Jurisprudentie
BH7996
Datum uitspraak2009-03-18
Datum gepubliceerd2009-03-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/529029-08 (strafzaak) (PROMIS)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-03-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/529029-08 (strafzaak) (PROMIS)
Statusgepubliceerd
Indicatie
art. 317 en 420ter Sr
Veroordeling voor medeplegen van afpersing en gewoontewitwassen.
Geen bewijsuitsluiting bevindingen onderzoeksbureau. De stelselmatige observaties door het onderzoeksbureau zijn gelijk te stellen aan de stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv, maar deze hebben niet geleid tot feitelijke inbreuken in het leven van verdachten.
Ten aanzien van de afpersing: de verklaringen van verdachten zijn niet aannemelijk geworden. Deze vinden geen enkele steun in het dossier, zijn wisselend en significant tegenstrijdig, zowel met elkaar als met enkele bevindingen in het dossier.
Alternatief/subsidiair tenlastegelegde oplichting niet aan de orde. Dat in werkelijkheid geen sprake was van een bedreigende situatie, doet niet af aan het feit dat het slachtoffer zich kennelijk wel degelijk in de situatie zag geplaatst dat hij moest betalen om de door verdachte en haar mededader geschetste gewelddadige gevolgen af te wenden. Voor zover al sprake is geweest van enige vrijwilligheid aan de zijde van het slachtoffer is deze gelet op de door hem als reëel ervaren bedreiging met geweld zeker niet van dien aard geweest dat moet worden gesproken van een op dwaling gebaseerd wilsbesluit tot betaling van de meergenoemde grote sommen geld.
Ten aanzien van het gewoontewitwassen: de summiere verklaringen van verdachten worden op geen enkele wijze bevestigd in het dossier. Gelet op de verdenking van afpersing van grote sommen geld en een groot uitgavenpatroon kan niet worden volstaan met deze summiere verklaringen. Van verdachten mag worden gevergd dat zij met aanvullende verifieerbare informatie komen.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/529029-08 (strafzaak) (PROMIS)
Datum uitspraak: 18 maart 2009
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres1], feitelijk verblijvende op het adres [adres2], gedetineerd in het Huis van Bewaring "Het Schouw" te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 en 16 februari 2009 en 4 maart 2009.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging ter zitting van 21 november 2008, tenlastegelegd dat
1.
hij in of omstreeks tijdstippen in de periode 1 december 2006 t/m 25 maart
2008 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van grote geldbedragen, te
weten:
- 223.000 euro (in of omstreeks de periode februari 2007 tot en met april
2007) en/of
- 150.000 euro (in of omstreeks de periode maart 2007 tot en met april
2007) en/of
- 250.000 euro (in of omstreeks juni 2007) en/of
- 250.000 euro (op of omstreeks 20 september 2007) en/of
- 250.000 euro (op of omstreeks 20 december 2007) en/of
- 180.000 euro (op of omstreeks 25 maart 2008),
in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- tegen die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd dat:
- de familie [benadeelde partij 1] in gevaar was en/of
- een Turk die [benadeelde partij 1] en/of diens familie aansprakelijk hield voor bepaalde
schulden en dat die Turk niets meer te verliezen had en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) hierin kan/kunnen bemiddelen
- besprekingen omtrent het "bemiddelen" heeft/hebben gevoerd en/of
- tegen die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd dat:
- er drie moordenaars ingehuurd zijn om drie familieleden (van de familie
[benadeelde partij 1]) te liquideren en/of
- de moordenaars hiervoor elk 50.000 euro ontvangen en/of
- de huurmoordenaars zijn af te kopen voor hetzelfde bedrag, daar de
huurmoordenaars al in Nederland verbleven en/of
- tegen die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd dat:
- de vader van [benadeelde partij 1] kort voor diens geweldadige dood geld aan een
criminele organisatie schuldig werd en/of
- aan die [benadeelde partij 1] een foto heeft/hebben getoond waarop de moeder van die [benadeelde partij 1]
is te zien voor het kantoor van de familie [benadeelde partij 1] en/of
- tegen die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd dat:
- hij/zij deze foto van de PKK had/hadden gekregen met de mededeling dat zij
aan het observeren waren om de boel op te ruimen en/of
- als [benadeelde partij 1] niet betaalt, de moeder van [benadeelde partij 1], het zusje van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 1]
zelf zullen worden opgeruimd en/of
- er snel 1.700.000 euro moet worden betaald, maar dat dit ook 1.500.000
euro mag zijn, indien er snel wordt betaald en/of
- [benadeelde partij 1] mag kiezen 50.000 euro per maand te betalen tot een totaal van
1.700.000 danwel 250.000 euro per kwartaal te betalen, tot een totaal van
1.500.000 euro en/of dat [benadeelde partij 1] als blijk van goede wil wel het eerste
gedeelte van 250.000 euro binnen een maand moet betalen;
- (in reactie op het feit dat [benadeelde partij 1] tegen verdachte en/of zijn mededader
mededeelt dat hij, [benadeelde partij 1], het geld niet beschikbaar kan krijgen) tegen die
[benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd dat:
- hij, verdachte en/of zijn mededader, wel zeggen zal/zullen dat hij/zij in
het buitenland zit/zitten en dat hij/zij het een week heeft/hebben verzet
en dat hij/zij aaneemt/aannemen dat "zij" dat wel geloven en/of
- hij, verdachte en/of zijn mededader, anders wel "50" van zichzelf
geeft/geven, maar dat het dan wellicht meer gaat kosten en/of
- (in reactie op het feit dat [benadeelde partij 1] aan verdachte en/of zijn mededader vraagt
of het wellicht meer te betalen geld niet kan worden veranderd van twee ton
(200.000 euro) naar een ton (100.000 euro) omdat hij, [benadeelde partij 1], nu al de helft
(van 1.500.000 euro) heeft betaald) tegen die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd:
- "je weet het nooit met die gasten" en/of "zulke gasten zijn altijd
moeilijk" en/of "zulke gasten zijn altijd niet te peilen, snap je dat?"
en/of
- (in reactie op het feit dat [benadeelde partij 1] tegen verdachte en/of zijn mededader
zegt: "Als het 50 per maand wordt, is het wel wat makkelijker maar kost het
2 ton meer") tegen die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd:
- "Dan koste het je toch meer hoor" en/of
- "Ze deinzen niet meer terug hoor" en/of
- "Dan kost je nou toch dat hoor" en/of
- "Ze zeggen, we hebben een deal gemaakt, ja? Ik hou me aan een afspraak zo.
