
Jurisprudentie
BI0693
Datum uitspraak2009-04-09
Datum gepubliceerd2009-04-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers420997 / KG ZA 09-443 SR/MB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers420997 / KG ZA 09-443 SR/MB
Statusgepubliceerd
Indicatie
De Telegraaf is, op vordering van een Amsterdamse advocaat en diens cliënt, veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 420997 / KG ZA 09-443 SR/MB
Vonnis in kort geding van 9 april 2009
in de zaak van
1. [eiser 1]
gedetineerd te Vught,
2. [eiser 2],
kantoor houdende te Amsterdam,
eisers bij conceptdagvaarding,
advocaat mr. [advocaat eisers] te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UITGEVERSMAATSCHAPPIJ DE TELEGRAAF B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [gedaagde 2],
woonplaats kiezende te Amsterdam,
3. [gedaagde 3],
woonplaats kiezende te Amsterdam,
4. [gedaagde 4],
woonplaats kiezende te Amsterdam,
gedaagden, vrijwillig verschenen,
advocaat mr. R.S. Le Poole te Amsterdam.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 26 maart 2009 hebben eisers, na vermeerdering van eis overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte, gesteld en gevorderd overeenkomstig de eveneens in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding (waarin de naam [gedaagde 4] wordt gelezen als [gedaagde 4]). Gedaagden, verder gezamenlijk ook te noemen De Telegraaf, hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van eisers: mr. [advocaat eisers] (verder: [advocaat eisers])
Aan de zijde van gedaagden: de heer [adjunct hoofdredacteur], adjunct hoofdredacteur van dagblad De Telegraaf, gedaagde sub 4, verder [gedaagde 4], en mr. R.S. Le Poole.
2. De feiten
2.1. Gedaagde sub 1 is uitgeefster van het dagblad De Telegraaf. [gedaagde 4] en gedaagde sub 3 (verder: [gedaagde 3]), zijn redacteuren van De Telegraaf en gedaagde sub 2 (verder: [gedaagde 2]) is hoofdredacteur.
2.2. Op 13 februari 2009 is in het dagblad De Telegraaf een artikel verschenen (verder: het artikel) onder de kop: Advocaat opent aanval op [persoon 1]. Volgens het bijschrift is het artikel geschreven door [gedaagde 4] en [gedaagde 3]. Het artikel is voorzien van een foto van [advocaat eisers] en luidt, voor zover hier van belang, (onderstrepingen van de voorzieningenrechter) als volgt:
“Advocaat [advocaat eisers] heeft na het moddergooien naar kroongetuige [kroongetuige] in het liquidatieproces nu ook frontaal de aanval geopend op [persoon 1] (VVD). Hij suggereert dat de parlementariër en oud-aanklager recent loog om justitie te helpen in het proces. [persoon 1] werd onder ede gehoord. (…) [advocaat eisers] meent dat [persoon 1] een complot heeft gesmeed met zijn vroegere collega’s. De zeer ernstige beschuldiging uitte hij in een urenlang betoog, waarin hij inging op alle vermeende onwaarheden die het Kamerlid onder ede zou hebben verklaard. Zijn cliënt, de vermeende medeopdrachtgever [eiser 1], moet daarom onmiddellijk op vrije voeten komen, stelt hij. [persoon 2] zou, volgens de nieuwe verklaring, in de Rotterdamse Baja Beachclub samen met [persoon 3] en [eiser 1] een papiertje met doelwitten hebben overhandigd aan de vermeende huurmoordenaar [persoon 4] Deze verklaring is op 16 januari door de weduwe van de vermoorde [persoon 5] afgelegd.”
