Jurisprudentie
BI0260
Datum uitspraak2009-03-09
Datum gepubliceerd2009-04-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/529139-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/529139-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Tussenuitspraak Passage met betrekking tot gevoerde preliminaire (niet-ontvankelijkheids-) verweren, onderzoekswensen en/of voorlopige hechtenis.
Uitspraak
Tussenbeslissingen inzake [CV] d.d. 9 maart 2009
Verzoek schorsing ex artikel 16 Sv
De raadsman van verdachte [CV] heeft de rechtbank verzocht de vervolging jegens [CV] te schorsen op de voet van het bepaalde in artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
De rechtbank houdt de beslissing op dit verzoek aan totdat het onderzoek is afgerond dat te dienaangaande op 20 november 2008 door de rechtbank is gelast. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd, noch gebleken, op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat de resultaten van dit onderzoek niet kunnen worden afgewacht.
Verzoek opheffing voorlopige hechtenis wegens ontbreken voldoende zorg
De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, omdat – kort gezegd – verdachte vanwege zijn ziekte niet detentiegeschikt zou zijn. Het Penitentiair Ziekenhuis (hierna: PEN) kan onvoldoende zorg leveren, nu het personeel niet speciaal voor de verzorging van [H]-patiënten is opgeleid. Tevens is door het detentieregime onvoldoende toezicht aanwezig waardoor de kans op verslikking/verstikking bij het innemen van voedsel reëel is. Nu justitie niet de benodigde zorg kan leveren ontstaat strijd met het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 10 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR), kort gezegd: het verbod op foltering, aangezien het beginsel van gelijkwaardigheid van zorg, op het niveau van de lidstaat waar de patiënten (gedetineerd of niet) zich bevinden, wordt geschonden. Er is, tot slot, geen onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van plaatsing in een verpleeghuis voor [H]-patiënten, omdat verdachte uitstekend kan worden verzorgd door zijn moeder die ervaring met de ziekte heeft alsmede tijd en aandacht kan besteden aan haar zoon, aldus de raadsman.
De rechtbank wijst dit verzoek af en overweegt daartoe als volgt.
Anders dan de raadsman heeft gesteld, levert het op zichzelf nog geen schending van het EVRM op indien een gedetineerde patiënt minder adequate medische verzorging ontvangt dan een niet-gedetineerde patiënt met hetzelfde ziektebeeld, zolang het algehele peil van medische zorg voor de gedetineerde patiënt in overeenstemming blijft met de waarborgen gegarandeerd krachtens het EVRM.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het algemeen binnen het PEN aan een gedetineerde patiënt toereikende medische zorg geboden en mag er van worden uitgegaan dat dit detentieregime in overeenstemming is met de waarborgen gegarandeerd krachtens het EVRM. Dat dit in het onderhavige geval anders zou liggen is, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, vooralsnog niet gebleken.
Nader onderzoek naar de detentiegeschiktheid van verdachte is bevolen door de rechtbank op 20 november 2008. Een verzoek als het onderhavige kan derhalve opnieuw worden ingediend, zodra de resultaten van dit onderzoek gereed zijn en daartoe aanleiding geven. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd, noch gebleken op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat verdachte onmiddellijk op vrije voeten moet worden gesteld. Omtrent het onderzoek naar de detentiegeschiktheid van verdachte overweegt de rechtbank voorts nog het volgende.
Na de terechtzitting is binnengekomen een brief van de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie d.d. 19 februari 2009, behelzende de mededeling dat medische informatie is opgevraagd bij het PEN en dat op grond daarvan wordt bericht dat strikt somatisch gezien behandeling binnen het PEN medisch verantwoord is, maar dat verdachte beter op zijn plaats zou zijn in een in zijn aandoening gespecialiseerd verpleeghuis.
De raadsman heeft op deze brief gereageerd bij brief van 24 februari 2009, waarin hij betreurt dat deze brief hem zo laat heeft bereikt en waarin hij constateert dat de inhoud daarvan zeer beperkt van inhoud is.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van genoemde brief van de adviseur volstrekt ontoereikend is en dat daarmee niet is voldaan aan de opdracht van de rechtbank van
20 november 2008, luidende dat de detentiegeschiktheid van verdachte dient te worden onderzocht door een, door tussenkomst van het Ministerie van Justitie te benoemen, onafhankelijke deskundige die bij dit onderzoek prof. dr. [deskundige 1] en dr. [deskundige 2] dient te consulteren. De rechtbank zal zich met de rechter-commissaris omtrent deze kwestie verstaan, teneinde te bezien hoe de afronding van het bevolen onderzoek bespoedigd zou kunnen worden.
Verzoek opheffing voorlopige hechtenis wegens ontbreken voldoende ernstige bezwaren
De raadsman heeft voorts de opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht bij gebreke van voldoende ernstige bezwaren. Dit verzoek wordt afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gronden en ernstige bezwaren die tot de voorlopige hechtenis hebben geleid, thans nog onverkort en in voldoende mate aanwezig.
Verzoek schorsing voorlopige hechtenis
Het verzoek van de raadsman tot schorsing van de voorlopige hechtenis (al dan niet voor bepaalde tijd) wordt thans afgewezen. Bij afweging van het persoonlijke belang van verdachte bij beëindiging van de voorlopige hechtenis tegenover het strafvorderlijke belang van de maatschappij bij voortduring daarvan, dient laatstgenoemd belang te prevaleren.
Onderzoekswensen
Het verzoek getuige [getuige 1] ter terechtzitting te horen, waar de officier van justitie zich ook bij heeft aangesloten, wordt toegewezen. Te zijner tijd zal deze getuige dienen te worden opgeroepen om te worden gehoord bij de inhoudelijke behandeling van de zaak Tanta.
Resumerend:
De rechtbank:
• houdt aan de beslissing op het schorsingsverzoek ex artikel 16 Sv;
• wijst af de verzoeken tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
• wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
• wijst toe het verzoek tot het horen van getuige [getuige 1] ter terechtzitting en gelast haar oproeping tegen een nader te bepalen tijdstip;
• verwijst de zaak open terug naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde het reeds lopende onderzoek te voltooien en voorts al datgene te verrichten wat hij/zij in het belang van het onderzoek nodig acht. De rechtbank merkt hierbij op dat, hoewel wettelijk niet is voorzien in een verwijzing naar de rechter-commissaris in geval van een onderbreking gedurende de behandeling ter terechtzitting, om proceseconomische redenen de wettelijke bepalingen aangaande verwijzing bij schorsing van het onderzoek ter terechtzitting hier analoog zullen worden toegepast;
• onderbreekt de behandeling van de zaak tot dinsdag 10 maart 2009 te 9.30 uur wegens de uitgebreidheid ervan.