Jurisprudentie
BH9817
Datum uitspraak2009-03-31
Datum gepubliceerd2009-04-02
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/351 en SBR 09/182 VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-02
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/351 en SBR 09/182 VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerder heeft verzoekers ten onrechte ontvangen in bezwaar tegen de van rechtswege verleende bouwvergunningen. Beroep verzoekers om die reden gegrond, bestreden besluit dient te worden vernietigd. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid neergelegd in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb door zelf in de zaak te voorzien en verzoekers alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in hun bezwaar.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 08/351 en SBR 09/182 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 maart 2009 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak,
inzake
[verzoeker],
wonende te Maarssen,
verzoeker,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maarssen,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 11 december 2007, waarbij de bezwaren van ENECO Energie Infra Utrecht N.V., thans N.V. Stedin Netten Utrecht (verder: Eneco) tegen het besluit van 25 juli 2006, inhoudende weigering van een vergunning voor het vernieuwen en vergroten van een hoogspanningsmast op het kadastrale perceel sectie B, nr. 9102 (mast 10) gegrond zijn verklaard. Bij besluit van 11 december 2007 is het besluit van 25 juli 2006 ingetrokken en meegedeeld dat de gevraagde vergunning voor het vernieuwen en vergroten van mast 10 van rechtswege is verleend.
1.2 Het verzoek is op 4 maart 2009 ter zitting behandeld, waar verzoeker is verschenen bij gemachtigde mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht, en mr. D. Goris, werkzaam bij de gemeente Maarssen. Namens Eneco is verschenen mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, en M. Janssen, werkzaam bij Eneco.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 08/351):
2.3 In geding is de vraag of de bouwvergunning voor de vervanging van hoogspanningsmast nummer 10, op het perceel geacht moet worden van rechtswege te zijn verleend.
De aanvraag voor deze vergunning is op 13 maart 2006 door Eneco ingediend. Bij besluit van 25 juli 2006 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd, tegen welk besluit door Eneco bezwaar is gemaakt.
Dit bezwaar heeft geleid tot het besluit van verweerder van 11 december 2007, waarbij verweerder heeft overwogen dat het bouwplan in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan Maarssenbroek, 3e herziening, en dat de bouwvergunning als gevolg daarvan van rechtswege is verleend, aangezien op de aanvraag te laat is beslist.
2.4 Verzoeker heeft tegen het besluit van verweerder van 11 december 2007 bij de rechtbank beroep ingesteld. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat een beslissing op een bezwaarschrift als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling behelst en dus zonder meer is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter verwijst ter ondersteuning van dit standpunt naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 24 januari 1995, LJN: ZF1623. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker tegen dit besluit tijdig beroep heeft ingesteld.
Het besluit van 11 december 2007 behelst de gegrondverklaring van het bezwaar van Eneco tegen het besluit van 25 juli 2006 en de herroeping van dat besluit, met als reden dat naar de mening van verweerder van rechtswege vergunning is verleend voor het vernieuwen en vergroten van mast 10. Daarbij is aangekondigd dat de vergunningverlening van rechtswege zo spoedig mogelijk zal worden gepubliceerd in de Vecht-, Amstel en Rijnstreek.
De voorzieningenrechter is van oordeel, welk oordeel hierna nader zal worden gemotiveerd, dat verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld, dat de bouwvergunning voor de in geding zijnde mast 10 van rechtswege is verleend.
Gelet daarop kon verweerder bij het besluit op bezwaar niet anders beslissen dan hij heeft gedaan. Al hetgeen daartegen is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel. Het beroep van verzoeker tegen het besluit van 11 december 2007 moet dan ook ongegrond worden verklaard.
2.5 Voor zover verzoeker met het ingestelde beroep tevens heeft beoogd beroep in te stellen tegen de ex lege verleende bouwvergunning zelf, hetgeen naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd het geval is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.6 Verzoeker heeft aangevoerd, dat het bouwplan niet is gelegen in het bestemmingsplan Maarssenbroek, 3e herziening, doch in het bestemmingsplan Maarssenbroek, 6e herziening.
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat het bouwplan, dat voorziet in de vernieuwing/vergroting van de bestaande hoogspanningsmast 10, is gelegen in het bestemmingsplan Maarssenbroek, 3e herziening. De voorzieningenrechter is tot dit oordeel gekomen op grond van de ter zitting getoonde plankaarten.
Ingevolge het bestemmingsplan Maarssenbroek, 3e herziening, heeft het perceel de bestemming “Verkeer”. De betreffende planvoorschriften bevatten geen voorschriften met betrekking tot de te plaatsen hoogspanningsmast. Wel is op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart parallel aan de rijksweg A2 het tracé ingetekend van de masten met de hoogspanningsleidingen middels de weergave “x---x---x”.
Hoewel de juridische betekenis van een aanduiding op de plankaart in beginsel afhangt van hetgeen daarover in de planvoorschriften is bepaald, is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat aan de aanduiding op de plankaart in dit geval zelfstandige en bindende betekenis toekomt.