En jij moet je ook aan de afspraken houden" en/of
- "Dat kost het je nou toch hoor";
[artikel 317 van het wetboek van Strafrecht]
en/of
hij in of omstreeks 1 december 2006 t/m 25 maart 2008 te Amsterdam, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtof[benadeelde partij 1] heeft/hebben bewogen tot de
afgifte van grote geldbedragen, te weten:
- 223.000 euro (in of omstreeks de periode februari 2007 tot en met april
2007) en/of
- 150.000 euro (in of omstreeks de periode maart 2007 tot en met april
2007) en/of
- 250.000 euro (in of omstreeks juni 2007) en/of
- 250.000 euro (op of omstreeks 20 september 2007) en/of
- 250.000 euro (op of omstreeks 20 december 2007) en/of
- 180.000 euro (op of omstreeks 25 maart 2008),
in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen
aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- tegen die [benadeelde partij 1] gezegd dat:
- de familie [benadeelde partij 1] in gevaar was en/of
- een Turk die [benadeelde partij 1] en/of diens familie aansprakelijk hield voor bepaalde
schulden en dat die Turk niets meer te verliezen had en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) hierin kan/kunnen bemiddelen
- besprekingen omtrent het "bemiddelen" gevoerd en/of
- tegen die [benadeelde partij 1] gezegd dat:
- er drie moordenaars ingehuurd zijn om drie familieleden (van de familie
[benadeelde partij 1]) te liquideren en/of
- de moordenaars hiervoor elk 50.000 euro ontvangen en/of
- de huurmoordenaars zijn af te kopen voor hetzelfde bedrag, daar de
huurmoordenaars al in Nederland verbleven en/of
- tegen die [benadeelde partij 1] gezegd dat:
- de vader van [benadeelde partij 1] kort voor diens geweldadige dood geld aan een
criminele organisatie schuldig werd en/of
- aan die [benadeelde partij 1] een foto getoond waarop de moeder van die [benadeelde partij 1]
is te zien voor het kantoor van de familie [benadeelde partij 1] en/of
- tegen die [benadeelde partij 1] gezegd dat:
- hij/zij deze foto van de PKK had/hadden gekregen met de mededeling dat zij
aan het observeren waren om de boel op te ruimen en/of
- als [benadeelde partij 1] niet betaalt, de moeder van [benadeelde partij 1], het zusje van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 1]
zelf zullen worden opgeruimd en/of
- er snel 1.700.000 euro moet worden betaald, maar dat dit ook 1.500.000
euro mag zijn, indien er snel wordt betaald en/of
- [benadeelde partij 1] mag kiezen 50.000 euro per maand te betalen tot een totaal van
1.700.000 danwel 250.000 euro per kwartaal te betalen, tot een totaal van
1.500.000 euro en/of dat [benadeelde partij 1] als blijk van goede wil wel het eerste
gedeelte van 250.000 euro binnen een maand moet betalen,
- (in reactie op het feit dat [benadeelde partij 1] tegen verdachte en/of zijn mededader
mededeelt dat hij, [benadeelde partij 1], het geld niet beschikbaar kan krijgen) tegen die
[benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd dat:
- hij, verdachte en/of zijn mededader, wel zeggen zal/zullen dat hij/zij in
het buitenland zit/zitten en dat hij/zij het een week heeft/hebben verzet
en dat hij/zij aaneemt/aannemen dat "zij" dat wel geloven en/of
- hij, verdachte en/of zijn mededader, anders wel "50" van zichzelf
geeft/geven, maar dat het dan wellicht meer gaat kosten en/of
- (in reactie op het feit dat [benadeelde partij 1] aan verdachte en/of zijn mededader vraagt
of het wellicht meer te betalen geld niet kan worden veranderd van twee ton
(200.000 euro) naar een ton (100.000 euro) omdat hij, [benadeelde partij 1], nu al de helft
(van 1.500.000 euro) heeft betaald) tegen die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd:
- "je weet het nooit met die gasten" en/of " zulke gasten zijn altijd
moeilijk" en/of" zulke gasten zijn altijd niet te peilen, snap je dat?"
en/of
- (in reactie op het feit dat [benadeelde partij 1] tegen verdachte en/of zijn mededader
zegt: "Als het 50 per maand wordt, is het wel wat makkelijker maar kost het
2 ton meer") tegen die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd:
- "Dan koste het je toch meer hoor" en/of
- "Ze deinzen niet meer terug hoor" en/of
- "Dan kost je nou toch dat hoor" en/of
- "Ze zeggen, we hebben een deal gemaakt, ja? Ik hou me aan een afspraak zo.
En jij moet je ook aan de afspraken houden" en/of
"Dat kost het je nou toch hoor";
waardoor [benadeelde partij 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
[artikel 326 van het wetboek van Strafrecht]
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 december 2006 tot en met 25 maart 2008, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers:
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
A) een of meer geldbedragen te weten:
-223.000 euro (in of omstreeks de periode februari 2007 tot en met april 2007) en/of
-150.000 euro (in of omstreeks de periode maart 2007 tot en met april 2007) en/of
-250.000 euro (in of omstreeks juni 2007) en/of
- 250,000 euro (op of omstreeks 20 september 2007) en/of
- 250.000 euro (op of omstreeks 20 december 2007) en/of
-180.000 euro (op of omstreeks 25 maart 2008) en/of
B) een of meer voertuigen, te weten:
- een zwarte personenauto, merk Nissan, type Qashqai, bouwjaar 2007, gekentekend [nummer] en/of
- een zwarte personenauto, merk Mercedes-Benz, type S 500, bouwjaar 2006,
gekentekend [nummer] en/of
- een witte personenauto, merk Excalibur, type Phaeton K6, bouwjaar 1987,
gekentekend [nummer] en/of
- een oranje personenauto. merk Plymouth, type Prowler, bouwjaar 2001, gekentekend
[nummer] en/of
C) een of meer geldbedragen, zijnde contante betalingen voor:
-een Mercedes CL 500, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 25.000 euro) en/of
-een Mercedes S 500, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 105.000 euro) en/of
-een Plymouth, type Prowler, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 48.500 euro) en/of
- een Excalibur, type Phaeton K6, gekentekend [nummer], (in totaal een bedrag van 25.000 euro) en/of
- restauratie van een Excalibur, type Phaeton K6, gekentekend [nummer], (in totaal een bedrag van 3.000 euro) en/of
-een bijbetaling voor een Nissan, type Qashqai, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 2.500 euro) en/of
- een bijbetaling voor een Nissan, type Qashqai, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 22.300 euro) en/of
- extra uitgaven voor aanpassingen van een Nissan, type Qashqai, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 3.890 euro) en/of
- een bromfiets, merk Aprilia, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 3.830 euro) en/of
- een bijbetaling voor een snorfiets, merk Vespa, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 2.200 euro) en/of
- de aankoop van een groot aantal luxe kledingstukken en/of schoenen en/of sierraden en/of andere gebruiksartikelen bij diverse winkels ter waarde van in totaal (ongeveer) 109.000 euro, in elk geval een groot geldbedrag en/of
- de aankoop van een horloge, merk Chopard, type La Strada (in totaal een bedrag van 51.000 euro) en/of
- een trouwfeest (in totaal een bedrag van 18.927 euro) en/of
- drie facturen van Big Limo Limousines voor de huur van limousines (in totaal een bedrag van 5.402 euro) en/of
- de huur van de woning op het adres [adres2] (in totaal een bedrag van 28.662 euro) en/of
- een voorschot op de huur [adres2] (in totaal een bedrag van 4.279 euro) en/of
D) een of meer goederen, te weten:
- meerdere, in elk geval een horloge(s), onder meer een Chopard, type La Strada en/of een Cartier, type Pasha (taxatiewaarde 200.00 euro) en/of een Cartier, type Thank, aangetroffen op 25 maart 2008 in de woning [adres2]
verworven en/of voorhanden gehad, zulks, terwijl hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) (telkens) wist(en), dat die geldbedragen en/of goederen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig
misdrijf;
[artikel 420ter/ 420bis van het Wetboek van Strafrecht]
3.
hij op of omstreeks 4 maart 2008 te Amsterdam [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, ter hand genomen en/of gehouden en/of (daarbij) voornoemde
Aerts dreigend de woorden toegevoegd : "Ik ga je schieten", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking;
[artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht]
4.