2.3. Het artikel is geschreven naar aanleiding van de zitting in de strafzaak, het zogenoemde “Passage-proces”, ook wel het ‘liquidatieproces’ genoemd, tegen onder anderen eiser sub 1 (verder [eiser 1], in het artikel aangeduid als [eiser 1]), die daarin wordt bijgestaan door [advocaat eisers]. [eiser 1] verblijft sinds april 2007 in voorlopige hechtenis, omdat hij verdacht wordt van betrokkenheid bij een zestal (voorgenomen) liquidaties die tussen 2004 en 2006 zijn voorbereid, danwel gepleegd (waaronder die op de heer [persoon 5] op 2 november 2005 en op de heer [persoon 6] op 2 april 2006). [eiser 1] ontkent de beschuldigingen. De voormalige officier van justitie
mr. [persoon 1] heeft in het kader van deze zaak op 23 januari 2009 (niet onder ede) een verklaring afgelegd bij de rechter commissaris. Deze verklaring kan worden opgevat als een ondersteuning van de verklaring van de weduwe [persoon 5] van
16 januari 2009.
2.4. De onder 2.3 bedoelde zitting vond plaats op 12 februari 2009. [advocaat eisers] heeft op die dag een pleidooi gehouden op basis van een 206 pagina’s tellende pleitnota. Deze pleitnota bevat onder meer de volgende passages:
“Het uiten van (…) woede en verontwaardiging moet vanzelfsprekend zo waardig mogelijk gebeuren en u heeft misschien al meegekregen dat zulks zich nog het best liet kanaliseren in een zeker cynisme. Het is gewoonweg niet anders. Dat cynisme is echter niet zo ver gegaan dat wij hadden durven vermoeden dat de heer [persoon 1] zich zo ernstig zou kunnen vergissen.
(…)
Bovendien hebben we het hier wel over de heer [persoon 1]. (…) een van de bekendste crimefighters die zich in het verleden vastgebeten heeft in de zware criminaliteit met als – althans zo heb ik uit de media begrepen – hoofdprijs [persoon 2].
(…)
Geen twijfel mogelijk. Dus cynisch of niet: het is volstrekt onmogelijk dat [persoon 1] zich gaat vergissen en mevrouw [persoon 5] te hulp gaat schieten. Hoe wij ons weer hebben kunnen vergissen. Want [persoon 1] kan zich wel degelijk vergissen. En hoe: Een aaneengesloten reeks grote vergissingen. Misschien wel de grootste reeks vergissingen ligt direct in het korte termijn geheugen van de getuige [persoon 1].
(…)
En hieromtrent is de heer [persoon 1] zich dus meermalen al heel lelijk gaan vergissen. Verwezen kan worden naar zijn verklaring.
(…)
[persoon 1] vergist zich ernstig. Anders gezegd: zijn geheugen functioneerde niet optimaal. Immers, 7 dagen ervoor had [persoon 10] wel degelijk melding gedaan welke specifieke uitlatingen mevrouw [persoon 5] had gedaan. De ernstige vergissing zet zich even verderop door. "U vraagt mij of [persoon 10] tegenover mij ook de locatie in Rotterdam heeft genoemd. Nee, dat heeft hij niet gedaan." Hoe kan het geheugen van een mens hem zo in de steek laten. Ik kom dadelijk nog terug in welk verband we deze lelijke vergissing moeten plaatsen.
(…)
Het is zelf extreem erg als het gaat om het geheugen van de heer [persoon 1]: ook na een pauze om nog eens rustig na te denken weet hij het zelfs zeker dat [persoon 10] de Baya Beach Club niet genoemd heeft: (…) Hoe een mens zich kan vergissen, en nog wel iemand die stelt een goed geheugen te hebben. (…) Voor iemand met een goed geheugen is hij echter binnen een week een hele hoop vergeten als het gaat om hetgeen hij van [persoon 10] had mee gekregen en – niet te vergeten – waaromtrent hij reeds op dezelfde dag van het verkrijgen van die informatie werd uitgenodigd om te komen getuigen. Dat zou een mens toch alert hebben moeten houden.