De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat het bestemmingsplan ‘Maarssenbroek’ in 1975 is vastgesteld en onder de werking van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1965 (het Besluit van 24 juli 1965) tot stand is gekomen. Uit de bij dat Besluit behorende Nota van Toelichting blijkt dat de op de kaart aangegeven bestemmingen normatief moeten zijn en dat de bestemming niet meer is dan een in algemene termen vervatte aanduiding van de doeleinden waarvoor de grond mag worden gebruikt. Voor zover deze algemene omschrijving, die op de kaart met de daarbij behorende verklaring wordt vermeld, nog een nadere uitwerking behoeft, wordt deze vervat in de gebruiksvoorschriften.
Op grond van het vorenstaande moet worden geoordeeld dat er bij de totstandkoming van bestemmingsplannen onder de vigeur van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1965 van uit werd gegaan dat de doeleindenomschrijving op de plankaart werd vermeld. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat dit eerst bij de wijziging van de Besluit op de ruimtelijke ordening in 1985 is veranderd, in die zin dat sedertdien de doeleindenomschrijving, naast een aanduiding op de plankaart, in ieder geval in de planvoorschriften diende te geschieden.
Nu het bestemmingsplan ‘Maarssenbroek’ tot stand is gekomen onder de vigeur van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1965 en de aanduiding op de plankaart bij de 3e herziening is gehandhaafd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan deze aanduiding zelfstandige en bindende betekenis toekomt.
Aangezien de mast nummer 10, die Eneco wenst te vergroten en te vernieuwen, in het op de plankaart ingetekende tracé valt, althans die locatie onderdeel uitmaakt van het tracé aangeduid met “x---x---x”, moet worden geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan ‘Maarssenbroek, 3e herziening.
2.7 Ingevolge artikel 46, eerste lid, onder b, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet, is de bouwvergunning van rechtswege verleend indien verweerder niet voldoet aan het eerste lid van artikel 46 van de Woningwet.
Ingevolge artikel 46, vijfde lid, van de Woningwet wordt verlening van de bouwvergunning ingevolge het vierde lid aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Een van rechtswege verleende bouwvergunning is een besluit waartegen eerst bezwaar moet worden gemaakt, voordat beroep kan worden ingesteld.
De voorzieningenrechter ziet zich geplaatst voor de vraag of bouwvergunning van rechtswege is verleend en zo ja, of verzoeker daartegen tijdig heeft geageerd.
2.8 Vaststaat dat verweerder niet binnen de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet gestelde termijn heeft beslist op de, op 24 maart 2006 bij verweerder ingekomen, aanvraag om een bouwvergunning, als gevolg waarvan de bouwvergunning voor de mast nummer 10 op 16 juni 2006 van rechtswege is verleend.
2.9 Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 58 van de Woningwet bepaalt dat de eigenaar of hoofdgebruiker van een naburig ander gebouw, overeenkomstig bij de bouwverordening gegeven voorschriften, door burgemeester en wethouders binnen twee weken na de dag waarop een bouwvergunning van rechtswege is verleend, schriftelijk van deze verlening in kennis wordt gesteld.
2.10 Nu de bouwvergunning op 16 juni 2006 van rechtswege is verleend en verzoeker daartegen pas in 2008 bezwaar heeft gemaakt, staat vast dat door verzoeker niet binnen zes weken na deze datum een bezwaarschrift is ingediend.
Verweerder heeft de omwonenden, waaronder verzoeker, niet op of omstreeks 16 juni 2006 op de hoogte gesteld van de bouwvergunning van rechtswege. Gebleken is dat verweerder eerst op 20 december 2007 de van rechtswege verleende bouwvergunning in het huis-aan-huis-blad bekend heeft gemaakt.
Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS dient een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die van het verlenen van een vergunning niet schriftelijk op de hoogte is gesteld terwijl daarvan geen publicatie heeft plaatsgevonden, binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt, zijn bezwaren kenbaar te maken. Deze lijn in de rechtspraak is neergelegd in onder meer de uitspraak van de ABRS van 13 juli 2005, www.rechtspraak.nl: LJN: AT9275.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker in ieder geval op 20 december 2007, zijnde de datum waarop de publicatie in het huis-aan-huis-blad heeft plaatsgevonden, op de hoogte is geraakt dan wel op de hoogte kon zijn van de bouwvergunning van rechtswege.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op 25 januari 2008, derhalve niet binnen twee weken na 20 december 2007 tegen het besluit van rechtswege een beroepschrift heeft ingediend. De voorzieningenrechter acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig om van de termijn van twee weken af te wijken.
2.11 Het beroepschrift van verzoeker, dat gezien het vorenoverwogene als bezwaarschrift moet worden aangemerkt voor zover het is gericht tegen de bouwvergunning van rechtswege, is derhalve te laat ingediend. Nu niet is gebleken van redenen die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, is het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk.
Om proceseconomische redenen zal de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning.
Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 09/182 VV):
2.12 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak en met name gelet op het oordeel van de voorzieningenrechter met betrekking tot de ontvankelijkheid, is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep, gericht tegen het besluit van 11 december 2007, ongegrond,
3.2 verklaart de bezwaren van verzoeker tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2009.
De griffier: De voorzieningenrechter:
W.B. Lakeman mr. B.J. van Ettekoven
Afschrift verzonden op:
Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.