hij op of omstreeks 4 maart 2008 te Amsterdam tesamen met een of meer anderen,
althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver,
merk Rohm, kaliber .22 en/of munitie van categorie III, te weten 5
kogelpatronen, kaliber .22, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
[artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie]
5.
hij op of omstreeks 4 maart 2008 te Amsterdam tezamen met een of meer anderen,
althans alleen, een blank wapen met meer dan een snijkant, niet zijnde een
wapen van de categorie I, te weten een mes merk Buck, heeft gedragen;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
[artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie)
6.
hij op of omstreeks 4 maart 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een
invalidenparkeerkaart ten name van [naam], heeft verworven, en/of voorhanden
heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden
krijgen wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het (een) door
misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
[artikel 416 / 417bis van het Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 4 maart 2008 te
Amsterdam opzettelijk een invaliden parkeerkaart, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door
misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
[artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht]
2. Voorvragen
…
3. Redengevende feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1. Ten aanzien van feit 1
Slachtoffer [benadeelde partij 1] doet op 12 februari 2008 aangifte van afpersing gepleegd vanaf 1 december 2006 te Amsterdam door [verdachte] en [medeverdachte]. Hij verklaart - zakelijk weergegeven- dat, na een gesprek over een huurkwestie, door [medeverdachte] wordt gezegd dat haar man nog wat wil vertellen. [verdachte] vertelt hem dat de familie [benadeelde partij 1] en hijzelf in gevaar zijn. [verdachte] heeft gehoord dat er iemand achter hen aanzit. In de oude locatie van de horecagelegenheid '[horecagelegenheid]' te Amsterdam zou ooit een Turk gezeten hebben met een horecazaak. Deze zou ooit iets gedaan hebben waardoor hij de gevangenis inging. De vader van aangever heeft toen het pand laten ontruimen omdat er geen huur meer betaald werd. Toen de man vrij kwam waren zijn vrouw en kind bij hem weggegaan en zijn bedrijf was ook weg. De man nam dit de vader van aangever kwalijk. De man blijkt schulden gemaakt te hebben bij de verkeerde mensen, die achter hem aanzitten om zijn schulden te voldoen. Van [verdachte] begrijpt aangever dat de instelling van de Turk is dat als hij gaat hij ook een paar familieleden van de familie [benadeelde partij 1] mee neemt. De Turk heeft niets meer te verliezen.
Het blijkt dat de man een schuld heeft van 500.000 gulden. Deze moet de man betalen aan de grijze wolven. Aangever verifieert het verhaal van [verdachte] bij zijn moeder, zonder te vertellen van wie hij het heeft gehoord. Zij bevestigt het verhaal. Aangever maakt dan een vervolgafspraak met [verdachte]. Die zegt hem dat het heftig is en dat hij beter naar het buitenland kan gaan. Aangever geeft hem echter aan dat hij niet wil vluchten. [verdachte] geeft dan aan dat het misschien wel is op te lossen.
Na een week of twee komt [verdachte] terug met de boodschap dat het op te lossen is. De schuld van die man kan rechtstreeks bij die schuldeiser afgelost worden. Aangever zegt dan, maart 2007, dat hij het op die manier wil oplossen. Hij gaat het geld, 223.000 euro, regelen, en geeft het contant aan de heer [verdachte] in een Italiaans restaurant aan het Rembrandtplein. Hij wil het risico niet nemen dat er wat met zijn familie zal gebeuren. Vlak nadat hij heeft betaald hoort hij van [verdachte] dat er al drie contracten afgesloten zijn met mensen uit het buitenland om hem en zijn familie te liquideren. Deze mensen zijn al in Nederland en komen niet voor niets. Hij begrijpt van [verdachte] dat hij beter de contracten af kan kopen. De contracten zijn 50.000 euro per stuk. Hij besluit tot betaling over te gaan en betaalt derhalve 150.000 euro, contant aan [verdachte], in de periode maart tot half april 2007.
Na ongeveer een maand zegt [verdachte] tegen het slachtoffer dat hij achterhaald heeft dat er nog een probleem is. Dit gaat om een veel groter bedrag. Dit is het laatste probleem. De vader van aangever had 2 miljoen euro zwart gekregen en zou 1,7 miljoen wit terug moeten betalen. Dit moet betaald moeten worden aan de PKK. Aangever wil zijn familie het risico niet laten lopen. [verdachte] laat aangever op een gegeven moment een foto zien waarop diens moeder te zien is. Het verhaal er achter is dat hij van de PKK de foto heeft gekregen. Met als mededeling dat ze al aan het observeren zijn om de boel op te ruimen. [verdachte] is daar toen gaan praten. Hij zegt dat het er heftig aan toe ging. Het kwam er op neer dat het geld terug moest komen anders zouden de moeder van aangever, zijn zus en hijzelf worden opgeruimd.
[verdachte] zegt tegen het slachtoffer dat er 1,7 miljoen terug moet komen. Het kan ook 1,5 miljoen euro zijn maar dan moet het snel worden afgelost. Het gaat om 50.000 euro per maand en dan moet het 1,7 miljoen zijn. Als hij 1,5 miljoen wil betalen, dan moet hij 250.000 euro per kwartaal betalen. Als blijk van goede wil moet de eerste 250.000 euro binnen een maand betaald zijn. Deze betaling vindt half juni 2007 plaats, in een broodjeszaak in de Rijnstraat te Amsterdam.
De tweede betaling van 250.000 euro is op 20 september 2007 om 13:00 uur, eveneens in de broodjeszaak in de Rijnstraat.
De derde betaling is op 20 december 2007 om 13:00 uur op dezelfde locatie.
De moeder van aangever stapt naar haar financieel adviseur, mr. [V]. Deze verwijst hen naar Restment B.V (hierna: Restment). Restment observeert deze laatste betaling en stelt een onderzoek in.
Verdachten hebben ter zitting erkend dat de in de tenlastelegging genoemde betalingen aan hen gedaan zijn en dat zij de in de tenlastelegging genoemde uitspraken tegen [benadeelde partij 1] hebben gedaan. Dit hadden zij eerder reeds erkend bij de politie (verdachte ; medeverdachte [medeverdachte]).
3.2. Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van de onder A) genoemde bedragen verwijst de rechtbank naar hetgeen onder 3.1. staat vermeld.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde voertuigen, bedragen en goederen heeft verdachte ter zitting verwezen naar de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Zij heeft ter terechtzitting verklaard dat al deze voertuigen en goederen door haar en verdachte zijn aangeschaft en dat deze bedragen door haar en verdachte zijn betaald.
Deze verklaring vindt steun in de bevindingen van de politie daaromtrent .
3.1. Ten aanzien van feit 3
In zijn aangifte van onder andere een bedreiging, gepleegd door zijn halfbroer [verdachte] (verdachte), verklaart [benadeelde partij 2] onder meer het volgende. Als hij op 4 maart 2008 met zijn familie te Amsterdam in het huis van zijn moeder is, belt verdachte op een gegeven moment op. Aangever neemt de telefoon op en hoort verdachte zeggen: "jullie hebben hem toch gecremeerd. Ik kom het hele kankerzooitje opblazen nu". Nog geen 5 minuten na het gesprek arriveert verdachte met zijn zoon bij het huis. Er ontstaat een scheldpartij tussen verdachte en aangever. Aangever wordt getrapt door de zoon van verdachte. Dan hoort aangever verdachte in het Surinaams tegen hem zeggen: "ik ga je schieten". Aangever voelt zich door deze situatie zeer ongemakkelijk en bedreigd.
