Jurisprudentie
BH7867
Datum uitspraak2009-03-27
Datum gepubliceerd2009-03-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/857473-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-03-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/857473-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verhoor van Duitstalige getuigen door de politie die de Duitse taal machtig is op straat. Geen strijd met artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers, nu uit de MvT blijkt dat genoemde wet geen verplichting tot inschakeling van tolken en vetalers bevat, maar slechts strekt tot gebruikmaking van beëdigde tolken of vertalers uit het register in de gevallen waarin een tolk wordt ingeschakeld. De wet ziet niet op situaties zaoals deze zich met name in de grensprovincies of vakantiegebieden voordoen, zoals in casu Venlo, alwaar een groot deel van het publiek Duitstalig is en van de ter plaatse werkzame verbalisanten mag worden verwacht dat zij deze taal voldoende machtig zijn. Ook verplicht de wet niet om in voormelde situaties een (erkende) tolk in te schakelen.
Ondanks ontbreken cautie geen reden om tot bewijsuitsluiting over te gaan.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/857473-08
uitspraak d.d. : 27 maart 2009
TEGENSPRAAK
VONNIS
van de politierechter te Roermond,
in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2009.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 04 april 2007 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerk(st)er van de [naam van een bouwmarkt] te bewegen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan heeft als klant van de [naam van een bouwmarkt] die een emmer (of pot) verf had gekocht en die tegen het aankoopbedrag, in elk geval een vergoeding, wilde retouneren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 326 Wetboek van Strafrecht.
2.
hij op of omstreeks 15 september 2008 in de gemeente Venlo met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van 40,- euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als een politieambtenaar waarbij hij voorgenoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] mededeelde dat zij in overtreding waren met de wet (immers had(den) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een hoeveelheid softdrugs gekocht) en dat zij hiervoor (kontant) een boete moesten betalen, waardoor voorgenoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Artikel 326 Wetboek van Strafrecht.
3.
hij op of omstreeks 15 september 2008 in de gemeente Venlo opzettelijk onderscheidingstekens heeft gedragen of een daad heeft verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt of waarin hij geschorst is, immers heeft hij zich voorgedaan als politieambtenaar en in die hoedanigheid (een) perso(o)n(en) een proces verbaal heeft aangezegd, in elk geval een (strafrechtelijke) boete heeft opgelegd;
Artikel 196 Wetboek van Strafrecht.
4.
hij op of omstreeks 25 februari 2009 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te bewegen tot de afgifte van 50,- euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als een politieambtenaar waarbij hij voorgenoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] mededeelde dat zij in overtreding waren met de wet (immers had(den) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] een hoeveelheid softdrugs gekocht en/of was [slachtoffer 3] niet in het bezit was van een identiteitsbewijs) en dat zij hiervoor (kontant) een boete moesten betalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 326 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de politierechter
Krachtens de wettelijke bepalingen is de politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde niet ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens het ontbreken van essentiële bewijsstukken, terwijl door de officier van justitie toch tot vervolging is overgegaan.
Hiertoe is door de raadsman een pleitnota overgelegd; de politierechter verwijst naar die pleitnota.
De politierechter overweegt met betrekking tot verweer van de raadsman als volgt.
Evenals de raadsman constateert de politierechter dat de originele aangifte van medewerker [aangever 1] van [naam van een bouwmarkt] en het originele proces-verbaal van verhoor van verdachte zijn kwijtgeraakt. Hoewel wel een dergelijke gang van zaken geen schoonheidsprijs verdient, blijkt echter uit de inhoud van het strafdossier niet van een zodanig ernstige en bewuste schending van de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak, zodat het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te worden verworpen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring
7.1 standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 13 maart 2009 gevorderd dat het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is door de raadsman een pleitnota overgelegd; de politierechter verwijst naar die pleitnota.