(…)
En als je dat allemaal zó snel kan vergeten, dan kan het wellicht zo zijn dat het geheugen je ook anderszins in de steek laat. Ik noem maar wat: dat het geheugen bijvoorbeeld die elementen gaat verwerken in het lange termijn-geheugen. Alsof je je dingen uit het verleden herinnert die in werkelijkheid nu juist niet hebben plaats gevonden. (…) En naar we toch mogen aannemen, zal toch het geheugen van de gemiddelde sterveling in beginsel zo moeten werken dat als je zulke concrete informatie krijgt te verwerken en je daadwerkelijk in het verleden dergelijke informatie hebt meegekregen, je dan toch écht hierop ten volle aanslaat en aldus verder komt dan “flarden”.
(…)
[persoon 1] kwam echter niet verder dan genoemde flarden en aangezien hij al weer een week later genoemde veelheid aan elementen uit de [persoon 10]-informatie totaal kwijt verloren was, moeten we eens gaan bezien of bij [persoon 1] die elementen verloren zijn gegaan in zijn lange-termijn geheugen en aldus abusievelijk daarin terecht zijn gekomen.
(…)
Dat is wel heel opmerkelijk als je even tevoren nog zegt niet zeker te weten van wie je dat briefje hebt gekregen. In een paar tellen weet hij helder aan te geven dat hij dus kennelijk het briefje van [persoon 8] heeft gekregen.
(…)
En hoe kraakhelder kan het zijn dat hier in heftige mate die geheugenverwarring aan de orde moet zijn.
(…)
[persoon 1] vergist zich weer heel ernstig.
(…)
Oh nee, dat kan niet want [persoon 1] weet zich nog heel goed te herinneren dat het nu juist mevrouw [persoon 5] was die het BBC (Baja Beach Club, vzr.)-verhaal bij de overhandiging zou hebben verteld. Ik denk toch dat de heer [persoon 1] het niet kan uitleggen. Ik denk slechts dan hij het graag zou willen uitleggen, maar dat hij weer in de knoop is geraakt met zijn korte en lange termijngeheugen. En hij blijft het – totdat hij zo langzamerhand kennelijk ging inzien dat er geen houden meer aan was – allemaal plaatsen vóór de dood van [persoon 6].
(…)
Ik vrees dat daar het geheugen van de heer [persoon 1] niet mee kan weg komen.
(…)
Conclusie moet ook hier weer zijn dat de heer [persoon 1] zich buitengewoon lelijk moet hebben vergist. Ik ben nog lang niet klaar met de vergissingen van de heer [persoon 1].
(…)
Maar daarmee komt de heer [persoon 1] toch weer in een onmogelijke geheugensandwich. (…) Het spijt mij, maar ook deze variant van de heer [persoon 1] moet weer op een ernstige vergissing berusten. Zich wellicht nog niet helemaal deze – zo nodig nog grotere – onwaarschijnlijkheid realiserende, blijft hij – ook na voorlezen van het bewuste citaat – denken dat hij deze informatie van [persoon 5] na de dood van [persoon 6] ontving”: (…) Herhaling is vaak saai, maar soms des te meer noodzakelijk: want weer blijkt dat de heer [persoon 1] zich moet hebben vergist (…).
(…)
En dan moet de heer [persoon 1] zich een en andermaal weer hebben vergist. (…) En we hadden al gezien dat eigenlijk [persoon 1] zelf – gaande zijn verhoor – ook al niet echt meer in die variant kon geloven.
(…)
Wel geloof ik dat hij van het BBC-verhaal nimmer aantekeningen heeft gemaakt aangezien een dergelijk verhaal nimmer tot hem is gekomen. Hij vergist zich gewoon heel erg.
(…)
[persoon 1] vergist zich telkens maar weer: hij heeft simpelweg [persoon 7] nimmer ingelicht aangezien het destijds ook nimmer aan de orde was.
(…)
Volledig in de knoop. Niet alleen in knalharde strijd met de feiten maar ook in strijd met wat de verbalisant 053 bij de RC heeft verklaard:
(…)
Wij denken dat – hoe kan het ook anders – [persoon 1] zich weer vergist heeft en het wel heel erg aannemelijk is dat hij wel degelijk minimaal in De Telegraaf heeft gelezen van de Baja Beach Club.
