
Jurisprudentie
BI0631
Datum uitspraak2009-04-02
Datum gepubliceerd2009-04-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3711 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3711 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering benoeming. De functie van coördinator GHOR is niet automatisch overgegaan in de functie van RGF. De functie van RGF omvat, zoals het dagelijks bestuur in het bestreden besluit op goede gronden heeft overwogen, vergeleken met de functie van coördinator GHOR, een zwaardere coördinerende taak, zwaardere verantwoordelijkheden in beleidsvoorbereidende taken en meer verantwoordelijkheden in het voeren van leiding over de samenwerkende zorginstellingen. Gelet hierop is er sprake van twee verschillende functies. Discretionaire bevoegdheid.
Uitspraak
06/3711 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 13 april 2006, 04/2832 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het Dagelijks Bestuur van het Samenwerkingsverband Regio [Regio] (hierna: dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 2 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. van der Schoor, advocaat te ’s-Hertogenbosch. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.T.J.H. Berns, advocaat te ’s-Hertogenbosch, bijgestaan door mr. L.C.A. Nuyts en P.L.H.M. Gilsing, werkzaam bij het Samenwerkingsverband Regio [Regio].
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak alsmede naar de uitspraak van de Raad van 1 april 2004, 02/4602 AW en 02/4603 AW (LJN AP0113) tussen appellant enerzijds en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [Regio] en het dagelijks bestuur anderzijds. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was vanuit zijn dienstverband als ambtenaar bij de gemeente [Regio] gedetacheerd bij het Samenwerkingsverband Regio [Regio] in de functie van coördinator geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (verder: coördinator GHOR), waaraan salarisschaal 13 was verbonden. Met ingang van 1 april 1999 is een projectleider van het project “versterking GHOR” benoemd. Appellant werd aangewezen als diens plaatsvervanger.
Appellant heeft wegens ziekte vanaf 15 april 1999 tot 2 oktober 2000 zijn werkzaam-heden niet verricht. Het dagelijks bestuur heeft, mede naar aanleiding van een circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ter versterking van de GHOR de functie van Regionaal Geneeskundig Functionaris (hierna: RGF), salarisschaal 15, ingesteld. Voornoemde projectleider is bij besluit van 8 november 1999 in deze functie benoemd met ingang van 1 april 1999 voor de duur van twee jaar.
1.2. Op 12 januari 2001 is namens appellant aan het dagelijks bestuur verzocht hem, vanwege het eindigen van de benoeming van de RGF op 31 maart 2001, per 1 april 2001 te benoemen in de functie van RGF en hem de geleden schade over de periode van 1 april 1999 tot 1 april 2001 te vergoeden. Bij besluit van 20 februari 2001 heeft het dagelijks bestuur geweigerd op dit verzoek te beslissen en na bezwaar is op 4 april 2001 eveneens geweigerd op dit bezwaar inhoudelijk te beslissen.
1.3. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 juli 2002, 01/2097 en 02/28, voor zover hier van belang, het beroep tegen de schriftelijke weigering van het dagelijks bestuur om een besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2001 gegrond verklaard en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. De Raad heeft bij zijn hiervoor genoemde uitspraak van 1 april 2004, voor zover hier van belang, de uitspraak van de rechtbank van 4 juli 2002 voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van het dagelijks bestuur niet-ontvankelijk is verklaard vernietigd, de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigd en het dagelijks bestuur opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van het dagelijks bestuur van 12 januari (lees: 20 februari) 2001, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Volgens de Raad diende het dagelijks bestuur alsnog een inhoudelijk besluit te nemen met betrekking tot het tweeledige verzoek van appellant van 12 januari 2001. De Raad heeft daarbij onder meer opgemerkt in de toepasselijke regelingen en de voorhanden zijnde gegevens met betrekking tot de functies van coördinator GHOR en van RGF geen steun te vinden voor het standpunt van appellant dat hij door het bekleden van de functie van coördinator GHOR automatisch is overgegaan in de functie van RGF.
