Jurisprudentie
BH9955
Datum uitspraak2009-03-17
Datum gepubliceerd2009-04-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/440113-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/440113-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vormverzuim, verschoningsrecht, (buiten) heterdaad
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.440113-08 en 07.440216-08
Uitspraak: 17 maart 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
geboren [geboorteplaats]
[adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder parketnummers 07.440113-08 en 07.440216-08 ten laste gelegde tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte de aanwijzingen van reclassering opvolgt;
- integrale toewijzing van de vordering [benadeel[benadeelde partij] te Amersfoort alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte voor de vordering, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk te stellen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
Onder 07.440113-08:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 april 2008 tot en met 4 juni 2008 in de gemeente Deventer (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid kleding, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 april 2008 tot en met 4 juni 2008 in de gemeente Deventer (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een grote hoeveelheid kleding, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als
vorkheftruck chauffeur, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Onder 07.440216-08:
hij op of omstreeks 11 september 2008 in de gemeente Deventer, ter gelegenheid van een verhoor van getuige bij de Rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de arrondissementsrechtbank te Zwolle, als getuige in de strafzaak tegen [medeverdachte] (parketnummer 440114/08) na de krachtens wettelijk voorschrift gevorderde eed/belofte te hebben afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling,
persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
"Ik heb [medeverdachte], welke hij [medeverdachte] dingen in de schoenen heeft geschoven die niet kloppen, omdat ik bang was voor diegene die die dingen wel heeft gedaan. Ik bedoel daarmee dat ik verklaard heb dat ik vaker kleding uit het bedrijf waarvoor ik werkte heb afgeleverd bij [medeverdachte] terwijl ze in werkelijkheid bij een ander persoon heb afgeleverd wiens naam ik omdat ik bang voor hem ben niet wil noemen. Ik zal u verklaren hoe het in werkelijkheid is gegaan. Ik ben gokverslaafd. En daardoor heb ik grote schulden opgelopen. Ik ben in een wegrestaurant iemand tegengekomen die ik verder X zal noemen. X kon wel spullen gebruiken waar ik dan geld voor zou krijgen. U vraagt mij hoe dat dan in het wegrestaurant is gegaan, hoe dat contact tot stand is gekomen. Nou gewoon ik zat te eten en toen kwamen we in contact. We spraken af dat als ik spullen had, ik hem zou bellen, waarna we een plaats afspraken waar ik de spullen zou afleveren. Het moest dan gaan om merkkleding. Ik heb 4 keer spullen aan hem afgeleverd. Voor de goede orde het ging niet op bestelling vooraf, pas als de spullen in de vrachtwagen waren geladen dan belde ik hem. De eerste maal heb ik afgeleverd op het industrieterrein de Marslanden in Zwolle. Ik kan de plek en het tijdstip niet nader aanduiden. Hij kwam toen met een busje het merk weet ik niet. We waren alleen met zijn tweeën en hebben in 15 a 20 minuten de spullen overgeladen. Ik kreeg daar zo'n 1000,- a 1500,- euro voor. Hoeveel precies, dat weet ik niet meer. De tweede keer was op een parkeerplaats bij Holten langs de A1, tussen, ik denk, ik weet het niet zeker, 19.00-20.00 uur. Ook toen had hij diezelfde bus bij zich. Een derde keer op het industrieterrein in Deventer, Kloosterlanden, vlakbij Schipbeek. Hij had toen een aanhanger met zeil achter zijn wagen. Het merk van de wagen dat weet ik niet meer. Een vierde keer opnieuw langs de A1 bij Holten ook weer met
aanhanger. Al deze keren waren we steeds met zijn tweeën. De vijfde keer, de keer dat ik gepakt ben, belde ik hem op en vertelde hij mij dat hij niet in de gelegenheid was om de spullen in ontvangst te nemen. Zodoende heb ik toen [medeverdachte] opgebeld. U houdt mij voor dat op pagina 40 van het dossier [medeverdachte] verklaart dat u hem reeds 's-ochtens gebeld zou hebben, dat ik langs zou komen. Volgens mij heb ik hem 's-ochtends niet gebeld, nu ik zo verklaar begin ik aan mijzelf te twijfelen of ik hem wel of niet gebeld heb 's-ochtends. Nu ik er zo over na denk realiseer ik mij dat ik X 's-ochtends al gelijk gebeld heb. Of ik toen ook [medeverdachte] gelijk gebeld heb dat weet ik niet. Het tijdstip waar ik op belde wisselde afhankelijk van het moment waarop ik een sms-je kreeg van de heftruckchauffeur dat het spul er in stond. De heftruckchauffeur was degene die bepaalde of hij gelegenheid zag om de spullen er in te zetten. U houdt mij voor dat de heftruckchauffeur zegt dat ik degene was die hem vroeg
om de pallets in de auto te zetten. Dat klopt niet. De heftruckchauffeur bepaalde of er pallets in de auto werden gezet. Ik vroeg hem wel of hij er geen mogelijkheid toe zag om er spullen in te zetten maar of hij er ook daadwerkelijk spullen in kon zetten dat wist ik niet van te voren. U houdt mij voor dat u de gang van zaken merkwaardig vind. U houdt mij voor dat ik spullen in mijn vrachtwagen laat zetten waarvan ik niet weet of ik die avond ze kan afzetten. En dat ik daarmee een enorm risico loop. U houdt mij voor dat ik toch de mogelijkheid heb gehad om van te voren bij X te informeren of hij als afnemer die avond beschikbaar was. Ik heb daar eerlijk gezegd nooit bij stil gestaan.
