Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH7618

Datum uitspraak2009-03-20
Datum gepubliceerd2009-03-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/460575-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank veroordeelt een man tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, wegens het meermalen mishandelen van zijn vriendin en verboden wapen- en drugsbezit. De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat man zich moet laten behandelen voor zijn drugsverslaving.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/460575-08 Uitspraak d.d.: 20 maart 2009 Tegenspraak – dip Raadsman: mr. Van Schaik VONNIS in de zaak tegen: [verdachte] geboren te [plaats] op [1971] wonende te [plaats] thans verblijvende in het HvB Ooyerhoekseweg te Zutphen. 1. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2009. 2. De tenlastelegging Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat: 1. hij op een of meerdere tijdstippen in de periode 1 augustus 2008 tot en met 20 november 2008, althans in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 20 november 2008 te Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], - meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met zijn vuist) tegen/op het gezicht, althans het hoofd, en/of tegen/op het lichaam heeft geschopt en/of geslagen en/of - van de trap af heeft geduwd waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 20 november 2008 en/of 21 november 2008 te Apeldoorn en/of elders in Nederland (telkens) al dan niet tezamen en in vereniging met een ander - een wapen van categorie III, te weten een semi automatisch pistool, merk Beretta, model 9000S, kaliber 9mm, althans een vuurwapen en/of 9, althans één of meer patr(o)n(en), te weten munitie, merk Luger, kaliber 9mm van categorie III, voorhanden heeft gehad en/of - een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool, merk Walther model TPH, kaliber .22 L.R. voorhanden heeft gehad en/of - één of meer patr(o)n(en), te weten munitie van categorie III, te weten 2 kogelpatronen van het kaliber .22 randvuur en/of 1 kogelpatroon van het kaliber 9mm, type volmantel, merk Luger voorhanden heeft gehad en/of - een wapen van categorie I, te weten een geluidsdemper, geschikt voor het pistool Walther TPH, cal.22l.r voorhanden heeft gehad en/of - één of meer patr(o)n(en), te weten munitie van categorie III, te weten 12 kogelpatronen van het kaliber .22 randvuur voorhanden heeft gehad. De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; art 26 lid 1 Wet wapens en munitie artikel 13 lid 1 WWM 3. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 21 november 2008, althans op of omstreeks 20 november 2008 en/of 21 november 2008, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander te Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad - (ongeveer) 15 kilogram of (ongeveer) 3,8 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of - (ongeveer) 7,4 kilogram of 1,6 kilogram hasjies, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjies, zijnde hasjies een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 3 ahf/ond B Opiumwet art 11 lid 2 Opiumwet 4. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 21 november 2008 althans op of omstreeks 20 november 2008 en/of 21 november 2008, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander te Apeldoorn en/of elder in Nederland opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, - ongeveer 1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of - 1020 centiliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of - 75, althans één of meerdere XTC pillen en/of - 5,74 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine en/of GHB en/of XTC en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 2 ahf/ond B Opiumwet art 10 lid 4 Opiumwet 3. Taal- en/of schrijffouten Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. 4. Verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie 4.1. Door de raadsman is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging van verdachte. In de onderhavige zaak heeft het OM gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door [slachtoffer], de vriendin van verdachte, niet als verdachte aan te merken. Nu alleen verdachte vervolgd wordt handelt het OM willekeurig en daarmee onzorgvuldig. 