7.2 Bewijsmiddelen en overwegingen van de politierechter
De overtuiging van de politierechter dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Het strafdossier bevat de aangifte van [aangever 1] (verder te noemen [aangever 1]). Hierin staat weergegeven dat hij op 4 april 2007 werkzaam was als bedrijfsleider bij de [naam van een bouwmarkt] aan de [adres]. Omstreeks 12.00 uur was er een man in de winkel die een gasslag en een pot witte verf van het merk [naam van een bouwmarkt] terug wilde brengen. De man had geen kassabon van de pot verf. Op de camerabeelden van de ingang van de winkel was te zien dat deze man bij binnenkomst een plastic zak bij zich had met daarin alleen een gasslang.
[getuige 1] (verder te noemen [getuige 1]) heeft verklaard dat op genoemde tijd en datum een man bij haar aan de infobalie kwam met in de ene hand een draagtas met een gasslang en in de andere hand een emmer verf. [getuige 1] had deze man enkele momenten eerder in de winkel gezien met slechts één tas. De man wilde beide goederen terug brengen, maar kon geen kassabon van de verf tonen. [Getuige 1] heeft bevestigd dat op de camerabeelden van de ingang te zien was dat deze man bij binnenkomst slechts één plastic zak met een gasslang zat. Op de beelden was duidelijk zichtbaar dat er in de plastic tas geen verfpot kon zitten.
Verdachte heeft bij de politie na het tonen van de prints van de camerabeelden van de ingang van de [naam van een bouwmarkt] verklaard dat hij degene is die op de foto te zien is. Hij is de winkel één keer ingelopen en één keer uitgelopen. Voorts heeft hij aangegeven dat op de foto’s te zien is dat hij geen emmer tex bij zich heeft.
De politierechter overweegt met betrekking tot het beroep van de raadsman op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, als volgt.
De politierechter constateert, met de raadsman, dat de originele stukken van het proces-verbaal van aangifte en het verhoor van verdachte alsmede de print van de camerabeelden van de [naam van een bouwmarkt] ontbreken. Hoewel de raadsman heeft gesteld dat derhalve de juistheid van de inhoud van deze stukken niet meer controleerbaar is, is het de politierechter ambtshalve bekend dat wanneer een proces-verbaal eenmaal is afgesloten dit niet meer kan worden gewijzigd. Derhalve kan er van worden uitgegaan dat de inhoud van de uitdraaien die zich thans in het dossier bevinden, overeenkomen met de originele verklaringen. Overigens heeft verdachte ter terechtzitting op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat de inhoud van zijn verklaring anders is dan hetgeen hij werkelijk heeft verklaard. Gelet op deze omstandigheden verwerpt de politierechter het verweer van de raadsman inhoudende bewijsuitsluiting op grond van het ontbreken van essentiële bewijsstukken.
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen acht de politierechter de onder 1 ten laste gelegde poging tot oplichting wettig en overtuigend bewezen. Hoewel de prints van de camerabeelden de [naam van een bouwmarkt] ontbreken, heeft verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie, nadat deze prints aan hem zijn getoond, erkend dat daarop te zien is dat hij geen emmer verf/latex bij zich heeft bij binnenkomst. Verdachte heeft geen verklaring voor het feit dat hij de emmer wel bij zich had, maar dit niet op de beelden is te zien.