(…)
Conclusie
Dat ik de woede van cliënt uitstekend kan invoelen. Niet alleen mevrouw [persoon 5], maar ook de heer [persoon 1] heeft een duit in het vervolgingszakje van het OM gedaan.
Bij de verklaringen van mevrouw [persoon 5] komen andersoortige gevoelens van ongeloof los dan bij de verklaringen van [persoon 1]. Bij mevrouw [persoon 5] was het al als doodgriezelig voor cliënt te kwalificeren. Bij de heer [persoon 1] gaan die gevoelens een slag verder vanwege voor de hand liggende redenen die – naar wij menen –
een ieder voor zichzelf kan bedenken. Het is voor cliënt uiterst droevig dat er toch kennelijk zoveel krachten spelen, dat het OM niet haar verantwoordelijkheid neemt door gewoon afstand te nemen van deze evidente vergissingen van [persoon 1].”
2.5. Bij brief van 13 februari 2009 aan De Telegraaf heeft [advocaat eisers] verzocht om rectificatie van het artikel, aangezien ten onrechte het beeld zou zijn ontstaan dat [advocaat eisers] de beschuldigingen zoals daarin omschreven zou hebben geuit.
2.6. In een e-mail van 19 februari 2009 heeft De Telegraaf onder meer het volgende geschreven aan [advocaat eisers]:
"In uw brief beklaagt u zich ten eerste over de zinsnede:
Hij suggereert dat de parlementariër en oud-aanklager recent loog om justitie te helpen in het proces. [persoon 1] werd onder ede gehoord.
Dit is een samenvatting van het urenlange betoog dat de heer [advocaat eisers] hield in de rechtbank. De heer [persoon 1] verklaarde namelijk dat hij al jaren geleden door [persoon 8] is geïnformeerd over de inhoud van een recente verklaring van [persoon 8]. In deze verklaring van 16 januari stelt zij dat zij dat ze hoorde dat [persoon 2] aanwezig was bij het verstrekken van liquidatieopdrachten voor [persoon 5], [persoon 6] en [persoon 9] in de Rotterdamse Baja Beach Club. De heer [advocaat eisers] voerde aan dat deze verklaring van de heer [persoon 1] niet geloofwaardig is, samengevat om de volgende redenen:
- De weduwe gaf deze lezing nooit eerder
- De heer [persoon 1] legde haar eerdere verklaring nooit vast in een proces-verbaal
- Als de heer [persoon 1] deze verklaring zou hebben gehad, zou hij dit direct groot op de voorpagina van De Telegraaf "hebben gezet"
- De heer [persoon 1] ineens verklaarde over details – ondermeer over de plaats van de Baja Beach Club – na een gesprek met het OM
- De heer [persoon 1] deze lezing nooit eerder meldde
De boodschap van de heer [advocaat eisers] was dat de heer [persoon 1] zich ineens iets zei te herinneren na de recente verklaring [persoon 8] en overleg met het OM. Daarmee suggereert de heer [advocaat eisers] – zoals wij schrijven – dat de heer [persoon 1] een herinnering creëert. Het gaat dus niet om iets niet kunnen herinneren, maar iets naderhand bedenken. In gewoon Nederlands heet dat liegen.
Verder heeft u kritiek op de frase:
[advocaat eisers] meent dat [persoon 1] een complot heeft gesmeed met zijn vroegere collega’s. (…)
Ook deze zin is een journalistieke samenvatting. Door uitgebreid stil te staan bij details die de heer [persoon 1] “ineens” te berde bracht na een gesprek met het OM, liet hij er weinig twijfel over bestaan dat de oud-aanklager zijn verklaring “passend” had gemaakt. Passend, in het voordeel van het OM, omdat hij ineens de verklaring van de weduwe [persoon 5] staafde. (…) De heer [advocaat eisers] betoogde dat [persoon 1]s lezing niet geloofwaardig was. Zijn boodschap was immers dat de heer [persoon 1] voor het OM wenselijk verklaarde. In gewone mensentaal heet dat samenspannen ofwel complotteren tegen de verdediging. (…)
De heer [advocaat eisers] koost ervoor om een harde aanval in versluierd taalgebruik en met veel omhaal te doen. De kern is echter dat hij zeer ernstige beschuldigingen uit tegen een parlementariër en een oud-aanklager. Die kern hebben wij samengevat in het bewuste artikel. Wij zien dan ook geen reden om in te gaan op uw eis tot rectificatie.”