4.2. De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman betwist. Het feit dat [slachtoffer] nog niet gedagvaard is, brengt niet met zich dat het OM in de zaak tegen verdachte niet ontvankelijk zou zijn. De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij de zaaksofficier in overweging zal geven [slachtoffer] alsnog te dagvaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie gesteld dat het dossier geen aanknopingspunten bevat dat [slachtoffer] handelde in hennep. Zij heeft haar verklaring bij de politie vrijwillig afgelegd en heeft toestemming gegeven haar woning te doorzoeken. Dat heeft op geen enkele manier de indruk gewekt dat zij iets te verbergen had. Op grond daarvan is het OM overgegaan tot vervolging van verdachte en niet (ook) van [slachtoffer]. 4.3. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beoordeling van het verweer geldt als uitgangspunt dat aan het OM op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering een ruime, zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekomt ten aanzien van de vraag of na het opsporingsonderzoek wel of niet tot vervolging wordt overgegaan. Deze ruime discretionaire bevoegdheid van het OM wordt begrensd door de beginselen van goede procesorde. Het gelijkheidsbeginsel, waarop de raadsman een beroep heeft gedaan, is een dergelijk beginsel. Het gelijkheidsbeginsel verwijst naar de eis van gelijke behandeling van gelijke gevallen. Wanneer het OM handelt in strijd met een beginsel van goede procesorde, kan dit leiden tot de conclusie dat onzorgvuldig en willekeurig is gehandeld. Onzorgvuldig en willekeurig handelen kan in de weg staan aan de ontvankelijkheid van het OM in zijn vervolging. Nu uit het dossier niet blijkt dat niet tot vervolging van [slachtoffer] zal worden overgegaan en de officier van justitie ter zitting heeft medegedeeld dat vervolging van [slachtoffer] nog in overweging is, mist het verweer feitelijke grondslag en kan dit reeds om die reden niet slagen. 5. Overwegingen ten aanzien van het bewijs1 A. Vaststaande feiten 5.1. Verdachte heeft gedurende ongeveer anderhalf jaar een relatie gehad met [slachtoffer].2 Zij woonden beiden in [plaats].3 [slachtoffer] woont in [plaats] aan [adres A]. Verdachte woont in [plaats] aan [adres B], maar staat ingeschreven bij [slachtoffer] aan [adres A].4 5.2. Bij de aanhouding van verdachte op 21 november 2008 te Apeldoorn werden 3 scherpe patronen, 1 van het kaliber 9 mm en 2 van het kaliber .22, een gebruikershoeveelheid weed en een bedrag van € 25.419,40 aangetroffen en in beslag genomen.5 De in beslag genomen twee kogelpatronen van het kaliber .22 randvuur en één kogelpatroon van het kaliber 9 mm, type volmantel merk Luger betreffen munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie.6 5.3. Bij de doorzoeking van de woning aan [adres B te plaats] op 21 november 2008 zijn een vuurwapen Walther .22, een zwart holster, meerdere zakjes en zakken hennep, een witte emmer met poeder en meerdere plakken/brokken hasjiesj gevonden.7 Het in beslag genomen semi-automatische pistool, merk Walther TPH, kaliber .22 betreft een vuurwapen in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie.8 De aangetroffen verdovende middelen betreffen in totaal 1.065 gram hasjiesj9 en 3,811 kilo hennep.10 5.4. Bij de doorzoeking van de woning aan [adres A te plaats] op 20 november 2008 zijn een vuurwapen Beretta, een patroonhouder met 10 stuks 9 mm patronen, 11 kilo hennep en 6 kilo hasjiesj aangetroffen en in beslag genomen.11 Het in beslag genomen pistool van het merk Beretta, model 9000S, kaliber 19 mm betreft een vuurwapen in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie en de negen patronen, merk Luger, kaliber 9 mm betreft munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie.12 De aangetroffen verdovende middelen betreffen in totaal 6,315 kilo hasjiesj en 10,961 kilo hennep.13 5.5. Op 26 november 2008 overhandigde [naam] de vader van de vriendin van verdachte [slachtoffer], aan verbalisant Simmelink een drietal tassen.14 In deze tassen zaten een huurovereenkomst van een loods aan [adres C te plaats] op naam van [slachtoffer], een zakje met 46 gram weed, 75 tabletten XTC en 5,74 gram cocaïne.15 5.6. Bij een doorzoeking van de loods aan [adres C te plaats] op 2 december 2008 zijn onder meer een geluiddemper, 12 patronen, verpakkingsmaterialen ten behoeve van hennep, hennepresten en gedroogde hennep aangetroffen en in beslag