Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH8267

Datum uitspraak2009-03-25
Datum gepubliceerd2009-04-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2386 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht meer op ziekengeld. Geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellant niet in staat was voormelde functie te vervullen. Appellant heeft zijn in hoger beroep herhaalde standpunt, dat hij op de datum in geding niet in staat was vorenbedoelde functie te vervullen, ondanks een aankondiging daartoe, niet met medische gegevens onderbouwd. Appellants stelling dat hij op basis van zijn geestelijke problemen met terugwerkende kracht in aanmerking zou kunnen komen voor een Wajong-uitkering en dat hij daarom per datum in geding arbeidsongeschikt zou zijn, is evenmin nader onderbouwd.


Uitspraak

08/2386 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 17 maart 2008, 06/9479 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 25 maart 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. G.C. Blom, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2009. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J. Hut. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 11 juli 2005 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 1 augustus 2005 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij op en na deze datum niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid. 1.2. Bij besluit van 15 november 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 juli 2005 ongegrond verklaard. 2. Bij uitspraak van 4 september 2006 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 november 2005 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank had het Uwv een onjuiste maatstaf arbeid in de zin van artikel 19 van de Ziektewet (ZW) gehanteerd door niet uit te gaan van de functies welke ten grondslag lagen aan de intrekking per 4 september 2003 van de voorheen aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. 3. Bij besluit van 8 januari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv - onder intrekking van een eerder genomen besluit van 27 oktober 2006 - het bezwaar tegen het besluit van 11 juli 2005 weer ongegrond verklaard. 4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot appellants geschiktheid voor één van de hiervoor bedoelde functies, te weten die van printmonteur. Daarbij heeft de rechtbank – samengevat – overwogen dat appellant volgens de bezwaarverzekeringsarts per 1 augustus 2005 beperkt was voor kniebelastende activiteiten en zwaar fysieke arbeid en dat voormelde functie in ieder geval overwegend zittende, licht fysieke, arbeid betrof. Ook in psychisch opzicht werd deze functie voor appellant, gelet op diens persoonlijkheidsstoornis en de daaraan gerelateerde verslavingsproblematiek, niet te belastend geacht. Bij haar oordeel heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts beschikte over informatie van de behandelend orthopeed en dat een door appellant in beroep overgelegd re-integratierapport geen aanknopingspunten bevatte voor het oordeel dat appellant per 1 augustus 2005 niet in staat was voormelde functie te vervullen. 5.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Appellant heeft zijn in hoger beroep herhaalde standpunt, dat hij op 1 augustus 2005 niet in staat was vorenbedoelde functie te vervullen, ondanks een aankondiging daartoe, niet met medische gegevens onderbouwd. Appellants stelling dat hij op basis van zijn geestelijke problemen met terugwerkende kracht in aanmerking zou kunnen komen voor een Wajong-uitkering en dat hij daarom per 1 augustus 2005 arbeidsongeschikt zou zijn, is evenmin nader onderbouwd. 5.2. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. a III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. GdJ