2.7. Op 23 maart 2009 is [persoon 1] als getuige gehoord in het zogenoemde “Kolbak-proces” (tegen [persoon 2] en medeverdachten) in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam. In een ‘verslag van bevindingen’ van 24 maart 2009, opgesteld door de advocaten L.J.B.G. van Kleef, M.E. van der Werf en [advocaat eisers], die allen ter zitting aanwezig waren, heeft [persoon 1] toen het volgende verklaard, althans woorden van gelijke strekking:
“U heeft mijn verklaring van de 23e januari en op het gevaar af dat hier weer een raadsman is die tegen de pers vertelt dat [persoon 1] zijn geheugen kwijt is of dat [persoon 1] zit te liegen bij de rechter-commissaris in Amsterdam ben ik toch wat terughoudend. Zoals dat door een aantal van uw collega’s na afloop van die 23e januari aan de pers is verspreid. Dat heeft mij buitengewoon gestoord wat een aantal advocaten zich meent te kunnen permitteren in dit land. Ik wil toch melden dat het mij buitengewoon stoort dat ik als een soort halve leugenaar wordt weggezet door een aantal kantoorgenoten van een advocaat die hier aanwezig is. Dat moest ik even kwijt.”
3. Het geschil
3.1. Eisers vorderen – samengevat – na wijziging van eis, De Telegraaf te gelasten tot het plaatsen van een rectificatie, nader omschreven in het petitum van de dagvaarding en de akte wijziging eis, in de schriftelijke editie van De Telegraaf en (gedurende een week) op de website, zonder toegevoegd commentaar, met als illustratie dezelfde portretfoto van [advocaat eisers] die bij het artikel was geplaatst. Dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van De Telegraaf in de kosten van dit geding.
3.2. Eisers hebben hun vordering, samengevat, als volgt toegelicht. De in het artikel onderstreepte passages (zie onder 2.2) zijn evident onjuist. De Telegraaf heeft met de publicatie ervan onzorgvuldig en onrechtmatig jegens eisers gehandeld. Ten onrechte wordt in het artikel gemeld dat [advocaat eisers] zeer ernstige beschuldigingen jegens [persoon 1] heeft geuit. Ook is onjuist dat [persoon 1] onder ede is gehoord. Dit was niet het geval en [advocaat eisers] heeft dat tijdens zijn pleidooi in de strafzaak ook niet gezegd. De Telegraaf heeft [advocaat eisers] ook niet om een weerwoord gevraagd, voorafgaand aan de publicatie. Eisers lijden door de publicatie schade. [advocaat eisers] is aangetast in zijn eer en goede naam en [eiser 1] wordt afgeschilderd als iemand die zich laat bijstaan door een raadsman die zich uiterst onzorgvuldig uitlaat over [persoon 1] en de zaaksofficieren. Verder kan de publicatie een oneigenlijke, nadelige invloed hebben op het strafproces. Dat blijkt al uit de verklaring van [persoon 1], weergegeven onder 2.7. Ook dat kan schadelijk zijn voor [eiser 1]. Van de media kan niet verwacht worden dat zij volledig verslag doen van alle ins en outs van het Passage-proces, maar vanwege de grote publieke belangstelling voor dit proces en de grote belangen die op het spel staan, is het wel van zeer groot belang dat sprake is van een juiste verslaggeving. De berichtgeving in De Telegraaf voldoet niet aan deze eisen. Ook in eerdere berichten hebben gedaagden, meer in het bijzonder [gedaagde 3] zich beschadigend voor [advocaat eisers] uitgelaten. De oorzaak daarvan lijkt te zijn gelegen in het feit dat gedaagden bij vonnis van 8 november 2007 al eens zijn veroordeeld om een artikel over [eiser 1] te rectificeren. [advocaat eisers] heeft in zijn pleidooi niet gezegd of gesuggereerd dat [persoon 1] heeft gelogen, maar slechts dat hij zich moet hebben vergist. Eisers hadden geen reden om aan te nemen dat [persoon 1] opzettelijk in strijd met de waarheid heeft verklaard, oftewel gelogen. Ook de mededeling dat [advocaat eisers] meent dat [persoon 1] met andere officieren van justitie een complot zou hebben gesmeed is onjuist en wordt niet gesteund door de feiten. Ook dat is een zeer ernstige beschuldiging die [advocaat eisers] niet heeft geuit. Een rectificatie is dus geboden.
3.3. De Telegraaf voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader wordt ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Uitgangspunt is dat het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde grondrecht op vrijheid van meningsuiting slechts kan worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien kan sprake zijn, wanneer de uitlatingen van onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 en 167 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voorts dient een dergelijke beperking te voldoen aan het evenredigheids-beginsel. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van onrechtmatigheid dienen alle omstandigheden van het geval te worden betrokken, waarbij het belang van De Telegraaf om zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend te kunnen uitlaten over kwesties die de samenleving raken moet worden afgewogen tegen het belang van eisers dat zij niet lichtvaardig worden blootgesteld aan onjuiste publicaties en/of onterechte beschuldigingen.
4.2. Volgens eisers zijn de uitlatingen in het artikel onrechtmatig, aangezien zij geen steun vinden in de feiten en/of door onvolledigheid misleidend zijn. Eisers richten zich met name op twee passages in het artikel, te weten (kort gezegd) die waarin staat dat [advocaat eisers] heeft gesuggereerd dat [persoon 1] liegt (de eerste passage) en de passage over het vermeende complot van [persoon 1] met het Openbaar Ministerie (de tweede passage).
4.3. Voorop gesteld moet worden dat [advocaat eisers] tijdens genoemd pleidooi niet heeft gezegd dat [persoon 1] recent loog, noch dat [persoon 1] een complot heeft gesmeed met vroegere collega’s. De bestreden passages in het artikel zijn dan ook niet aan te merken als een strikte weergave van de feiten, maar zijn een interpretatie van de feiten door de desbetreffende journalist. Dat blijkt immers uit het gehanteerde taalgebruik: ‘[advocaat eisers] suggereert’, ‘[advocaat eisers] meent’. Uit het woord ‘suggereert’ in de eerste passage komt bovendien naar voren dat het hier niet gaat om iets dat [advocaat eisers] letterlijk heeft gezegd, maar om een denkbeeld dat kan ontstaan (namelijk dat [persoon 1] liegt). Die conclusie heeft de journalist gebaseerd op het pleidooi van [advocaat eisers], zoals geciteerd onder 2.4. Onweersproken is dat [advocaat eisers] in dit pleidooi 25 keer heeft gezegd dat [persoon 1] zich herhaaldelijk, ernstig, lelijk, erg of evident heeft ‘vergist’ bij het afleggen van zijn getuigenverklaring bij de rechter-commissaris in het liquidatieproces. Daar komt bij dat het pleidooi op cynische wijze is getoonzet. Dat blijkt met zoveel woorden uit de inleiding van het pleidooi, zoals eveneens weergegeven onder 2.4. Verder heeft [advocaat eisers] tijdens het pleidooi verschillende malen kanttekeningen geplaatst bij het geheugen van [persoon 1]. Dat de journalist in kwestie onder deze omstandigheden het pleidooi zo heeft geïnterpreteerd dat [advocaat eisers] hiermee suggereert dat [persoon 1] heeft gelogen,
- ondanks dat [advocaat eisers] zeer consequent het woord ‘vergissen’ heeft gebruikt - getuigt wellicht niet van de genuanceerdheid waarbij de verslaglegging van een gevoelige zaak als deze mogelijk gebaat zou zijn, maar kan niet worden gekwalificeerd als een mededeling die onjuist is, geen enkele steun zou vinden in het beschikbare feitenmateriaal en/of de grenzen van het toelaatbaar opiniërend verslag geven zou overschrijden. Van belang daarbij is dat de journalist in beginsel de vrijheid heeft om de feiten op zijn eigen wijze te interpreteren en de door hem daaruit getrokken conclusies te publiceren.
