Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0627

Datum uitspraak2009-04-02
Datum gepubliceerd2009-04-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6867 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Plichtsverzuim. Sanctie: plaatsing in een salarisschaal met een lager maximumsalaris.


Uitspraak

07/6867 AW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 oktober 2007, 07/112 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Korpsbeheerder van de politieregio [regio] (hierna: korpsbeheerder) Datum uitspraak: 2 april 2009 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane, advocaat te Woerden. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W. Kolkman, werkzaam bij de politieregio [regio]. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 1.1. Appellante was ten tijde hier van belang werkzaam als Centralist D (schaal 8) bij bureau meldkamer politie [regio] en maakte als mentor deel uit van ploeg 2B. Begin 2006 heeft de bureauchef van de meldkamer opdracht gegeven tot een onderzoek naar de gedragingen en omgangsvormen binnen ploeg 2B. De conclusies van dit onderzoek waren dat er binnen ploeg 2B sprake was van ongewenst gedrag zoals “keten”, luidruchtigheid, moppen over seks, roddelen, het geven van bijnamen (als: [bijnamen]) aan anderen, dansen op tafel, spelletjes zoals kauwgom spugen, wegpesten van collega’s die niet meededen en voortijdig verlaten van de dienst. 1.2. Bij besluit van 7 augustus 2006 heeft de korpsbeheerder appellante de straf van plaatsing in een salarisschaal met een lager maximumsalaris opgelegd, met ingang van 15 augustus 2006. Aan andere ploegleden is de straf van een schriftelijke berisping opgelegd. Het bezwaar van appellante is bij besluit van 2 februari 2007 gegrond verklaard en haar is alsnog de straf van een schriftelijke berisping opgelegd. Ook is een vergoeding toegekend voor de kosten van juridische bijstand in de bezwaarprocedure. 2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 2 februari 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellante, gelet op de gedragingen die door haar zijn toegegeven, zich schuldig heeft gemaakt aan plichts-verzuim. Voorts achtte de rechtbank de opvatting van de korpsbeheerder juist dat appellante als mentor een voorbeeldfunctie had, ook al had zij geen leidinggevende, maar slechts coördinerende taken. De rechtbank achtte de opgelegde straf tot slot niet oneven-redig, ook indien er van uit wordt gegaan dat gedurende lange tijd geen sprake is geweest van daadwerkelijk toezicht door een leidinggevende en appellante haar gedrag in positieve zin heeft bijgesteld nadat zij daarop was aangesproken. 3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat van deugdelijke vast-gestelde feiten geen sprake is, zodat het plichtsverzuim niet kan worden vastgesteld. Voor zover van plichtsverzuim sprake is, wordt de opgelegde sanctie onevenredig geacht, gezien het feit dat het functioneren van appellante niet op zich zelf staat maar onderdeel is van de cultuur. Appellante heeft nadat zij daarop is aangesproken in mei 2005 haar gedrag verbeterd, zodat het opleggen van een straf meer dan een jaar later onredelijk is. 4. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels hetzelfde als in beroep is aangevoerd. De Raad heeft daarin geen argumenten gevonden die leiden tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand gelaten kan worden. De Raad neemt de gronden waarop de aangevallen uitspraak berust over en maakt deze tot de zijne. Met betrekking tot het gestelde over de cultuur voegt de Raad daaraan nog toe dat appellante in dat opzicht een eigen verantwoordelijkheid heeft voor haar gedrag en zich niet kan verschuilen achter haar collega’s. Voorts kan het tijdsverloop er niet toe leiden dat de in geding zijnde straf niet meer in redelijkheid kon worden opgelegd. Naar de gedragingen is een onderzoek uitgevoerd waarmee enige tijd gemoeid was, maar onredelijk lang heeft dat niet geduurd. Dat appellante ondertussen haar gedrag had verbeterd is prijzenswaardig te noemen, maar betekent niet dat het de korpsbeheerder om die reden niet meer vrij stond over te gaan tot het treffen van een rechtspositionele maatregel als hier in geding. 5. Het hoger beroep slaagt dus niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009. (get.) K. Zeilemaker. (get.) K. Moaddine. HD