De na het incident ter plaatse gearriveerde politie verneemt van familielid [getuige1] dat zij uit het raam heeft gehangen ten tijde van de ruzie. Zij hoorde verdachte roepen tegen aangever: "ik maak je af!" .
Deze getuige bevestigt haar verklaring voor wat betreft voornoemd gedeelte bij de rechter-commissaris .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard naar het huis van zijn familie te zijn gereden en boos te zijn geweest .
Getuige [getuige2] bevestigt in zowel zijn verklaring bij de politie als die bij de rechter-commissaris dat verdachte kwaad was en aan het schreeuwen was.
In een telefoongesprek om 20.24 uur die dag geeft medeverdachte [medeverdachte] aan dat "hij in de auto is gestapt", “hij helemaal is doorgedraaid" en dat hij aan de lijn "ik maak jullie allemaal af" heeft gezegd .
In een telefoongesprek twee dagen later zegt verdachte over ‘[voornaam]’ tot drie keer toe: "ik maak haar af" .
3.2. Ten aanzien van feit 4
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard het pistool al op een eerder tijdstip van zijn overleden broer te hebben afgepakt. Hij heeft hem toen wat geld gegeven, het wapen afgepakt en onder de stoel in zijn auto gelegd. Daarna heeft hij er niet meer aan gedacht .
De politie heeft het wapen en de munitie onderzocht. Het wapen blijkt een revolver, merk Rohm, kaliber .22 te zijn, daarmee een vuurwapen van categorie III . De munitie, 5 kogelpatronen van kaliber .22 vallen eveneens onder categorie III .
In een telefoongesprek op de dag van aanhouding van verdachte vertelt medeverdachte [medeverdachte] dat verdachte is opgepakt. Verder zegt zij: "onder de stoel vond de politie het pistool van [verdachte]" .
3.3. Ten aanzien van feit 6
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard de gehandicaptenkaart te hebben gevonden bij een pompstation in Haarlem. Hij wilde de kaart naar de politie brengen, maar is er echter gewoon mee weggereden .
De gehandicaptenkaart op naam van [naam] werd door de politie in het dashboardkastje van de auto van verdachte aangetroffen .
4. Beoordeling ten gronde
4.1. Bewijsuitsluiting bevindingen Restment B.V.
4.1.1. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft namens verdachte betoogd - zakelijk samengevat - dat de door het recherchebureau Restment in de periode van 20 december 2007 tot en met 24 februari 2008 uitgevoerde observaties, gelet op de wijze van uitvoering, als stelselmatig in de zin van artikel 126g Sv zijn op te vatten en jegens verdachte ook het misdrijf van artikel 285b Sr opleveren.
Voor zover van dat laatste geen sprake zou zijn dan is er, zo stelt de verdediging, in elk geval sprake van schending van de privacy van verdachte in de zin van artikel 8 EVRM. De raadsman verbindt aan een en ander de conclusie dat de resultaten van de observaties van het bewijs moeten worden uitgesloten, alsook voor het toetsen van de geloofwaardigheid van verdachten.
4.1.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft omtrent het verweer van de verdediging aangevoerd dat van bewijsuitsluiting geen sprake kan zijn, nu de grenzen van het toelaatbare niet zijn overschreden. In de belangenafweging hierbij geldt dat een schijnbare afpersingsituatie zwaar weegt en dat in een dergelijke situatie meer is geoorloofd.
4.1.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank beoordeelt dit verweer als volgt.
Uit de aangifte van [benadeelde partij 1] van 12 februari 2008 bij de politie Huizen blijkt onder meer dat de familie [benadeelde partij 1] -na beraad en advies- vooralsnog had besloten om Restment in te schakelen. Het inschakelen van dat bureau is mede redegevend geweest voor het doen van aangifte. In het kader van het op 12 februari 2008 in de onderhavige strafzaak gestarte strafrechtelijk onderzoek is [getuige3] -verbonden aan Restment- op 25 en 28 februari 2008 als getuige gehoord door de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, welk korps mede de behandeling van het opsporingsonderzoek op zich had genomen. [getuige 3] heeft als getuige verslag gedaan van de door Restment gedane waarnemingen en heeft de op het onderzoek betrekking hebbende bescheiden aan de politie overgedragen. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft [getuige3] de gang van zaken rond het onderzoek door Restment bevestigd. Daarbij is aan de orde gekomen dat Restment zich richtte op waarheidsvinding en heeft aangestuurd op een aangifte door [benadeelde partij 1]. Vaststaat dat nadat aangifte was gedaan, Restment geen handelingen heeft verricht in het opsporingsonderzoek buiten de politie om.
Voorts neemt de rechtbank op grond van het onderzoek op de zitting als vaststaand aan dat in de periode voorafgaand aan de inschakeling van Restment en van de politie, het initiatief tot het contact tussen verdachte en zijn mededader met [benadeelde partij 1] steeds van de verdachten is uitgegaan en dat [benadeelde partij 1], door geldgebrek in het nauw gedreven, zijn familie heeft ingeschakeld waarna -zoals vermeld- het contact met Restment en politie tot stand is gekomen.
Uit de door Restment aan de rechter-commissaris overgelegde verslagen van observaties in de periode tussen 20 december 2007 en 24 februari 2008, kan worden opgemaakt dat er daarbij sprake is geweest van stelselmatige observaties gelijk te stellen aan de stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv. Het waren immers observaties die erop gericht waren inzicht te krijgen in bepaalde aspecten van het leven van verdachten. Daarbij geldt wel de beperking dat het, behoudens een observatie in het broodjeshuis aan de Rijnstraat op 20 december 2007 en een observatie op 24 februari 2008 in het Amstelhotel, beperkt is gebleven tot het observeren van auto's en gedragingen rond het woonhuis van verdachte.
Op grond van hetgeen derhalve feitelijk is gebeurd kan niet worden gezegd dat er sprake is geweest van verdenking op het misdrijf van artikel 285b Sr. Allereerst geldt dat niet gezegd kan worden dat Restment het bewijs dat uit de observaties zou kunnen worden geput op onrechtmatige wijze heeft verkregen. Niet is immers aannemelijk geworden dat Restment bij het doen van de observaties of nadien buiten het voor haar geldende normkader is getreden. Zij heeft immers mondeling aan de politie melding gedaan van de observaties en de resultaten daarvan aan de rechter-commissaris overgelegd. Er is dus geen sprake van het wederrechtelijk stelselmatig inbreuk maken op eens anders persoonlijke levenssfeer. Bovendien is niet gebleken dat de observaties tot oogmerk hadden verdachten te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen; bestanddelen waarvan artikel 285b Sr rept.
Het beroep van de verdediging op artikel 8 EVRM moet stranden op het feit dat naar het oordeel van de rechtbank de situatie als bedoeld in [N] (NJ 1993,400) zich hier niet voordoet omdat de aard en de omvang van de observaties niet hebben geleid tot feitelijke inbreuken in het leven van verdachten.
Dat voert tot de slotsom dat uit de observaties verkregen resultaten niet van het bewijs behoeven te worden uitgesloten.