De desbetreffende passage kan dan ook niet op voorhand onrechtmatig worden geacht. Dat De Telegraaf [advocaat eisers] niet om een reactie heeft gevraagd, alvorens zij tot plaatsing van het artikel overging maakt dat niet anders. Het gaat hier immers om een verslag van een openbare rechtzitting. Het ligt niet in de rede om de betrokkenen voorafgaand aan de plaatsing van dat verslag om nader commentaar te vragen. Overigens is niet in geschil dat De Telegraaf in het artikel ten onrechte melding heeft gemaakt van een getuigenis ‘onder ede’ van [persoon 1]. Dit gegeven alleen rechtvaardigt echter geen rectificatie en is bovendien in een verslag van het onderhavige kort geding, naar de voorzieningenrechter uit eigen wetenschap heeft vastgesteld, reeds recht gezet.
4.4. Weliswaar is de tweede passage ook een interpretatie van de feiten door de journalist, maar meer dan in de eerste passage worden daar woorden in de mond gelegd van [advocaat eisers] (‘[advocaat eisers] meent dat [persoon 1] een complot heeft gesmeed met zijn vroegere collega’s’). Verder houdt deze passage in dat [advocaat eisers] niet alleen kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij de verklaring van [persoon 1], maar een veel bredere beschuldiging heeft geuit, namelijk dat [persoon 1] zou samenspannen met andere leden van het Openbaar Ministerie, de zaaksofficieren, in het kader van de bewijslevering in het liquidatieproces. In het licht van de grote belangen die in het betreffende strafproces op het spel staan, is het publiceren over een dergelijke ‘zeer ernstige beschuldiging’ die een bij dit proces betrokken advocaat zou hebben geuit, een uiterst gevoelige aangelegenheid. Een eerste vereiste voor het openbaar maken van een dergelijke kwalificatie is dan ook dat deze voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal, zoals eisers terecht hebben gesteld. Dit heeft De Telegraaf echter niet aannemelijk gemaakt. Een dergelijke beschuldiging valt immers niet te lezen in het pleidooi van [advocaat eisers]. Hooguit kan worden geconcludeerd dat [advocaat eisers] meent dat de verklaringen van [persoon 1] die volgens [advocaat eisers] zouden berusten op vergissingen van zijn kant, zijn beïnvloed door gesprekken die hij zou hebben gehad met één of meer zaaksofficieren. Het smeden van een complot of ‘samenspannen met’, waarbij uit de aard der zaak ook andere officieren (actief) betrokken zouden zijn, is in het pleidooi echter niet aan de orde. Dit deel van het artikel dient dan ook te worden rechtgezet.
Weliswaar is ook hier de redactionele vrijheid van De Telegraaf in het geding, maar die vrijheid gaat niet zover dat De Telegraaf derden, in dit geval [advocaat eisers], een advocaat in een belangrijk en mediagevoelig strafproces, het uiten van (ernstige) beschuldigingen kan toeschrijven, zonder dat dit gebaseerd is op een correcte weergave van de feiten. Het belang van eisers om van dergelijke publicaties gevrijwaard te blijven dient dan ook zwaarder te wegen dan het recht op vrijheid van meningsuiting van De Telegraaf.