Die avond van 4 juni 2008 was [medeverdachte] verontwaardigd toen ik hem vroeg de spullen te mogen stallen. Hij zei toe maar, maar liever niet. In de schuur waar we de spullen neergezet hebben stond verder niets, geen andere dozen. De politie heeft mij daar ook naar gevraagd en hield mij toen voor dat er andere dozen stonden maar dat klopt niet. Bij mijn aanhouding lag er in de vrachtwagen 1285,- euro. Ik had van [medeverdachte] 1250,- euro geleend omdat ik dat
nodig had.
Op pagina 25 van het dossier verklaar ik dat de heftruckchauffeur werd betaald afhankelijk van de hoeveelheid die werd verkocht. Dat klopt niet. Ik wist helemaal niet wat er werd verkocht. ik betaalde de heftruckchauffeur afhankelijk van het bedrag dat ik kreeg".
Ten gevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging onder 07.440216-08
in de eerste regel de zinsnede "in de gemeente Deventer" in welke het woord “Deventer" dient te worden vervangen door het woord "Zwolle”. De rechtbank herstelt, op vordering van de officier van justitie, deze vergissing door het laatste te lezen voor het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad.
BEWIJS
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 07.440216-08 ten laste gelegde aangevoerd dat de verdachte niet is gewezen op zijn recht zich te verschonen op grond van artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering, terwijl een medeverdachte, wiens zaak nog niet onherroepelijk is afgedaan, blijkens het proces-verbaal, wel is gewezen op allerlei verschoningsrechten. De verdediging is daarbij van mening dat dit in strijd is met de algemene beginselen van een behoorlijke strafrechtpleging, daar verdachte op dat moment ook niet werd bijgestaan door een raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende:
[verdachte] heeft op 11 september 2008 bij de rechter-commissaris een getuigenverklaring afgelegd in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte]. Bij dit verhoor is blijkens het proces-verbaal de raadsvrouw van de medeverdachte, mr. J.A.M. Kwakman aanwezig geweest.
Uit het procesverbaal blijkt niet dat aan verdachte is medegedeeld dat hij zich kon verschonen van het beantwoorden van vragen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat verdachte niet op zijn verschoningsrecht is gewezen. In zoverre slaagt het verweer. Voorts dient de vraag of dit een schending van de algemene beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging oplevert te worden beantwoord.
Vooropgesteld moet worden dat de wetgever opsporingsambtenaren noch rechters heeft verplicht om personen die door hen als getuige worden gehoord uitdrukkelijk te wijzen op de onder omstandigheden bestaande mogelijkheid zich te verschonen van het beantwoorden van bepaalde aan hen gestelde vragen (HR 30-08-2005, LJN AT7091). De rechtbank is mede gelet op het feit dat [verdachte] als getuige voornamelijk verklaart ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte] en in zijn getuige-verklaring zijn eigen rol in het geheel niet kleiner maakt, van oordeel dat het genoemde verzuim niet van dusdanige ernst is dat er sprake is van een schending van de algemene beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging.
Tevens heeft de verdediging aangevoerd dat er ten aanzien van de meineed sprake is van een aanhouding buiten heterdaad en dat dit alleen mogelijk is als ofwel de officier van justitie zelf op grond van feiten en omstandigheden tot een redelijk vermoeden van schuld komt danwel dat een verbalisant tot dat oordeel komt en daarover contact heeft met de officier van justitie. De raadsman is van mening dat hiervan geen sprake is geweest en er daardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de raadsman is er sprake van een onrechtmatige aanhouding van verdachte in verband met het plegen van meineed.
De rechtbank overweegt dat er in onderhavige zaak sprake is van een aanhouding op heterdaad met een bevel tot aanhouding. De rechtbank is van oordeel dat dit, hoewel dit een ongebruikelijke gang van zaken is, geen strijd met wettelijke bepalingen oplevert en er derhalve ook geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelt derhalve dat er geen sprake is van een onrechtmatige aanhouding.
De verdachte dient van het onder 07.440216-08 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan op welke onderdelen van de tenlastelegging de meineed ziet, terwijl de enkele omstandigheid dat de verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris anders verklaard heeft dan in zijn eerdere verklaring bij de politie nog geen wettig en overtuigend bewijs voor meineed oplevert.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 07.440113-08 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Onder 07.440113-08:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 9 april 2008 tot en met 4 juni 2008 in de gemeente Deventer telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid kleding, toebehorende aan [benadeelde partij].
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Gelet op de omvang en de waarde van de door verdachte wederrechtelijk toegeëigende goederen en het feit dat het vertrouwen van de werkgever in diens personeel ernstig geschaad is, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf geen recht zou doen aan de strafwaardigheid van het feit. De rechtbank volgt derhalve het strafmaatverweer van de raadsman niet.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 februari 2009.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de [benadeelde partij] te Amersfoort rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 07.440113-08 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is door benadeelde partij gesteld op een bedrag van € 78.992,--.
De vordering van de [benadeelde partij] is naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
BESLISSING
Het onder 07.440216-08 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het 07.440113-08 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 2 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de reclasseringsinstelling die daarmee is of wordt belast, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank bepaalt dat de [benadeelde partij] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. H.H.J. Harmeijer, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.M.A.T. van der Geest als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2009.
Mr. H.H.J. Harmeijer en mr. E.W. Akkerman voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.