4.2. Lezing van verdachten over aanwezigheid Turken
4.2.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich –zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat aangever [benadeelde partij 1] door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een verzonnen verhaal is voorgehouden, gelardeerd met een aantal voor [benadeelde partij 1] geloofwaardige elementen, teneinde hem het gevoel te geven dat hij geen andere keus had dan het afdragen van grote sommen geld. De verklaringen die verdachte en medeverdachte [medeverdachte] terzake hebben gegeven schuift zij als ongeloofwaardig terzijde; de tegenstrijdigheden tussen beider verklaringen zijn groot, ze stemmen op belangrijke punten niet overeen met onderzoeksbevindingen, wisselen ook per verdachte sterk en vinden geen steun in de verklaringen van getuigen [getuige4] en [getuige5].
4.2.2. Standpunt van de verdediging
Bij pleidooi hebben de raadslieden namens verdachten betwist dat verdachten zich met het 'Turkenverhaal' en het ontvangen van de geldbedragen wederrechtelijk hebben willen bevoordelen. Het door [benadeelde partij 1] betaalde geld is in hun visie "linea recta" danwel de volgende dag aan twee à drie Turken overhandigd. Hoewel het problematisch is dat de door verdachten geschetste gang van zaken niet door enig bewijsmiddel kan worden aangetoond is deze mogelijkheid reëel. Dat deze Turken geen paper-trail hebben achtergelaten is voorstelbaar, nu zij daar belang bij hadden gezien het mogelijk strafbare karakter van hun incassomethode. Voor de stelling dat deze mogelijkheid een reële betreft kan in de eerste plaats worden verwezen naar de onopgeloste moord op [slachtoffer]; niet uitgesloten kan worden dat de aansprakelijke persoon in Turkse kring gezocht moet worden. De politie is ontstellend in gebreke gebleven onderzoek te doen naar de door [benadeelde partij 1] onthulde mysterieuze transactie tussen zijn vader en een Turk. Ook getuige [getuige4] heeft verklaard over zijn betaling aan [slachtoffer], en het niet terugvragen daarvan om "hem moverende redenen". Deze achtergronden moeten tot de slotsom leiden dat een zakelijke relatie tussen [slachtoffer] en een niet nader genoemde Turk, die geleid heeft tot zijn dood, niet kan worden uitgesloten, evenmin als een daarmee verband houdende openstaande schuld.
Het openbaar ministerie is schromelijk in gebreke gebleven deugdelijk onderzoek te verrichten. Dit dient tot vrijspraak te leiden.
Nu aangever [benadeelde partij 1] besloten heeft de politie niet in te schakelen en het zekere voor het onzekere heeft genomen, mochten cliënten afleiden dat van wederrechtelijke bevoordeling geen sprake was. Subsidiair is er van dwaling in de wederrechtelijkheid sprake.
4.2.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Eerst en vooral, zoals ook de verdediging met juistheid heeft opgemerkt, stelt de rechtbank vast dat voor het zogenaamde 'Turkenverhaal' geen enkele steun is te vinden -in welke vorm dan ook- in het dossier. Daarmee is de rechtbank voor wat betreft de beoordeling van de aannemelijkheid van hun weergave van de feiten geheel en al aangewezen op hetgeen verdachten hierover hebben verklaard. Dat is onvoldoende om tot aannemelijkheid van die verklaringen te komen. Daar komt bij dat de verklaringen wisselend zijn en significant tegenstrijdig, zowel met elkaar als met enkele bevindingen in het dossier. Zo strookt de aanvankelijke stelling van verdachten dat het door aangever [benadeelde partij 1] overhandigde geld direct aan de Turken werd overhandigd niet met de bevindingen van Restment omtrent de transactie van 20 december 2007, waaruit geenszins blijkt van een dergelijke directe overdracht. Daarnaast staan de verklaringen van getuigen [getuige5] en [getuige4] haaks op de verklaringen van verdachten, omtrent de vermeende betrokkenheid van deze getuigen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Turkenverhaal op geen enkele wijze aannemelijk is geworden. Dientengevolge wordt ook het verweer van dwaling in de wederrechtelijkheid verworpen.
4.3. Afpersing/oplichting
4.3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, in die zin dat sprake is van afpersing, tezamen en in vereniging gepleegd. Verdachten hebben aangever in de veronderstelling gebracht dat zijn leven en het leven van zijn familieleden in ernstige mate gevaar liep en dat dit gevaar slechts kon worden weggenomen door betaling van zeer grote geldbedragen. Blijkens de aangifte heeft [benadeelde partij 1] zich ook daadwerkelijk bedreigd gevoeld. Gelet op de geschetste problemen met de Turken voelde hij zich weliswaar niet door verdachten zelf bedreigd, maar deze dreiging is wel door hen in het leven geroepen. Dat sprake is van een geënsceneerde bedreiging, doet daar niet aan af.
4.3.2. Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank van oordeel is dat het 'Turkenverhaal' een verzonnen verhaal is geweest om [benadeelde partij 1] grote geldbedragen afhandig te maken, dan meent de verdediging subsidiair dat uitsluitend de cumulatief of subsidiair ten laste gelegde oplichting voor bewezenverklaring in aanmerking komt, omdat het delict van afpersing ziet op een reële bedreiging en niet op een fictieve bedreiging. Deze fictieve bedreiging duidt meer op oplichting. Het gaat er hierbij ook om hoe groot de mate van vrijwilligheid was. Nu op oplichting een lager strafmaximum is gesteld, dient dit ook tot een lagere strafoplegging te leiden.
Bij repliek heeft de verdediging nog aangevoerd dat het hier een grensgebied betreft. De literatuur maakt daarin een onderscheid in mate van vrijwilligheid. Des te vrijwillliger, des te meer er sprake is van bedrog.
4.3.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer tot betaling van de meergenoemde geldbedragen is overgegaan uit angst voor de door verdachte en zijn mededader geschetste bedreigende situatie. Verdachte wilde door de betalingen ontkomen aan het hem door verdachte en zijn mededader voorgespiegelde geweld. Dat in werkelijkheid geen sprake was van een bedreigende situatie, doet niet af aan het feit dat het slachtoffer zich kennelijk wel degelijk in de situatie zag geplaatst dat hij moest betalen om de door verdachte en zijn mededader geschetste dramatische en gewelddadige gevolgen af te wenden. Uit het door de verdediging aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 26 april 1994 (NJ 1994, 580) blijkt dat sprake is van afpersing in geval van een geënsceneerde bedreiging. Gelet op de wijze waarop het slachtoffer een en ander heeft ervaren is niet zozeer sprake geweest van dwaling van het slachtoffer op grond waarvan hij vrijwillig heeft besloten tot betaling over te gaan, doch van dwang van de zijde van verdachte en zijn mededader. Voorts is voor het aannemen van afpersing niet vereist dat het geweld waarmee gedreigd wordt door de afperser zelf wordt uitgeoefend (HR 9 februari 1971, NJ 1972,1)
Dat verdachte en zijn mededader het slachtoffer hebben voorgehouden dat hij ook aan de dreiging kon ontkomen door naar het buitenland te vluchten doet er niet aan af dat het slachtoffer heeft betaald uit angst voor het hem voorgespiegelde geweld. Het slachtoffer van een afpersing heeft immers in het algemeen doorgaans de keuze om niet toe te geven aan de dwang, bijvoorbeeld door vlucht maar ook door het doen van aangifte. Dit brengt niet mee dat van afpersing geen sprake is indien het slachtoffer wel toegeeft aan de op hem uitgeoefende dwang. Voor zover al sprake is geweest van enige vrijwilligheid aan de zijde van [benadeelde partij 1], zoals door de verdediging gesteld, is deze gelet op de door hem als reëel ervaren bedreiging met geweld zeker niet van dien aard geweest dat moet worden gesproken van een op dwaling gebaseerd wilsbesluit tot betaling van de meergenoemde grote sommen geld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van dwaling aan de zijde van het slachtoffer (hetgeen zou duiden op oplichting) maar van dwang, zodat de ten laste gelegde afpersing bewezen kan worden verklaard en de cumulatief/alternatief tenlastegelegde oplichting niet aan de orde is
4.4. Ten aanzien van feit 2
4.4.1. Standpunt van de officier van justitie
Van inkomsten die het bestedingspatroon van verdachten kunnen verklaren is niet gebleken. Zelfs als de rechtbank de uiteindelijke verklaring van medeverdachte [medeverdachte], dat zij een aantal haar op 18-jarige leeftijd geschonken sieraden heeft verkocht voor € 650.000,-, geloofwaardig acht, dan moet worden aangenomen dat hiervan door verdachten geen melding is gemaakt bij de belastingdienst. Gelet op het recente arrest van de Hoge Raad (HR 7 oktober 2008, LJN: BD2774) kan dit op zichzelf al als een misdrijf in de zin van artikel 420 bis Sr worden aangemerkt.