Anders dan de raadsman is de politierechter van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar is. Hoewel [getuige 1] lange tijd na het ten laste gelede feit is gehoord, blijkt dat zij zich alles nog goed kan herinneren. Zij wist nog dat zij eerst de man met één tas in de winkel had gezien, dat de man niet meteen naar de informatiebalie kwam, maar de winkel in liep en deze zich enige tijd later met tas en emmer verf meldde met het verhaal dat hij beide goederen wilde terugbrengen, maar geen kassabon van de verf kon overleggen. Vervolgens heeft zij daarna ook nog de camerabeelden bekeken. Gelet op deze bijzondere situatie en het stroken met de aangifte en de verklaring van verdachte, acht de politierechter de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelede
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte bij de politie , de aangifte van [slachtoffer 1] , het proces-verbaal van [verbalisant 1] , het proces-verbaal van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] acht de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat de politierechter met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde voor het onderdeel: ‘onderscheidingstekens heeft gedragen’, geen bewijs voor handen acht en verdachte van dit onderdeel van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De politierechter verwerpt het verweer van de raadsman inhoudende bewijsuitsluiting wegens het niet voldoen aan artikel 28 van de Wet Beëdigde Tolken en Vertalers, nu deze wet ten tijde van het ten laste gelegde nog niet in werking was getreden.
Overigens merkt de politierechter op dat in het proces-verbaal van verhoor van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] is opgenomen dat de verklaring werd opgenomen in de Duitse taal, respectievelijk welke verbalisant voldoende machtig is en begrijpelijk voor de betrokkene en de verbalisant. Bovendien is ter terechtzitting door de officier van justitie opgemerkt dat het goed beheersen van de Duitse taal een vereiste is om in Venlo te werk gesteld te worden voor zowel leden van het straatteam als de recherche.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm door de Regiopolitie Limburg-Noord District Venlo Straatteam Hektor opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2009019131, gedateerd 26 februari 2009 en de daarbij behorende bijlagen.
Het strafdossier bevat de aangifte van [slachtoffer 4] (verder de noemen [slachtoffer 4]). Hierin staat weergegeven dat hij op 25 februari 2009 met een aantal vrienden vanuit [naam coffeeshop] te Venlo naar huis reed. Onderweg kwam een zwarte Opel Astra naast hen rijden en de bestuurder hield een pasje naar hen op. Zij dachten dat dit politie was en zij stopten. Vervolgens stapte een man uit de Opel Astra die zei dat hij van de politie was en vroeg of zij ‘grass’ bij zich hadden. De man zei dat hij wist dat ze van de coffeeshop kwamen en ‘grass’ bij zich hadden. De man vroeg aan [slachtoffer 4] of hij daarvoor toestemming had en zei vervolgens dat [slachtoffer 4] een boete van € 50,- moest betalen. [slachtoffer 4] heeft de man zijn identiteitsbewijs overhandigd toen hij daarnaar vroeg. Omdat [slachtoffer 4] geen geld bij zich had, stelde de man voor om samen naar de bank te rijden en dat [slachtoffer 4] daar moest pinnen om hem te betalen. De man nam het identiteitsbewijs van [slachtoffer 4] mee naar zijn auto.
Getuigen [slachtoffer 3] en [getuige 2] bevestigen de verklaring van aangever. Zij verklaren bovendien dat zij hebben gezien dat de man uit de Opel Astra een pasje met daarop ‘Politie’ aan hen heeft getoond.
Voorts bevat het strafdossier een proces-verbaal van bevindingen , waarin staat weergegeven dat verbalisanten op 25 februari 2009 hebben gezien dat de Opel Astra op naam van verdachte in de nabijheid van [naam coffeeshop] te Venlo geparkeerd stond. Zij herkennen de bestuurder als zijnde verdachte [verdachte]. Het was verbalisanten ambtshalve bekend dat verdachte in september 2008 is aangehouden voor oplichting van Duitsers die een bezoek aan [naam coffeeshop] hadden gebracht. Daarbij had verdachte zich gelegitimeerd als politie. Tijdens de observatie van verdachte zagen verbalisanten dat hij op de Postweg te Venlo bij een Nissan Primera met Duits kenteken stond. Zij zagen dat verdachte iets aan de bestuurder liet zien. Vervolgens zagen zij verdachte terug lopen naar zijn auto. De bestuurder en de bijrijder van de Nissan hebben verklaard dat de bestuurder van de Opel Astra zich had gelegitimeerd als politie en dat hij het identiteitsbewijs van de bijrijder nog in zijn bezit had. Wanneer verbalisanten verdachte naar het betreffende identiteitsbewijs vragen, haalt hij de identiteitskaart van [slachtoffer 4] uit zijn broekzak.
De politierechter overweegt met betrekking tot het beroep van de raadsman op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, als volgt.
De raadsman heeft bepleit dat er bij de verhoren van de Duitse getuigen gehandeld is in strijd met artikel 28 van de Wet Beëdigde Tolken en Vertalers.
Uit de memorie van toelichting blijkt dat genoemde wet geen verplichting tot inschakeling van tolken of vertalers bevat, maar slechts strekt tot de gebruikmaking van beëdigde tolken of vertalers uit het register in de gevallen waarin een tolk wordt ingeschakeld. De wet ziet niet op situaties zoals deze zich met name in grensprovincies of vakantiegebieden voordoen, zoals in casu Venlo, alwaar een groot deel van het publiek Duitstalig is en van de ter plaatse werkzame verbalisanten mag worden verwacht dat zij deze taal voldoende machtig zijn. Hetgeen overigens door de officier van justitie ter terechtzitting is bevestigd door de opmerking dat het goed beheersen van de Duitse taal een vereiste is om überhaupt in het straatteam of de recherche van het district Venlo te werk gesteld te worden. Ook verplicht de wet niet om in voormelde situaties een (erkende) tolk in te schakelen. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
De politierechter verwerpt het verweer van de raadsman inhoudende bewijsuitsluiting wegens het verzuimen verdachte de cautie te verlenen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt de volgende gang van zaken.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zien verdachte bij de Duitse auto staan. [verbalisant 1] houdt verdachte vervolgens staande als hij naar zijn eigen auto terug keert. Ondertussen spreekt [verbalisant 2] met de inzittende van de Duitse auto en ontstaat de verdenking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Gelet op deze verdenking wordt verdachte door [verbalisant 1] aangehouden en vervolgens vraagt [verbalisant 2] aan verdachte of hij nog in het bezit is van het identiteitsbewijs van [slachtoffer 4]. Verdachte verklaart dat hij dit identiteitsbewijs nog heeft en haalt het vervolgens uit zijn broekzak.
De politierechter is van oordeel dat op het moment van aanhouding van verdachte, gelet op de getuigenverklaringen, voldoende ernstige bezwaren voor oplichting aanwezig waren. Nu de getuigen bovendien hadden aangegeven dat verdachte nog in het bezit zou zijn van het identiteitsbewijs van [slachtoffer 4], hadden verbalisanten op dat moment op grond van artikel 94 en 56, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid tot onderzoek aan de kleding van verdachte teneinde het identiteitsbewijs van [slachtoffer 4] te achterhalen. Bovendien is verdachte in het verleden reeds vaker als verdachte aangemerkt en is hij uit dien hoofde bekend met het feit dat hij niet is verplicht te antwoorden op vragen van de politie. Derhalve is verdachte de facto niet zodanig in zijn belangen geschaad door het ontbreken van de cautie bij het overhandigen van het identiteitsbewijs dat bewijsuitsluiting dient te volgen.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman inhoudende bewijsuitsluiting wegens handelen in strijd met artikel 53 derde lid van het Wetboek van Strafvordering constateert de politierechter dat verdachte om 17.10 uur op het politiebureau is gearriveerd. Vervolgens in verdachte om 17.50 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie . De politierechter is van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de voorgeleiding gelet op dit tijdsverloop niet ten spoedigste heeft plaatsgevonden, te meer omdat in praktijk de hulpofficier met meerdere taken is belast en niet altijd per direct beschikbaar is. Bovendien heeft verdachte na zijn aankomst op het politiebureau nog een aantal insluitingsformaliteiten moeten ondergaan, zoals de veiligheidsfouillering, die eveneens in deze tijd hebben plaatsgevonden. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
7.3 Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 , 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 04 april 2007 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen, een medewerkster van de [naam van een bouwmarkt] te bewegen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan heeft als klant van de [naam van een bouwmarkt] die een emmer (of pot) verf had gekocht en die tegen het aankoopbedrag, wilde retouneren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 15 september 2008 in de gemeente Venlo met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van 40,- euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als een politieambtenaar waarbij hij voorgenoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] mededeelde dat zij in overtreding waren met de wet (immers hadden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een hoeveelheid softdrugs gekocht) en dat zij hiervoor (contant) een boete moesten betalen, waardoor voorgenoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.
