Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0335

Datum uitspraak2009-04-06
Datum gepubliceerd2009-04-07
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/1997
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bestuursdwang/dwangsom om zonder bouwvergunning opgerichte schuur en overkapping te verwijderen. Bouwwerk vormt bouwkundig en functioneel één geheel en is niet te splitsen in schutting enerzijds en schuur/overkapping anderzijds, zoals verweerder heeft gedaan. Verweerder is uitgegaan van onjuiste feitelijke situatie.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 08/1997 uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 6 april 2009 inzake [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg, verweerder. Inleiding 1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 juni 2008, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 november 2007 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiseres gelast om vóór 1 februari 2008 de zonder bouwvergunning opgerichte schuur en overkapping op het perceel aan de [adres], kadastraal bekend gemeente Woudenberg, sectie B nummer [nummer] (hierna: het perceel), te verwijderen op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per week met een maximum van € 5.000,-, indien daaraan niet tijdig wordt voldaan. 1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 26 maart 2009, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door ir. [Y] en [X], wonende te [woonplaats]. Verweerder is verschenen bij gemachtigden I.K. Kuperus en D.J. Roelofs, beiden werkzaam bij de gemeente Woudenberg. Overwegingen 2.1 Bij brief van 1 oktober 2007 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat op 23 maart 2007 was geconstateerd dat op het perceel zonder bouwvergunning een schuur, een overkapping en een schutting waren gerealiseerd. Verweerder heeft eiseres verzocht de schuur en overkapping af te breken en heeft aangekondigd dat daartegen, indien niet aan dit verzoek zou worden voldaan, handhavend zal worden opgetreden. Bij schrijven van 16 oktober 2007 heeft eiseres haar zienswijze op verweerders voornemen tot handhaving kenbaar gemaakt. 2.2 Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 16 november 2007 eiseres gelast om vóór 1 februari 2008 de zonder bouwvergunning opgerichte schuur en overkapping op het perceel te verwijderen, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per week met een maximum van € 5.000,-, indien daaraan niet tijdig wordt voldaan. Met betrekking tot de schutting heeft verweerder overwogen dat daarvoor geen bouwvergunning wordt verlangd. Het door eiseres tegen dat besluit ingediende bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. 2.3 Ingevolge artikel 40 van de Woningwet, voor zover hier van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen. 2.4 Uit de voorhanden gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat tientallen jaren geleden op het gedeelte van het perceel dat grenst aan de [naam straat], door de toenmalige eigenaar van het perceel een bouwwerk in een zogenoemde L-vorm is gerealiseerd, dat voor het grootste deel bestond uit houten hokken, voorzien van een golfplaten dak en gaas aan de tuinzijde, en voor een kleiner deel uit een overkapping. In de hokken werden door de toenmalige eigenaar vogels gehouden. Sinds 1998 worden de hokken door eiseres gebruikt voor de opslag van haardhout en tuingereedschap. De rechtbank stelt vast dat de naar de [naam straat] gerichte zijde van de hokken de erfafscheiding vormt. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het bouwwerk daardoor bouwkundig en functioneel één geheel en is dit niet te splitsen in een schutting enerzijds en een schuur en overkapping anderzijds, zoals verweerder heeft gedaan. 2.5 Vanwege instortingsgevaar van de hokken en de slechte staat van het houtwerk heeft eiseres het bouwwerk vervangen door het huidige bouwwerk, bestaande uit de onderhavige schuur en overkapping, waarbij gebruik is gemaakt van dezelfde materialen als voorheen: hout en golfplaten. Het deel dat bestond uit de hokken is daarbij kleiner geworden en het deel dat bestond uit de overkapping groter. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bouwwerk is opgericht zonder de vereiste bouwvergunning. Verweerder is dan ook in beginsel bevoegd wegens strijd met artikel 40 van de Woningwet ter zake handhavend op te treden. 