4.5. Voldoende aannemelijk is dat eisers door het publiceren van de tweede passage in het artikel schade (kunnen) lijden. [advocaat eisers] door de aantasting van zijn eer en goede naam als advocaat, nu hem ten onrechte zware beschuldigingen aan het adres van het Openbaar Ministerie in de mond worden gelegd en [eiser 1], nu hij, door de aantasting van de goede naam van zijn advocaat, belemmerd kan worden in zijn verdediging in het liquidatieproces. Beiden hebben dan ook een spoedeisend belang bij een rectificatie van de tweede passage in het artikel. Deze is tevens, alle betrokken omstandigheden in aanmerking genomen, noodzakelijk in een democratische samenleving. Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen komt een beperking van de persvrijheid van De Telegraaf op dit punt ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot rectificatie van de tweede passage zal worden toegewezen, met dien verstande dat de tekst zal moeten luiden als volgt, dat de dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden, en dat de termijn waarbinnen De Telegraaf aan de veroordeling zal moeten voldoen wordt gesteld op 48 uur. Anders dan De Telegraaf heeft aangevoerd wordt een termijn van een week voor de rectificatie op de website niet als onredelijk lang aangemerkt. Voorts zal niet alleen gedaagde sub 1 als uitgever, maar ook gedaagde sub 2, [gedaagde 2], tot het plaatsen van de rectificatie worden veroordeeld, aangezien deze als hoofdredacteur mede verantwoordelijk is voor de inhoud van de krant. De vordering tegen [gedaagde 3] en [gedaagde 4] als individuele redacteuren zal worden afgewezen, aangezien een veroordeling van de uitgever en de hoofdredacteur afdoende moet worden geacht.
4.7. De vordering om de rectificatie te voorzien van dezelfde foto als die bij het artikel stond, wordt afgewezen. Eisers hebben daarbij onvoldoende belang, aangezien niet aannemelijk is dat de beeltenis van [advocaat eisers] bekend is bij het grote publiek en de vermelding van zijn naam op zichzelf aan de rectificatie voldoende gewicht meegeeft.
4.8. Als de op een belangrijk punt in het ongelijk gestelde partij zullen gedaagden sub 1 en 2 worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
Nu de vordering ten aanzien van gedaagden sub 3 en 4 wordt afgewezen, zullen eisers worden veroordeeld in de aan de zijde van deze gedaagden gevallen proceskosten, die tot heden worden begroot op nihil.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. Gelast gedaagden sub 1 en 2 om binnen 48 uur na de betekening van dit vonnis de hiervoor als ‘de tweede passage’ uit het artikel omschreven publicatie te rectificeren, in die zin dat op pagina 8 van de schriftelijke editie van De Telegraaf, alsmede op de website www.Telegraaf.nl gedurende de periode van een week, zonder toegevoegd commentaar in de tekst of op een andere plaats, op een prominente plaats, duidelijk leesbaar en ondubbelzinnig de volgende tekst wordt gepubliceerd:
“RECTIFICATIE
Op 13 februari 2009 publiceerden wij een artikel onder de kop:
‘Advocaat opent aanval op [persoon 1]’. In dit artikel betreffende het liquidatieproces tegen [eiser 1] werd onder meer gesteld:
‘[advocaat eisers] meent dat [persoon 1] een complot heeft gesmeed met zijn vroegere collega’s. De zeer ernstige beschuldiging uitte hij in een urenlang betoog, waarin hij inging op alle vermeende onwaarheden die het Kamerlid onder ede zou hebben verklaard.’
Bij vonnis van 9 april 2009 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat dit onderdeel van het artikel onv
oldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. [advocaat eisers] heeft die ‘zeer ernstige beschuldiging’ niet geuit.
De voorzieningenrechter achtte voornoemde passage in het artikel onrechtmatig jegens [advocaat eisers] en zijn cliënt [eiser 1] en heeft ons veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.
De Telegraaf”.
5.2. Bepaalt dat gedaagden sub 1 en 2 een dwangsom verbeuren van € 5.000,- voor iedere dag dat zij nalaten aan de veroordeling onder 5.1 te voldoen, met een maximum van € 100.000,-.
5.3. Veroordeelt gedaagden sub 1 en 2 in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van eisers begroot op:
– € 262,- aan vastrecht en
– € 816,- aan salaris advocaat.
5.4. Veroordeelt eisers in de kosten gevallen aan de zijde van gedaagden sub 3 en 4, tot op heden begroot op nihil.
5.5. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.6. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2009.?