genomen.16 De in beslag genomen geluiddemper, geschikt voor het pistool Walther TPH, kaliber .22 L.R, betreft een wapen in de zin van categorie I van de Wet wapens en munitie. De twaalf in beslag genomen kogelpatronen van het kaliber .22 randvuur betreffen munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie.17 B. Standpunt van het openbaar ministerie 5.7. De officier van justitie heeft allereerst aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel in de periode van 1 november 2008 tot en met 20 november 2008, door haar in het gezicht te slaan, op grond van de aangifte van [slachtoffer], de medische verklaring en de verklaring van verdachte. Dat verdachte zijn levensgezel tegen het lichaam heeft geschopt of van de trap heeft geduwd kan volgens de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen worden, aangezien het dossier daarvoor geen ondersteunend bewijs bevat naast de aangifte. 5.8. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde (bezit van wapens en munitie van categorie III), voor wat betreft de in de woning aan [adres B] aangetroffen Walther en bij de aanhouding van verdachte aangetroffen munitie. Op grond van de omstandigheden dat verdachte stond ingeschreven op het adres aan [adres A], dat hij daar regelmatig verbleef, dat zijn vriendin [slachtoffer] wist dat het wapen en de munitie er lagen, dat het wapen in een keukenkast is gevonden, dat verdachte betaalde voor de huur van de unit aan de [adres C] en de sleutels had van de daar geparkeerde auto, dat de gevonden geluiddemper en munitie passen bij het wapen en de munitie die bij verdachte zijn aangetroffen acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde bezit van de Beretta, geluiddemper en munitie. Aangezien zijn vriendin op de hoogte was van de aanwezigheid van deze wapens en munitie, acht de officier van justitie voorts het medeplegen wettig en overtuigend bewezen. 5.9. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte 15 kilogram hennep en 7,4 kilogram hasjiesj aanwezig heeft gehad, op grond van de verklaring van verdachte, de narcoticatesten, de verklaring van zijn vriendin [slachtoffer] en de omstandigheden dat verdachte ingeschreven stond op het adres aan [adres A], dat hij de huur van de unit aan de [adres C] betaalde en dat de drugs op voor de hand liggende plaatsen zijn aangetroffen. Ten aanzien van de aangetroffen drugs in de woning aan [adres A] acht de officier van justitie medeplegen wettig en overtuigend bewezen. De door de vader van [slachtoffer] aangebrachte goederen heeft de officier van justitie uitgesloten van het bewijs, aangezien deze tijdens de doorzoeking van de woning aan [adres A] niet zijn aangetroffen en uit het proces-verbaal onvoldoende duidelijk wordt waar deze zijn gevonden. 5.10. Tenslotte heeft de officier van justitie aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft gepleegd, aangezien er ten aanzien van de ten laste gelegde amfetamine geen NFI-rapport voorhanden is, de test op GHB negatief was en voorts de XTC en cocaïne door de vader van [slachtoffer] gebracht zijn en de officier van justitie deze goederen heeft uitgesloten van het bewijs. C. Standpunt van de verdachte, de verdediging 5.11. Ten aanzien van het eerste ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat alleen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zijn vriendin in het gezicht heeft geslagen. Voor de overige onderdelen bevat het dossier te weinig bewijs. 5.12. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de aanwezigheid van de in de woning aan [adres B] aangetroffen wapens, munitie en drugs heeft bekend. 5.13. Ten aanzien van de in de woning aan [adres A] en de unit aan de [adres C] aangetroffen wapens, munitie en drugs heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het aanwezig hebben hiervan dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte beschikkingsmacht had over deze goederen. De bewijsmiddelen laten de mogelijkheid open dat [slachtoffer] er een eigen handel op na hield, gezien haar wetenschap van de aanwezigheid van de goederen, haar kennisniveau van versnijdingsmiddelen en het feit dat zij de unit aan de [adres C] huurde. Ook heeft de raadsman betoogd dat onduidelijk is hoe lang de aangetroffen goederen al in de woning en de unit lagen, zodat niet kan worden bewezen dat de goederen daar aanwezig waren op het moment dat verdachte daar was. Het kan niet worden uitgesloten dat er, nadat verdachte is vertrokken, andere personen zijn geweest die de goederen daar hebben neergelegd. 