3.
hij op 15 september 2008 in de gemeente Venlo opzettelijk een daad heeft verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt, immers heeft hij zich voorgedaan als politieambtenaar en in die hoedanigheid personen een (strafrechtelijke) boete heeft opgelegd.
4.
hij op 25 februari 2009 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te bewegen tot de afgifte van 50,- euro, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als een politieambtenaar waarbij hij voorgenoemde [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] mededeelde dat zij in overtreding waren met de wet (immers hadden [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een hoeveelheid softdrugs gekocht en was [slachtoffer 3] niet in het bezit was van een identiteitsbewijs) en dat zij hiervoor (contant) een boete moesten betalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de politierechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
Ten aanzien van feit 1
Poging tot oplichting.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 326 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2
Oplichting.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 3
Opzettelijk een daad verrichten behorende bij een ambt dat hij niet bekleedt.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 196 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 4
Poging tot oplichting.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 326 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 13 maart 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en verdachte, gelet op zijn gewijzigde persoonlijke omstandigheden, de kans verdient om zijn leven weer op rails te kringen en hij verder kan met zijn opleiding en het zoeken naar een baan. De raadsman acht een deels voorwaardelijke leer- en/of werkstraf passend met daaraan wellicht gekoppeld reclasseringstoezicht.
10.3 De overwegingen van de politierechter
Verdachte heeft zich, gelet op zijn eigen verklaring, gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan oplichting van met name Duitse drugstoeristen. De politierechter acht dit ernstige feiten, nu verdachte zeer calculerend te werk is gegaan. Verdachte heeft bewust Duitse drugstoeristen uitgekozen vanwege het feit dat zij nooit aangifte doen. Ook in casu blijkt dat wanneer verdachte in beide gevallen niet op heterdaad was betrapt, de slachtoffers geen aangifte zouden hebben gedaan. Door zich voor te doen als politieagent en door zodoende de slachtoffers te bewegen hun zogenaamde boete contant te betalen (ook al is daar een bezoek aan de pinautomaat voor nodig) heeft verdacht de Nederlandse politie een slechte naam bezorgd. Dit straalt niet alleen negatief af naar de Nederlandse politie, maar ook naar de gehele Nederlandse rechtsstaat.
De politierechter heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatie-register niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld en met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken.
De politierechter is van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, een gepaste bestraffing vormt en in dit geval een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Met het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
10.4 Teruggave
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder meer in beslag genomen zijn de Opel Astra van verdachte en een zakcomputer.
Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan degene aan wie deze toebehoren, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 45, 57, 196, 326.
BESLISSING
De politierechter:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 100 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht en bepaalt dat de aftrek aldus zal geschieden dat tegenover één dag inverzekeringstelling welke verdachte heeft ondergaan twee uren taakstraf worden gesteld;
verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 maanden;
beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende maximaal de periode van de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de GGZ Groep Noord- en Midden-Limburg, Justitiële Verslavingszorg Limburg, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan die instelling aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
gelast de teruggave aan verdachte [verdachte] van:
elektronische zakagenda merk rolodex pocketplanner 48k
Opel Astra Tailgate kleur zwart, [kenteken]
Vonnis gewezen door de politierechter mr. M.J.A.G. van Baal, in tegenwoordigheid van H.M.E. de Beukelaer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 maart 2009.