Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0211

Datum uitspraak2009-03-02
Datum gepubliceerd2009-04-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/592 WRO, 08/620 WRO, 08/621 WRO en 08/537 WRO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bouwvergunning en vrijstelling a.b.i. art. 19, tweede lid, WRO voor veranderen bedrijfsruimte in voorziening voor dagopvang voor dak- en thuislozen op goede gronden verleend. Uit hetgeen is aangevoerd blijkt niet dat door verwezenlijking van een alternatieve locatie een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Met het door verweerder genomen pakket aan beheersmaatregelen is afdoende gewaarborgd dat overlast beperkt blijft. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Eerste afdeling, meervoudige kamer Reg.nrs.: AWB 08/592 WRO, 08/620 WRO, 08/621 WRO en 08/537 WRO UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) In het geding tussen 1. Internationaal Transportbedrijf [A] en Zn B.V., [A] Onroerend Goed B.V en [A], te [plaats 1], eisers; 2. [B] B.V., gevestigd te [plaats 1], eiseres; 3. Stichting [C], gevestigd te [plaats 1], eiseres; 4. Belangenvereniging [D], gevestigd te [plaats 1], eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder. Derde-partij: [E] Bouwkundig Advies, gevestigd te [plaats 2], vergunninghouder. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 15 mei 2006 heeft verweerder bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor het veranderen van de bestaande bedrijfsruimte met bovenwoningen aan de [adres] te [plaats 1] in een voorziening voor dagopvang voor dak- en thuislozen. Bij uitspraak van 27 juni 2006, in de zaak AWB 06/4681 WW44, heeft de voorzieningen-rechter het door onder meer eisende partijen ten aanzien van dit besluit ingediende verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Bij besluit van 21 maart 2007, verzonden op 3 april 2007, heeft verweerder, gedeeltelijk in afwijking van het advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften, de door eisende partijen tegen voornoemd besluit van 15 mei 2006 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 juli 2007 heeft deze rechtbank de door onder meer eisers ingestelde beroepen, in de zaken AWB 07/2382, 07/2384, 07/2333 en 07/2398 WRO, gegrond verklaard, het besluit van 21 maart 2007 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Bij brief van 9 november 2007 heeft [F] B.V. de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 27 november 2007, in de zaak AWB 07/8423 WRO, heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit van 15 mei 2006 wordt geschorst en bepaald dat het pand [adres] niet voor de opvang van dak- en thuislozen in gebruik genomen mag worden totdat op het nog in te stellen beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar door de rechtbank is beslist. Bij besluit van 12 december 2007 heeft verweerder, gedeeltelijk in afwijking van het advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften, de bezwaren wederom ongegrond verklaard, de in het besluit van 15 mei 2006 verleende vrijstelling geconverteerd naar een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO en voor het overige het besluit van 15 mei 2006 met een wijziging van de motivering in stand gelaten. Tegen het besluit van 12 december 2007 hebben eisers sub 1, eiseres sub 2 en 3 bij brief van 22 januari 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld, zaaknummers AWB 08/592, 08/620 en 08/621 WRO. Eiseres sub 4 heeft bij brief van 21 januari 2008, ingekomen bij de rechtbank op 22 januari 2008, beroep ingesteld, zaaknummer AWB 08/592 WRO. De gronden zijn daarna aangevuld. Bij uitspraak van 21 december 2007, in de zaak AWB 07/9385 WRO, heeft de voorzieningenrechter een door verweerder ingediend verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening afgewezen. Bij uitspraak van 18 maart 2008, in de zaak AWB 08/830 WRO heeft de voorzieningen-rechter een door verweerder ingediend verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening toegewezen. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. De beroepen zijn op 2 februari 2009 gevoegd ter zitting behandeld. Namens eisers sub 1 zijn verschenen [G] en [H], bijgestaan door mr. E.D. Drok, advocaat te Amsterdam. Namens eisers sub 2 is verschenen [I], bijgestaan door mr. E.D. Drok. Namens eiseres sub 3 is verschenen mr. E.D. Drok. Namens eiseres sub 4 zijn verschenen [J] en [K]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [L] en [M], bijgestaan door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam. Motivering Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden. Het bouwplan voorziet in een verbouwing van het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats 1] in een voorziening voor dagopvang van dak- en thuislozen. De woonwijk Indische buurt ligt op een afstand van circa 180 meter van dit pand en is fysiek gescheiden van de Surinamestraat door de Vrijenbanselaan. De bedrijven van [A] en [B] zijn direct naast respectievelijk tegenover het in geding zijnde pand gelegen. Bij het bestreden besluit van 12 december 2007 heeft verweerder de verleende vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de WRO geconverteerd in een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Verweerder heeft voorts de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2007 (AWB 07/8423 WRO) van belang geacht, waarin is overwogen dat reeds een pakket beheersmaatregelen is genomen waarmee het voorkomen van overlast afdoende is gewaarborgd. Daarnaast heeft verweerder nog tot een aantal aanvullende maatregelen besloten, die volgens verweerder op afdoende wijze voorzien in maatregelen die overlast voor eisende partijen en de belangen die zij voorstaan moeten voorkomen. Eisende partijen hebben gesteld dat de gemeente een onzorgvuldige keuze heeft gemaakt uit de zes mogelijke locaties voor de vestiging van de dagopvang. Met name voldoet het in geding zijnde pand naar hun mening niet aan de door de gemeente opgestelde criteria. Eisers sub 1 vrezen dat hun bedrijf ernstig nadeel zal ondervinden van de aanwezigheid van de dagopvang, omdat hun bedrijf direct naast de in geding zijnde locatie is gevestigd. Eisende partijen hebben voorts aangevoerd dat het bestreden besluit geen reële weerlegging is van hun bezwaren. In het bijzonder is verweerder in het geheel niet ingegaan op de veiligheidsrisico’s die ten aanzien van het bedrijf van eisers sub 1 bestaan. Eiseres sub 4 acht de sociale controle ter plaatse onvoldoende, het aantal bezoekers van de dagopvang onduidelijk en de loopafstand naar de binnenstad te groot waardoor zij vreest dat bezoekers zich in het winkelcentrum in de buurt van de dagopvang zullen ophouden. Daarnaast heeft eiseres sub 4 gesteld dat de voorgestelde maatregelen volstrekt onvoldoende zijn om de te verwachten overlast te beheersen. De door verweerder genomen beheersmaatregelen betreffen onder meer: • vaststelling van een beheersplan en opstelling van huis- en gedragsregels voor het dienstencentrum; • afkondiging van een drankverbod voor het gebied; • opstelling van een convenant met de toezichthouders van de gemeenten Delft en Rijswijk en de politie; • instelling van een meldpunt overlast; • opdracht aan stichting Perspektief om structureel in het gebouw zelf en de omgeving inspectierondes te maken. Voor de twee laatstgenoemde activiteiten heeft de gemeente subsidie verleend aan stichting Perspektief, die de dagopvang exploiteert, waarbij als voorwaarde is opgenomen dat deze activiteiten ook adequaat zullen worden uitgevoerd. Daarnaast zijn ook fysieke maatregelen getroffen in de vorm van een extra voetpad en hekwerken in de richting van de Reineveltbrug, met het oog op de geleiding van de bezoekers van het opvangcentrum, alsmede de (ver)plaatsing van straatlantaarns om het toegangstraject beter te verlichten. Gebleken is dat het Convenant Informatie uitwisseling van 1 december 2007, het beheerplan en de werkafspraken die gemaakt zijn tussen onder meer de politie, stichting Perspektief, gemeentelijke toezichthouders en HTM in het kader van de uitvoering van het beheerplan van kracht blijven, ook nadat het naast de dagopvang gelegen bedrijf [F] B.V. haar verzet tegen de komst van de dagopvang heeft gestaakt. Voorts is gebleken dat de verruiming van het toezicht voor en na de openingstijden van het dienstencentrum tot anderhalf uur, alsmede het permanent bemannen van het telefonische meldpunt voor overlastgevend gedrag van de cliënten van het dienstencentrum ook gehandhaafd blijven. Het beheerplan en de werkafspraken zullen hierop worden aangepast. De werkafspraken voorzien tevens, onder meer, in het houden van extra surveillancerondes door de politie. Alleen de voorgenomen afsluiting van de secundaire weg ter hoogte van het bedrijf [F] zal geen doorgang vinden. In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Wow) is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge artikel 44, onder c, van de Wow dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Indische buurt" 1986. Aan de gronden waarop het in geding zijnde pand [adres] zich bevindt, is de bestemming "Bedrijfsdoeleinden, categorie C4" gegeven. Ingevolge artikel 11 van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor nijverheid (industrie en ambacht) en handel, en wel voor bedrijven die behoren tot de categorieën 1, 2, 3 en 4 van de bij de voorschriften behorende staat van inrichtingen. Het planvoorschrift sluit detailhandel en aanverwante dienstverlening van de bestemming uit, voor zover het geen detailhandel betreft in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld. Kantoren zijn ingevolge het planvoorschrift alleen toegestaan op plaatsen die op de plankaart met een "K" zijn aangeduid. Per bedrijf mag een dienstwoning worden gebouwd. Vast staat dat het gebruik van het pand voor de dagopvang voor dak- en thuislozen, welk gebruik is aan te merken als behorend bij de bestemming maatschappelijke doeleinden, niet past in de bestemming die ter plaatse op grond van de planvoorschriften geldt. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied. Ingevolge artikel 19, vierde lid, aanhef en onder b, van de WRO, kan, indien sprake is van een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet overeenkomstig artikel 33, eerste lid, na tien jaar is herzien, die vrijstelling slechts worden verleend als voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd. Op 27 september 2007 heeft de raad van de gemeente Delft voor het onderhavige perceel een voorbereidingsbesluit genomen, dat ten tijde van het bestreden besluit nog geldig was. Op 20 november 2007 hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Gelet hierop is aan de formele vereisten voor het volgen van deze vrijstellingsprocedure voldaan. De ruimtelijke onderbouwing van het verzoek om vrijstelling bouwt voort op de nota “Besluit nieuwe locatie dagopvang”, door verweerder na een inspraaktraject en overleg met diverse instanties en advies van de commissie Werk, Zorg en Onderwijs in februari 2005 vastgesteld. Onderzoek heeft uitgewezen dat de dagopvang op de in geding zijnde locatie stedenbouwkundig en functioneel aanvaardbaar is, waarbij rekening wordt gehouden met een beheerplan, waardoor een goede inpassing in de omgeving mogelijk is en de risico’s voor de omgeving gering. In het Streekplan Zuid-Holland-West en het Structuurplan Haaglanden is het gebied waarin het pand [adres] is gelegen aangewezen als bedrijventerrein. Uitgangspunt in deze plannen is dat bestaande bedrijventerreinen binnen stedelijk gebied zoveel mogelijk worden behouden en door herstructurering en intensivering worden geoptimaliseerd. Verweerder wijst erop dat ingevolge deze plannen het is toegestaan incidenteel andere functies toe te voegen, zolang dat niet belemmerend werkt voor het functioneren van het bedrijventerrein als zodanig. Verweerder meent, verwijzend naar daartoe door hem verricht onderzoek, dat bij het realiseren van de functie van dagopvang het bedrijventerrein niet in het geding is doordat de aanwezige bedrijven geen beperking van betekenis in hun bedrijfsvoering zullen ondervinden en het tevens gaat om een geringe oppervlakte aan bedrijfsruimte die wordt onttrokken aan het terrein. Verweerder wijst er verder op dat het huidige bedrijventerrein reeds een gemengd karakter heeft. Op het terrein zijn specifiek in de Surinamestraat een kantoor, een huisartsenpraktijk en blijkens de stukken sinds kort ook een fitnesscentrum gevestigd. Wanneer gekeken wordt naar de gehele "scheg" (het driehoek-vormig gebied begrensd door het Rijn-Schiekanaal, het Mondriaan-college en de Vrijenbanselaan), zijn voorts een school, een partycentrum en enkele woningen aanwezig. Ten slotte wijst verweerder erop dat in aanvullende compensatiemogelijkheden voor bedrijfsverplaatsingen wordt voorzien in de regio, die zullen worden opgenomen in het Structuurplan Haaglanden en de goedkeuring hebben van GS. Gelet op de afgegeven verklaring van geen bezwaar, hebben GS zich kunnen vinden in de door verweerder gegeven motivering voor de afwijking van het in de plannen vastgelegde beleid. De rechtbank overweegt dat er op basis van de stukken geen grond is voor het oordeel dat het gebruik van het pand als de dagopvang er voorzienbaar toe leidt dat het bedrijventerrein niet langer zijn functie kan behouden. Ten aanzien van het bedrijf van [A] Transport is niet aannemelijk gemaakt dat de dagopvang voor personeel of klanten van [A] Transport een zodanige belemmering vormt, dat de bedrijfsvoering daardoor merkbaar nadelig zal worden beïnvloed. De woning en het terrein van [A] zijn zodanig gelegen dat niet direct zicht bestaat op de dagopvang terwijl het terrein met een hek fysiek kan worden afgeschermd van ongewenste bezoekers. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 17 december 2003 in zaak no. 200302477 (AB 2004, 130), dient het college te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is aangevraagd. Indien het bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven volgens de Afdeling slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank binnen het geheel van de geïnventariseerde mogelijkheden de keuze voor de locatie [straat] alleszins redelijk en voldoende onderbouwd. Uit hetgeen door eisende partijen is aangevoerd blijkt niet dat door verwezenlijking van een alternatieve locatie een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Gelet op de deze jurisprudentie van de Afdeling, onderschrijft de rechtbank niet de stelling van gemachtigde Drok dat de rechtbank in het kader van deze procedures dient te toetsen of de in geding zijnde locatie voldoet aan alle door de gemeente geformuleerde criteria omtrent de geschiktheid van diverse locaties voor de vestiging van de dagopvang. De rechtbank kan zich daarnaast voorstellen dat eisende partijen een andere voorstelling van zaken hebben omtrent de geschiktheid van de in geding zijnde locatie. Verweerder dient evenwel bij de beoordeling van de aanvraag om bouwvergunning en vrijstelling te beslissen conform laatstgenoemde jurisprudentie van de Afdeling. De rechtbank acht, uitgaande van het door verweerder genoemde aantal bezoekers van 50 tot 70 per dag van de dagopvang, met de door verweerder voorgestelde maatregelen de veiligheid en de beperking van overlast in en rond het pand voldoende gewaarborgd. De verwachte aanlooproutes vanuit het centrum naar het pand geven de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat onveilige of overlastsituaties op de weg naar de dagopvang zullen ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is met het door verweerder genomen pakket aan beheersmaatregelen afdoende gewaarborgd dat overlast als gevolg van de dagopvang beperkt blijft. Hierbij overweegt de rechtbank dat het niet uitgesloten moet worden geacht dat de aangrenzende bedrijven en de aan het bedrijventerrein grenzende Indische buurt overlast zullen ondervinden van de klanten van het dienstencentrum, maar dat diverse instanties zich hebben verplicht zich in onderlinge samenwerking in te spannen om overlast zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast zal het beheerplatform evaluaties houden, die – indien hiertoe aanleiding bestaat – tot aanpassing van het beheerplan kunnen leiden. Ten aanzien van de specifieke belangen van transportbedrijf [A] verwijst de rechtbank naar hetgeen de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 27 juni 2006 hierover heeft overwogen, zoals hiervoor weergegeven. Ook met betrekking tot de belangen van het bedrijf van [B] geldt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de dagopvang voor personeel of klanten van [B] een zodanige belemmering vormt, dat de bedrijfsvoering daardoor merkbaar nadelig zal worden beïnvloed. In verband met het naar voren gebrachte argument van mogelijke insluiping overdag wordt overwogen dat dat probleem kan worden verminderd door de achteringang van het terrein gesloten te houden. Het gestelde verhoogde inbraakrisico kan door beveiligingsmaatregelen afdoende worden beperkt. Omtrent hetgeen is gesteld met betrekking tot de financiering van het bouwplan is de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2005 (LJN:AU7993) van oordeel dat in dit geval geen sprake was van een situatie waarbij op voorhand moest worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid van het bouwplan. Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling. Aangezien geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Wow genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder op goede gronden de gevraagde bouwvergunning verleend. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank ’s-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. M.C.J.A. Huijgens, mr. T. van Rij en mr. S. Verheijen, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2009, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.