1.5. Ter uitvoering van die uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 16 augustus 2004 (hierna: bestreden besluit) beslist op het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2001. Het dagelijks bestuur is tot de conclusie gekomen dat het verzoek van appellant van 12 januari 2001 niet moet worden ingewilligd. Daartoe is overwogen, kort gezegd, dat er geen aanleiding is tot vergoeding van schade over te gaan en dat appellant geen aanspraak kan maken op de door hem per 1 april 2001 gevraagde benoeming.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Appellant heeft zijn stelling dat het aan het dagelijks bestuur niet vrijstond hem per 1 april 2001 niet te benoemen in de functie van RGF gebaseerd op het standpunt dat het hier in feite ging om zijn eigen functie.
Evenals de rechtbank moet de Raad vaststellen dat appellant geen nieuwe stukken in het geding heeft gebracht die zouden moeten leiden tot een andersluidend oordeel dan hiervoor onder 1.4 slot weergegeven, te weten dat de functie van coördinator GHOR niet automatisch is overgegaan in de functie van RGF. De functie van RGF omvat, zoals het dagelijks bestuur in het bestreden besluit op goede gronden heeft overwogen, vergeleken met de functie van coördinator GHOR, een zwaardere coördinerende taak, zwaardere verantwoordelijkheden in beleidsvoorbereidende taken en meer verantwoordelijkheden in het voeren van leiding over de samenwerkende zorginstellingen. Gelet hierop is er sprake van twee verschillende functies. Dat de regelgeving, zoals appellant heeft betoogd, eerst per 1 juli 2001 zou dwingen tot het instellen van deze functionaris - wat daar verder ook van zij - doet er niet aan af, dat het dagelijks bestuur deze functie feitelijk reeds op een eerder moment heeft ingesteld. Niet valt in te zien dat het dagelijks bestuur daartoe niet gerechtigd was.
3.2. De Raad deelt voorts het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur een discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot de personele invulling van functies. Naast de stelling dat appellant aanspraak had op benoeming in de functie van RGF, omdat het zijn eigen functie betrof, heeft hij geen andere bezwaren tegen de benoemingsprocedure aangevoerd. Gelet hierop heeft de rechtbank dit gedeelte van het bestreden besluit op goede gronden in stand gelaten.
3.3. Het verzoek van appellant om schadevergoeding over de periode van 1 april 1999 tot 1 april 2001, waarover ingevolge de uitspraak van de Raad van 1 april 2004 eveneens nog inhoudelijk diende te worden beslist, is gebaseerd op de aanspraak die appellant maakt op benoeming in de functie van RGF. Door hem ten onrechte deze functie per 1 april 1999 te onthouden, is hem, aldus heeft appellant ter zitting verklaard, tevens ten onrechte het aan de functie verbonden hogere salaris onthouden.
De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat, nu appellant indertijd geen rechts-middelen heeft aangewend tegen de impliciete weigering hem in deze functie te benoemen, deze weigering in rechte vaststaat. De Raad tekent hierbij aan dat de weigering appellant per 1 april 1999 te benoemen, zo al niet in een gesprek op 13 december 1999 met de directeur van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst, in ieder geval aan appellant is kunnen blijken uit de door die directeur aan appellant en aan diens gemachtigde gezonden brief van 22 december 1999. Gelet hierop moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de weigering appellant per 1 april 1999 te benoemen tot RGF, zodat het verzoek van appellant om schadevergoeding, dat is gebaseerd op de onrecht-matigheid van de betrokken weigering, terecht is afgewezen. De Raad zal dan ook niet ingaan op hetgeen het dagelijks bestuur tevens nog inhoudelijk heeft overwogen omtrent de juistheid van deze weigering tot benoeming. Die overweging moet in het kader van de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding als geheel ten overvloede worden gekenschetst.
4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K. Zeilemaker en T. van Peijpe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD