaring [verdachte] d.d. 1 februari 2008 (map 1, pag. 41 regel 9-10), verklaring
[verdachte] d.d. 22 februari 2008 (map 1, pag. 97, regel 32-33).
29 proces-verbaal bevindingen politie (map 1, pag. 42-43), proces-verbaal technisch
sporenonderzoek (map 1, bijlage 2, pag. 1, 4-5).
30 verklaringen [verdachte] d.d. 1, 5, 7, 8 en 22 februari 2008, alleen voor zover in het vonnis is weergegeven. Verklaring verdachte ter zitting van 1 april 2009.
31 verklaring verdachte [verdachte] d.d. 20 februari 2008 (pag. 78)
32 verklaring verdachte d.d. 1 februari 2008 (map 1, pag. 41-42), verklaring verdachte ter
zitting van 1 april 2009.
33 proces-verbaal aantreffen mes (map 1, bijlage 10, pag.1-2), rapport NFI d.d. 28 april 2008
(bewijsmiddel 5, pag. 1, 3-4).