4.4.2. Standpunt van de verdediging
Er is geen bewijs dat de uitgegeven bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf. Cliënten hebben gedurende langere tijd in het buitenland verbleven en hebben geen zin in gezeur van banken. Er moeten ook concrete aanwijzingen aanwezig zijn dat het geld afkomstig is van enig misdrijf, met algemene aanwijzingen kan niet worden volstaan.
Cliënten bezaten wel degelijk een aanzienlijk vermogen ten tijde van het starten van het onderzoek; er waren overnamesommen, winsten van de v.o.f., er diende belasting te worden betaald dus was er ook geld binnengekomen en er blijkt uit het onderzoek dat cliënten voor december 2006 al forse uitgaven deden.
De politie heeft geen onderzoek gedaan naar verifieerbare elementen uit de verklaring van verdachte [medeverdachte] betreffende de Millionaire Fair en de verkoop van het sieraad dat daaruit volgde.
Van verkoop van privévermogen hoeft geen aangifte te worden gedaan.
4.4.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ter zake het volgende.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat beide verdachten geen loon uit arbeid hebben genoten. Van substantiële inkomsten uit de verhuur van panden blijkt niet in het dossier. Verdachte [medeverdachte] heeft dit ter terechtzitting ook bevestigd in haar verklaring dat deze inkomsten onder invloed van verschillende factoren "niet opschoten".
Van overnamegelden blijkt wel uit het dossier (zie het proces-verbaal inzake witwassen , p. 200212), maar ruwweg - niet alle opvolgende huurders zijn achterhaald- slechts voor de helft van het bedrag waar verdachte [medeverdachte] over spreekt in haar verklaring.
De belangrijkste bron van inkomsten is volgens beide verdachten echter geweest de verkoop van een zeer kostbare sieradenset, die verdachte [medeverdachte] van een niet met naam aangeduide Arabier heeft gekregen. Deze sieradenset heeft zij eind 2003 voor 650.000 euro verkocht aan een eveneens niet met naam genoemde Chinees die zij had ontmoet op de Millionaire Fair. De verkoop zou hebben plaatsgevonden in het Okura-hotel. Verdachte [medeverdachte] heeft daarnaast ter terechtzitting verklaard van deze Arabier, met wie zij uit barmhartigheid getrouwd is geweest, een miljoenenerfenis ontvangen, die haar door toedoen van diens (Franse) moeder (deels) in contanten is gegeven.
De verklaring omtrent de verkoop van de sieradenset acht de rechtbank ongeloofwaardig, omdat dit toch bijzondere verhaal eerst naar voren is gebracht in het verhoor van 23 juni 2008 en op geen enkele wijze wordt bevestigd in het dossier.
Hetzelfde geldt voor de vermeende miljoenenerfenis, waarvan eerst ter zitting melding is gemaakt. Illustratief acht de rechtbank in dezen het antwoord dat verdachte in zijn eerste verhoor bij de politie geeft op de vraag of hij of zijn vrouw een erfenis heeft ontvangen, te weten: "was het maar waar" .
De rechtbank stelt voorts vast dat de verdediging in een poging om deze verklaring steun te doen vinden, te weten de totstandbrenging van een verhoor van de getuige [getuige6], in het vooronderzoek en ten tijde van de inhoudelijke behandeling een uitermate passieve houding heeft aangenomen. Een andere poging om deze verklaring aannemelijker te maken heeft de verdediging niet ondernomen.
Gelet op de verdenking van afpersing van grote sommen geld en een groot uitgavenpatroon kan niet worden volstaan met de summiere verklaringen zoals verdachten deze hebben afgelegd. Van verdachte mag worden gevergd dat hij met aanvullende verifieerbare informatie komt. Deze heeft verdachte niet gegeven. Hierdoor kan het openbaar ministerie niet worden verweten dat zij onvoldoende nader onderzoek hebben gedaan. Het verweer op dit punt wordt verworpen.
De rechtbank is mitsdien van oordeel dat er ten aanzien van de –weliswaar ter zitting bevlogen naar voren gebrachte– verklaring van [medeverdachte] geen sprake is van ook maar een begin van aannemelijkheid. De rechtbank ziet de verklaring als een eenvoudige poging om een groot 'begrotingstekort' te verklaren. Nu de rechtbank aldus van geen legale bron van inkomsten gebleken is kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de tenlastegelegde geldbedragen, voertuigen en goederen afkomstig zijn van enig misdrijf.
4.5. Ten aanzien van feiten 3, 4, 5 en 6
4.5.1. Standpunt van de officier van justitie
Daarnaast kunnen ook de feiten 3, 4 en 6 subsidiair bewezen worden verklaard. Ten aanzien van feit 3 geldt dit alleen voor de woordelijke bedreiging.
Van feit 5 kan verdachte worden vrijgesproken, nu het Buck-mes niet het mes is geweest dat in de kleding van verdachte is aangetroffen.
4.5.2. Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 3:
Er is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig dat verdachte [verdachte] het pistool in handen heeft gehad; de vijf aanwezige personen hebben verklaard dat ze geen wapen hebben waargenomen, de aangever kan het wapen niet beschrijven, en er is geen bloed aangetroffen op het vakje waarin het wapen zich bevond, terwijl verdacht zijn hand tot bloedens toe had verwond. Nu er voor het wapen geen bewijs aanwezig is, dienen de woorden: "ik ga je schieten" eveneens naar het rijk der fabelen te worden verwezen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] dient dientengevolge te worden afgewezen of niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van feit 4:
Cliënt had het wapen van zijn broer slechts afgepakt, juist om een gewapende overval met alle mogelijke gevolgen van dien te voorkomen.
Ten aanzien van feit 5:
Onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van feit 6:
Vrijspraak van primair en subsidiair. Geen bewijs voor het bestanddeel "van misdrijf afkomstig". Cliënt heeft de kaart gevonden en had de bedoeling om deze kaart naar de politie te brengen. Hierna is hij de kaart vergeten. Niet blijkt dat verdachte van de kaart gebruik heeft gemaakt als ware het de zijne. De opmerking van de officier over de transponder betreft slechts een zwaktebod.