2.6 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.7 Tussen partijen is niet in geschil dat het opgerichte bouwwerk in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan Woudenberg-Dorp. Verweerder heeft aangevoerd dat geen zicht bestaat op legalisatie, nu de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan niet van toepassing zijn en men voorts niet bereid is vrijstelling te verlenen. 2.8 Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, mag een bouwwerk, dat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan bestond, behoudens onteigening, gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd en voor wat gebouwen betreft naar oppervlakte met maximaal 10% worden uitgebreid, mits deze uitbreiding niet reeds eerder krachtens een overgangsbepaling heeft plaatsgevonden, met dien verstande dat het bouwwerk naar zijn aard in overeenstemming wordt gebracht met het plan, dan wel blijft binnen de categorie waartoe het behoort en geen andere afwijkingen van het plan ontstaan. Ingevolge het tweede lid van dit artikel mag een bouwwerk dat afwijkt van het plan, behoudens onteigening, na een calamiteit geheel worden vernieuwd, mits de bouwvergunning binnen twee jaar na de calamiteit is aangevraagd en het bouwwerk, indien mogelijk, zodanig wordt gesitueerd dat de vóór de calamiteit bestaande afwijkingen ten aanzien van de bebouwingsgrens wordt opgeheven. 2.9 Tussen partijen is niet in geschil dat het oorspronkelijke bouwwerk al bestond ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan. Zoals de rechtbank hiervoor onder rechtsoverweging 2.4 heeft overwogen, dient het bouwwerk bouwkundig en functioneel als één geheel te worden aangemerkt. Door het betreffende bouwwerk te splitsen in enerzijds een schutting en anderzijds een schuur en overkapping, is verweerder uitgegaan van een onjuiste feitelijke situatie. Bij de beoordeling van de vraag of van een gedeeltelijke vernieuwing dan wel verandering van dit bouwwerk als bedoeld in artikel 30 van de planvoorschriften kan worden gesproken, heeft verweerder dan ook een onjuist uitgangspunt gehanteerd. Voor een juiste beoordeling van de vraag of legalisering tot de mogelijkheden behoort, acht de rechtbank dit van evident belang, temeer nu ter zitting onweersproken is gesteld dat de lengte en diepte van het vernieuwde bouwwerk niet afwijken van die van het oorspronkelijke bouwwerk. 2.10 De rechtbank is dan ook van oordeel dat het besluit op bezwaar niet berust op een deugdelijke motivering, en wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb moet worden vernietigd. Verweerder zal een nieuwe beslissing op de bezwaren van eiseres dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij verweerder, zonodig, tevens aandacht zal kunnen besteden aan de door eiseres ter zitting opgevoerde gelijke gevallen, waarin verweerder naar haar mening niet tot handhavend optreden is overgegaan. 2.11 Met betrekking tot het standpunt van eiseres dat zij voor de oprichting/vernieuwing van het bouwwerk toestemming meende te hebben gekregen van een ambtenaar van de gemeente Woudenberg, overweegt de rechtbank ten overvloede nog als volgt. Eiseres beoogt hiermee kennelijk te stellen dat sprake is van een toezegging op grond waarvan bij haar het vertrouwen is gewekt dat een bouwvergunning zou worden verleend. Dit betoog faalt. De rechtbank is niet gebleken van ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen door een tot beslissen bevoegd orgaan, waaraan eiseres de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen ontlenen dat het vernieuwen van het bouwwerk geen problemen zou opleveren. 2.12 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit procekosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Beslissing De rechtbank Utrecht, 3.1 verklaart het beroep gegrond, 3.2 vernietigt het bestreden besluit, 3.3 verstaat dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak, 3.4 bepaalt dat de gemeente Woudenberg het door eiseres betaalde griffierecht van € 145,- aan haar vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Binsbergen en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2009. De griffier: De rechter: W.B. Lakeman mr. G.J. van Binsbergen Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Let wel: De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.