5.14. Voorts heeft de raadsman de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] betwist, omdat zij er, gelet op het hiervoor vermelde, belang bij heeft verdachte te belasten. 5.15. Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde, omdat onvoldoende duidelijk is waar de aangetroffen goederen vandaan komen. D. Beoordeling door de rechtbank Feit 1 5.16. Op 20 november 2008 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van mishandeling door verdachte in de periode van 1 augustus 2008 tot 20 november 2008. Aangeefster verklaart dat zij vanaf augustus 2008 bij haar thuis te Apeldoorn wel twee keer per week werd mishandeld. Verdachte sloeg haar vol met de vuist in haar gezicht. In het voorbijgaan werd zij wel eens tegen haar hoofd geslagen en hij schopte wel eens.18 Aangeefster verklaart dat zij in de week voorafgaand aan de aangifte in verdachtes woning, aan [adres B], door verdachte van de trap is geduwd, waardoor zij pijn aan haar hoofd en rug heeft. 19 Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer] vanaf augustus 2008 tweemaal heeft mishandeld, waarbij hij haar met zijn vuisten in het gezicht heeft geslagen. 5.17. Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] overweegt de rechtbank dat aangeefster zichzelf daarin, zij het op andere onderdelen, ook heeft belast, in plaats van zich te beperken tot een verklaring over de toestand van de huisdieren in haar woning waarvoor zij (aanvankelijk) bij de politie was.20 Daarbij acht de rechtbank onder meer de gedetailleerdheid van haar verklaring en het letsel van aangeefster, zoals dat uit de in het dossier aanwezige foto’s bij de aangifte blijkt21, van belang. Voorts heeft verdachte zelf erkend dat hij zijn vriendin in twee situaties heeft geslagen en heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij in die periode ‘strak’ stond door het cocaïnegebruik.22 Voor zover het de mishandeling betreft ziet de rechtbank dan ook geen reden om aan de aangifte te twijfelen, ook niet wat de door [slachtoffer] genoemde periode betreft. Het verweer dat de aangifte niet betrouwbaar zou zijn, wordt verworpen. 5.18. Dat de verklaring niet op alle onderdelen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen betekent niet dat die onderdelen om die reden niet bewezen kunnen worden geacht. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 1976, gepubliceerd in NJ 1976, 551. 5.19. Gelet op het voorgaande wordt wettig en overtuigend bewezen geacht dat verdachte zijn vriendin [slachtoffer] meermalen heeft mishandeld door haar met zijn vuist in haar gezicht te slaan, tegen het lichaam te schoppen en haar van de trap te duwen. Feiten 2, 3 en 4 5.20. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte vaak bij haar langs kwam aan [adres A te plaats] en regelmatig bij haar sliep. Voorts heeft zij verklaard dat het in haar huis aangetroffen wapen en de aangetroffen drugs, te weten hash en hennep(toppen), van verdachte zijn.23 Voorts heeft aangeefster verklaard dat zij de laatste twee weken geen van tweeën in de woning op [adres A] zijn geweest. Ten slotte heeft [slachtoffer] verklaard dat zij op verzoek van verdachte een unit aan [adres C te plaats] huurt. Zij kreeg het geld voor de huur van de unit van verdachte. In de unit staat een auto, waarvan verdachte en [naam] gebruik maakten. Verdachte is eigenaar van alle goederen in de unit, aldus aangeefster.24 5.21. Bij de doorzoeking van de woning van [slachtoffer], de woning van verdachte, de unit aan de [adres C] en de aanhouding van verdachte zijn de hiervoor onder 5.4 vermelde wapens, patronen en verdovende middelen aangetroffen. Enkele dagen na deze doorzoekingen, op 26 november 2008, heeft de vader van [slachtoffer] nog enkele tassen met daarin onder meer XTC-pillen en cocaïne, die hij in [adres A] zou hebben aangetroffen, aan de politie overhandigd, waarbij is gemeld dat de inhoud daarvan eigendom van verdachte zou zijn25. 5.22. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de in zijn woning aan [adres B te plaats] aangetroffen goederen, te weten een Walther, hennep en hasjiesj, van hem zijn, alsmede de drie patronen die bij zijn aanhouding zijn aangetroffen. Verdachte ontkent dat de aan [adres A] en [adres C] aangetroffen goederen, onder welke de door vader [slachtoffer] overhandigde tassen, van hem zijn. 26 [adres B] 5.23. De rechtbank overweegt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de in de woning aan [adres B] aangetroffen goederen, genoemd onder 5.3, en de drie bij hem aangetroffen patronen, aanwezig heeft gehad. Zij baseert dit op de bekennende verklaring van verdachte, het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, het proces-verbaal ambtelijk verslag betreffende de doorzoeking, de processen-verbaal ambtelijk verslag betreffende het wapen en de munitie en de narcotica processen-verbaal. Dit betreft het onder 2, aanhef en tweede en derde gedachtestreepje, ten laste gelegde en het onder 3 ten laste gelegde. [adres A] en [adres C] 5.24. Ten aanzien van de in de woning aan [adres A] en de unit aan de [adres C] aangetroffen goederen heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het aanwezig hebben hiervan dient te worden vrijgesproken. Zie hiervoor onder 5.13. 5.25. In dit verband overweegt de rechtbank in reactie op het daartoe gevoerde verweer van de raadsman, dat uit verklaring van [slachtoffer] volgt dat zij en verdachte gedurende een periode van 2½ week niet aan [adres A] zijn geweest. Niet uitgesloten kan worden dat zich ook nog andere personen in de woning hebben opgehouden. Voorts is niet duidelijk geworden hoe lang de verdovende middelen en het wapen met munitie al in de woning aanwezig waren. Er kan dus niet worden vastgesteld of deze goederen aanwezig waren op het moment dat verdachte daar aanwezig was. 5.26. Ten aanzien van de door de vader van [slachtoffer] gebrachte tassen, met daarin de huurovereenkomst van de unit aan de [adres C] en goederen die gevonden zouden zijn in de woning aan [adres A] na afloop van de doorzoeking van die woning, acht de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden waar en wanneer deze goederen zijn aangetroffen. De rechtbank acht het onaannemelijk dat deze goederen bij de doorzoeking over het hoofd gezien zijn. Gelet hierop en op de ontkenning van verdachte kan zijn betrokkenheid bij deze goederen op grond van de enkele mededeling van de vader van [slachtoffer] niet zonder meer worden aangenomen. 5.27. De rechtbank komt tot de conclusie dat de bewijsmiddelen de mogelijkheid open laten dat de goederen die in de woning aan [adres A] en de unit aan de [adres C] zijn aangetroffen, door een ander dan verdachte daar zijn neergelegd op een ander respectievelijk later tijdstip dan dat verdachte daar aanwezig was, zodat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de beschikkingsmacht heeft gehad over deze goederen. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 2, aanhef en eerste, vierde en vijfde gedachtestreepje ten laste gelegde, de op de twee laatste bedoelde adressen aangetroffen hennep en hasjiesj zoals onder 3 ten laste gelegd, alsmede het onder 4, aanhef en tweede, derde en vierde gedachtestreepje ten laste gelegde. 5.28. Ten slotte overweegt de rechtbank dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4, aanhef en eerste gedachtestreepje ten laste gelegde. Volgens het proces-verbaal ambtelijk verslag27 zou in verdachtes auto een hoeveelheid wiet zijn aangetroffen, terwijl dit volgens het narcotica proces-verbaal28 een hoeveelheid amfetamine betrof. Reeds gelet hierop kan niet worden vastgesteld welke stof in de auto van verdachte is aangetroffen. 6. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: 1. hij op meerdere tijdstippen in de periode 1 augustus 2008 tot en met 20 november 2008, te Apeldoorn, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer], - meermalen, met zijn vuist tegen/op het gezicht heeft geslagen en tegen het lichaam heeft geschopt en/of geslagen, - van de trap heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; 2. hij op 21 november 2008 te Apeldoorn - een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool, merk Walther model TPH, kaliber .22 L.R. voorhanden heeft gehad en - meer patronen, te weten munitie van categorie III, te weten 2 kogelpatronen van het kaliber .22 randvuur en 1 kogelpatroon van het kaliber 9mm, type volmantel, merk Luger voorhanden heeft gehad; 3. hij op 21 november 2008 te Apeldoorn, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad - ongeveer 3,8 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en - een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. 7. Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. 8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: 1. Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd. 2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, sub a van de Wet wapens en munitie, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie. 3. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd. 9. Strafbaarheid van de verdachte 9.1. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. 10. Oplegging van straf en/of maatregel 10.1. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen en voorschriften die hem worden gegeven door of namens de reclassering, ook als die inhouden dat verdachte zich zal aanmelden bij de forensische verslavingspoli JusTact. 10.2. De raadsman heeft verzocht de straf te beperken tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van verdachte, een werkstraf en een voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht, aangezien verdachte inmiddels niet meer verslaafd is aan cocaïne en verdachte inziet dat hij verkeerd heeft gehandeld. 10.3. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. 10.4. Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte ten aanzien van de feiten 2 en 3 zal worden veroordeeld voor het bezit van één vuurwapen, drie patronen en een kleinere hoeveelheid drugs dan de officier van justitie heeft gevorderd. Van (belangrijke) delen van de feiten 2 en 3 en van feit 4 zal worden vrijgesproken. Anderzijds zal verdachte ter zake van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling worden veroordeeld voor een langere periode dan waarbij de officier van justitie bij de eis rekening heeft gehouden. 10.5. Verdachte heeft zijn levensgezel, mede onder invloed van zijn cocaïneverslaving, in haar eigen huis meermalen mishandeld. Als gevolg van dit afkeurenswaardige gedrag heeft het slachtoffer letsel opgelopen en is haar angst aangejaagd. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer om die reden haar huis is uitgevlucht. Dat neemt de rechtbank verdachte kwalijk. Over het algemeen boezemt huiselijk geweld veel angst in bij de slachtoffers, vooral omdat het vertrouwen in de partner geschonden wordt en de slachtoffers zich in hun eigen huis niet meer veilig (kunnen) voelen. 10.6. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit en heeft hij ruim 3,8 kilogram hennep en ruim 1 kilogram hasjiesj in zijn bezit gehad. Ongecontroleerd wapenbezit brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich, waardoor een toename van wapenbezit, gepaard gaande met een drempelverlaging ten aanzien van het gebruik ervan, valt te vrezen. Hennep en hasjiesj zijn schadelijk voor de volksgezondheid en vormen tevens een bedreiging voor de samenleving in het algemeen vanwege de criminaliteit en de overlast die de handel in en het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. 10.7. Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister niet eerder voor drugsdelicten is veroordeeld en dat hij bovendien de afgelopen 10 jaar niet is veroordeeld voor strafbare feiten. 10.8. Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat verdachte – naar eigen zeggen – door zijn verblijf in voorarrest inmiddels is afgekickt en dat hij er blijk van heeft gegeven te beseffen dat zijn drugsgebruik veel problemen heeft veroorzaakt. 10.9. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een enigszins lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist, passend en geboden. Voorts acht de rechtbank een behoorlijke voorwaardelijke straf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering, ook als die inhouden dat verdachte zich zal aanmelden en laten behandelen bij JusTact. 11. Beslag 11.1. De op de beslaglijst onder de nummers 2, 4, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 vermelde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking waartoe of met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan cq. die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven zijn aangetroffen, aan verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met het algemeen belang en de wet. 11.2. Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de op voormelde beslaglijst onder de nummers 1, 3 en 5 vermelde voorwerpen aan de veroordeelde. 12. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b, 36c, 36d, 57, 91, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie. Beslissing De rechtbank: * verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; * verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan; * verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; * verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als: 1. Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd; 2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, sub a van de Wet wapens en munitie, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie; 3. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd; * verklaart verdachte strafbaar; * veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden; bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; * stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat verdachte zich zal aanmelden en laten behandelen bij de Forensische Verslavingspoli JusTact; * geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen; * beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht; * beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld op de beslaglijst onder de nummers 2, 4, 6, 7, 8, 9, 10 en 11. * gelast de teruggave van de overige in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, vermeld op de beslaglijst onder 1, 3 en 5. Aldus gewezen door mrs. Hödl, voorzitter, Hemrica en Davids, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roodenburg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 maart 2009. Voetnoten: 1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s, betreft dit delen van de in wettelijke vorm opgemaakte processen -verbaal, als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte Stamproces-verbaal nr. PL0620/09-200481 van 19 januari 2009 (voor zover niet anders is vermeld). 2 Proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina 53 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], doorgenummerde dossierpagina 134. 3 Proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina 53 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], doorgenummerde dossierpagina 134. 4 Proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina 45 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], doorgenummerde dossierpagina 134. 5 Proces-verbaal van aanhouding, doorgenummerde dossierpagina 31. 6 Proces-verbaal ambtelijk verslag, doorgenummerde dossierpagina 297. 7 Verslag binnentreden woning, doorgenummerde dossierpagina 96-97 en proces-verbaal ambtelijk verslag, doorgenummerde dossierpagina 104. 8 Proces-verbaal ambtelijk verslag, doorgenummerde dossierpagina 292. 9 Proces-verbaal NARCOTIC IDENTIFICATION TEST (hashish), doorgenummerde dossierpagina 217-218. 10 Proces-verbaal NARCOTIC IDENTIFICATION TEST (hennep), doorgenummerde dossierpagina 219-220. 11 Verslag binnentreden woning, doorgenummerde dossierpagina 83. 12 Proces-verbaal ambtelijk verslag, doorgenummerde dossierpagina 279-281. 13 Proces-verbaal NARCOTIC IDENTIFICATION TEST (hashish), doorgenummerde dossierpagina 221-222 en proces-verbaal NARCOTIC IDENTIFICATION TEST (hennep), doorgenummerde dossierpagina 219-220. 14 Proces-verbaal ambtelijk verslag, doorgenummerde dossierpagina 214. 15 Stamproces-verbaal, doorgenummerde dossierpagina 14. 16 Proces-verbaal ambtelijk verslag, doorgenummerde dossierpagina 114-116. 17 Proces-verbaal ambtelijk verslag, doorgenummerde dossierpagina 301-302. 18 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], doorgenummerde dossierpagina 134-135. 19 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], doorgenummerde dossierpagina 137. 20 Proces-verbaal ambtelijk verslag, doorgenummerde dossierpagina 22-26. 21 Foto’s bij proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], doorgenummerde dossierpagina 140-141. 22 Verklaring van verdachte ter terechtzitting. 23 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], doorgenummerde dossierpagina 64-65. 24 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], doorgenummerde dossierpagina 67-69. 25 Stamproces-verbaal, dossierpagina 14 resp. proces-verbaal ambtelijk verslag, doorgenummerde dossierpagina 214. 26 Proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina 45 en 57-58 en verklaring van verdachte ter terechtzitting. 27 Proces-verbaal ambtelijk verslag, doorgenummerde dossierpagina 106. 28 Proces-verbaal NARCOTIC IDENTIFICATION TEST (amfetamine), doorgenummerde dossierpagina 215.