4.3.3. Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 3:
Met de officier van justitie en de raadslieden acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig voor het tenlastegelegde voor wat betreft de bedreiging met het vuurwapen.
Anders dan de raadslieden acht de rechtbank wel voldoende bewijs aanwezig voor de woordelijke bedreiging. Het verweer van de verdediging dat nu het bewijs voor het wapen ontbreekt, daarmee de woorden "ik ga je schieten" ook niet meer aanwezig kunnen worden geacht verwerpt de rechtbank. Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel dat verdachte in ziedende staat naar het huis van zijn familie is gereden. Uit de aangehaalde tapgeprekken blijkt dat verdachte ervoor en erna gelijksoortige bedreigingen heeft geuit. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte tot het plegen van dergelijke feiten in staat moet worden geacht en wordt zij gesterkt in haar overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4:
Ten aanzien van het door de verdediging aangevoerde, dat verdachte louter uit goedbedoelde motieven het wapen van een ander in zijn auto heeft gelegd, volstaat de rechtbank met te overwegen dat uit de uitspraak van medeverdachte [medeverdachte] in het aangehaalde tapgesprek een andere eigendomsverhouding spreekt.
Ten aanzien van feit 6:
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Zij slaat daarbij acht op het verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , waarin zij verklaart dat zij een transponder te leen hadden van een vriend en deze geen geld krijgt voor het gebruik. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte in staat moet worden geacht tot het onrechtmatig gebruik van dergelijke schriftelijke bewijzen. Nu tevens de invalidenkaart gevonden is in een voor het gebruik daarvan gebruikelijke opbergplaats hecht de rechtbank weinig geloof aan de lezing van verdachte dat hij voornemens was om de kaart naar de politie te brengen.
4.6. Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank spreekt verdachte en zijn mededader vrij van het onder 1 tenlastegelegde gedachtestreepje: "180.000 euro op 25 maart 2008", nu het slachtoffer dat bedrag niet heeft afgestaan ten gevolge van een door verdachten voorgehouden bedreiging met geweld, maar ten behoeve van het onderzoek door de politie. Hieruit vloeit enerzijds voort dat verdachte ook van het gelijkluidende gedachtestreepje in het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien dit geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is, en anderzijds dat verdachte tevens dient te worden vrijgesproken van het laatste onder 1 als afpersing tenlastegelegde gedeelte, vanaf: "in reactie op het feit dat [benadeelde partij 1] tegen verdachte en/of zijn mededader mededeelt (etc.)", daar de daarin genoemde uitspraken zijn gedaan kort voor de overhandiging op 25 maart 2008. Voorts wordt onder verwijzing naar overweging 4.3.3. verdachte vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde oplichting.
Ten aanzien van feit 5 en 6 primair:
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging onder 5 en 6 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
4.7. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 december 2006 tot en met 20 december 2007 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van grote geldbedragen, te weten:
- 223.000 euro in de periode februari 2007 tot en met april 2007 en
- 150.000 euro in de periode maart 2007 tot en met april 2007 en
- 250.000 euro in juni 2007 en
- 250.000 euro op 20 september 2007 en
- 250.000 euro op 20 december 2007 en
toebehorende aan [benadeelde partij 1],
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader
- tegen die [benadeelde partij 1] hebben gezegd dat:
- de familie [benadeelde partij 1] in gevaar was en
- een Turk die [benadeelde partij 1] en diens familie aansprakelijk hield voor bepaalde schulden en dat die
Turk niets meer te verliezen had en
- verdachte en zijn mededader hierin kunnen bemiddelen
- besprekingen omtrent het "bemiddelen" hebben gevoerd en
- tegen die [benadeelde partij 1] hebben gezegd dat:
- er drie moordenaars ingehuurd zijn om drie familieleden van de familie [benadeelde partij 1] te liquideren
en
- de moordenaars hiervoor elk 50.000 euro ontvangen en
- de huurmoordenaars zijn af te kopen voor hetzelfde bedrag, daar de huurmoordenaars al in Nederland verbleven en
- tegen die [benadeelde partij 1] hebben gezegd dat:
- de vader van [benadeelde partij 1] kort voor diens gewelddadige dood geld aan een criminele organisatie
schuldig werd en
- aan die [benadeelde partij 1] een foto hebben getoond waarop de moeder van die [benadeelde partij 1] is te zien voor het
kantoor van de familie [benadeelde partij 1] en
- tegen die [benadeelde partij 1] hebben gezegd dat:
- zij deze foto van de PKK hadden gekregen met de mededeling dat zij aan het observeren
waren om de boel op te ruimen en
- als [benadeelde partij 1] niet betaalt, de moeder van [benadeelde partij 1], het zusje van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 1] zelf zullen
worden opgeruimd en
- er snel 1.700.000 euro moet worden betaald, maar dat dit ook 1.500.000 euro mag zijn,
indien er snel wordt betaald en
- [benadeelde partij 1] mag kiezen 50.000 euro per maand te betalen tot een totaal van 1.700.000 danwel
250.000 euro per kwartaal te betalen, tot een totaal van 1.500.000 euro en dat [benadeelde partij 1] als
blijk van goede wil wel het eerste gedeelte van 250.000 euro binnen een maand moet
betalen;
2.
op tijdstippen in de periode van 1 december 2006 tot en met 25 maart 2008 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader:
A) geldbedragen, te weten:
- 223.000 euro in de periode februari 2007 tot en met april 2007 en
- 150.000 euro in de periode maart 2007 tot en met april 2007 en
- 250.000 euro in juni 2007 en
- 250.000 euro op 20 september 2007 en
- 250.000 euro op 20 december 2007 en
B) voertuigen, te weten:
- een zwarte personenauto, merk Nissan, type Qashqai, bouwjaar 2007, gekentekend [nummer] en
- een zwarte personenauto, merk Mercedes-Benz, type S 500, bouwjaar 2006, gekentekend [nummer] en
- een witte personenauto, merk Excalibur, type Phaeton K6, bouwjaar 1987, gekentekend [nummer] en
- een oranje personenauto. merk Plymouth, type Prowler, bouwjaar 2001, gekentekend [nummer] en
C) geldbedragen, zijnde contante betalingen voor:
-een Mercedes CL 500, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 25.000 euro) en
-een Mercedes S 500, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 105.000 euro) en
-een Plymouth, type Prowler, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 48.500 euro) en
- een Excalibur, type Phaeton K6, gekentekend [nummer], (in totaal een bedrag van 25.000 euro) en
- restauratie van een Excalibur, type Phaeton K6, gekentekend [nummer], (in totaal een bedrag van 3.000 euro) en
- een bijbetaling voor een Nissan, type Qashqai, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 2.500 euro) en
- een bijbetaling voor een Nissan, type Qashqai, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 22.300 euro) en
- extra uitgaven voor aanpassingen van een Nissan, type Qashqai, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 3.890 euro) en
- een bromfiets, merk Aprilia, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 3.830 euro) en
- een bijbetaling voor een snorfiets, merk Vespa, gekentekend [nummer] (in totaal een bedrag van 2.200 euro) en
- de aankoop van een horloge, merk Chopard, type La Strada (in totaal een bedrag van 51.000 euro) en
- een trouwfeest (in totaal een bedrag van 18.927 euro) en
- drie facturen van Big Limo Limousines voor de huur van limousines (in totaal een bedrag van 5.402 euro) en
- de huur [adres2] (in totaal een bedrag van 28.662 euro) en
-een voorschot op de huur [adres2] (in totaal een bedrag van 4.279 euro) en
D) goederen, te weten:
- horloges, onder meer een Chopard, type La Strada en een Cartier, type Pasha en een Cartier, type Thank, aangetroffen op 25 maart 2008 in de woning [adres2]
verworven en/of voorhanden gehad, zulks, terwijl verdachte en zijn mededader telkens wisten, dat die geldbedragen en goederen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.
3.
op 4 maart 2008 te Amsterdam [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte voornoemde [benadeelde partij 2] dreigend de woorden toegevoegd : "Ik ga je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
op 4 maart 2008 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een revolver, merk Rohm, kaliber .22 en munitie van categorie III, te weten 5 kogelpatronen, kaliber .22, voorhanden heeft gehad;
6 subsidiair.
in de periode van 1 januari 2007 tot en met 4 maart 2008 te Amsterdam opzettelijk een invalidenparkeerkaart toebehorende aan [naam], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 1], dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van 1.223.000 euro plus kosten rechtsbijstand à 2.500 euro met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering wordt verklaard en dat het strafvorderlijk beslag wordt opgeheven.
Bij repliek heeft de officier haar vordering gewijzigd in dier voege dat vordering van de benadeelde partij slechts voor een bedrag van 1.123.000 euro voor toewijzing in aanmerking komt.
Ten aanzien van de meerwaarde van het witwas-feit heeft de officier aangevoerd dat witwassen een zelfstandig strafbaar gesteld feit betreft. Het gaat er namelijk met name om dat wat mensen doen met wederrechtelijk verkregen geld en de goederen die ze ermee kopen, zichtbaar wordt.
Van gelijksoortigheid is geen sprake. Bij witwassen is er geen sprake van een slachtoffer.
Van een vermogensvergelijking is evenmin sprake. Er is wel veel onderzoek gedaan, waaruit blijkt dat er sprake is van veel onbetaalde rekeningen en desondanks veel uitgaven.
7.2. Standpunt van de verdediging
De geëiste straf is veel te hoog, bijvoorbeeld in verhouding tot een in het pleidooi aangehaalde zaak uit Haarlem.
De geëiste bijzondere voorwaarde behoort niet te worden opgelegd, omdat verschillende zakelijke banden nog moeten worden onderhouden. Daar komt bij dat de enkele voldoening van de vordering benadeelde partij een regelrecht lokmiddel zou opleveren. Voorts is de bijzondere voorwaarde overbodig.
De strafwaardigheid van het witwassen naast die van het gronddelict is nihil. Gaarne hiermee rekening houden in de strafmaat.
Ten aanzien van vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]: het bedrag van € 100.000,- kan niet worden toegewezen omdat deze schade niet rechtstreeks het gevolg is van een strafbaar feit. Subsidiair is de vordering betreffende dit gedeelte niet-eenvoudig van aard.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]: deze dient in lijn met het verweer ten aanzien van feit 3 te worden afgewezen, danwel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3. Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en zijn mededader hebben gedurende ruim een jaar op geraffineerde wijze -waarin zij hun fantasie omtrent bedreigingen telkens meer de vrije loop hebben gelaten- [benadeelde partij 1] grote sommen geld afgeperst. Hierbij hebben zij zich niets gelegen laten liggen aan de zeer benarde geestelijke en financiële situatie waarin zij dat slachtoffer hiermee brachten èn hielden. Daarbij hebben zij misbruik gemaakt van:
-de wetenschap dat [slachtoffer] bij leven diverse (zakelijke) conflicten heeft gehad;
-het vertrouwen dat het slachtoffer in hen stelde, als bekenden van zijn vader;
-de kwetsbare situatie waarin de aangever en diens familie na de (onopgeloste) moord op [slachtoffer] verkeerden, waarbij verdachten geleidelijk de financiële druk hebben opgevoerd.
Het voorgaande rekent de rechtbank de verdachten zwaar aan. Feiten als deze rechtvaardigen dan ook een aanzienlijke straf, in de eerste plaats als vergelding voor het leed aangedaan aan het slachtoffer en voorts als specifieke en generale preventie teneinde de samenleving voor dit soort feiten in de toekomst te behoeden.
De rechtbank stelt anderzijds in vergelijking met andere afpersingszaken vast dat verdachten geen fysiek geweld hebben gebruikt of laten gebruiken.
Voorts hebben verdachten een gewoonte gemaakt van het helen van grote sommen geld en luxe goederen. Zij hebben hiermee bijgedragen tot de met heling onlosmakelijk verbonden -in casu: zware- criminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging, wapenbezit en verduistering. Deze strafbare feiten, die in verhouding tot de hiervoor genoemde feiten qua strafmaat minder gewicht in de schaal leggen, brengen de rechtbank ertoe verdachte navenant zwaarder te bestraffen dan medeverdachte [medeverdachte].
Blijkens hun beider uittreksels Justitiële Documentatie hebben verdachte en zijn mededader geen relevante documentatie. Hierin en in de omstandigheid dat gezien de luxueuze leefstijl van verdachten de rechtbank de overtuiging is toegedaan dat te vrezen is dat verdachten gelijksoortige strafbare feiten zullen begaan in de toekomst, ziet de rechtbank aanleiding een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen.
De geëiste bijzondere voorwaarde legt de rechtbank niet op. Zij is van oordeel dat deze onvoldoende toevoegt, aangezien dit reeds in grote mate door de algemene voorwaarde wordt ondervangen. Voorts wijst zij in dit verband op de eigen verantwoordelijkheid van het slachtoffer, nu het aan hem is om thans niet meer op enige vorm van toenadering door verdachten in te gaan.
de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de een deel van vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.123.000,- (1 miljoen honderddrieëntwintig duizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Het bedrag dat verdachte betaalt aan de Staat, hoeft hij niet meer te betalen aan [benadeelde partij 1]. Omgekeerd geldt hetzelfde.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Tot nu toe bedragen die kosten € 2.500,-.
Als daarnaast een ander wordt veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard, nu de schade betreffende dat gedeelte dat ziet op betaling van een bedrag in het kader van een mogelijke schikking in een civiel geschil niet het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Hij kan deze nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] wordt niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard, nu de vordering niet eenvoudig van aard is. Ook hij kan deze nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verzoek ex art 552a SV
De rechtbank kan niet ingaan op het verzoek van de verdediging om de pleitnota als een verzoek ex art 552a SV te beschouwen, nu dit verzoek niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is ingediend en ook overigens als tardief wordt aangemerkt.
Beslag
De rechtbank acht zich niet in staat een beslissing te nemen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen, nu een daarvoor wettelijk vereiste beslaglijst ontbreekt.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 285, 317, 321 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
Medeplegen van afpersing, meermalen gepleegd.
2.
Medeplegen van gewoontewitwassen.
3.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
6 subsidiair.
Verduistering.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 1.123.000,- (1 miljoen honderddrieëntwintig duizend euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 2.500,-.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], te betalen de som van € 1.123.000,- (1 miljoen honderddrieëntwintig duizend euro), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één jaar, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en A.E.J.M. Gielen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.C.N. van Gelderen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2009.