Jurisprudentie
BH7281
Datum uitspraak2008-06-04
Datum gepubliceerd2009-03-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers08.277
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-03-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers08.277
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schriftelijk verzoek tot wraking ingevolge art. 37 Rv. Verzoek afgewezen. Het wrakingsverzoek heeft betrekking op een kantonrechter. De kern van het wrakingsverzoek berust op de gedachte dat de rechter niet onpartijdig is omdat verzoeker op de comparitie niet is toegestaan om relevante stukken in te dienen. Daarnaast heeft de rechter tijdens het voorlezen van deze stukken verzoeker tot tweemaal toe uitgelachen. Toen verzoeker de rechter daarmee confronteerde, heeft zij zich sarcastisch uitgelaten. Verder heeft de rechter geweigerd een eis in reconventie in te mogen stellen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de weigering om de nieuwe stukken toe te laten geen grond tot wraking. Dat kan eventueel in hoger beroep aan de orde worden gesteld. Bovendien staat vast dat verzoeker die producties ook bij zijn conclusie van antwoord in het geding had kunnen brengen. Verzoeker was te laat met het instellen van de conclusie van eis in reconventie. De rechter heeft die conclusie dus terecht niet geaccepteerd. Niet kan worden vastgesteld dat de rechter verzoeker heeft uitgelachen. Wel staat vast dat de rechter heeft geglimlacht en dat verzoeker dat heeft ervaren als uitlachen. De rechtbank - en naar zij uit haar reactie begrijpt ook de rechter zelf - kan zich voorstellen dat verzoeker zich hierdoor onheus bejegend heeft gevoeld en dat hij dat als krenkend heeft ervaren. Niet de enkele visie van verzoeker is echter beslissend. De vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt, moet objectief gerechtvaardigd zijn. De rechtbank treft in de gang van zaken op de comparitie geen aanwijzing aan voor het oordeel dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 24 april 2008 gedane en onder rekestnummer 08.277 ingeschreven verzoek tot wraking van:
[ ],
wonende te [ ],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [X], kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het wrakingsverzoek,
? het proces-verbaal d.d 13 mei 2008 van de comparitie van 24 april 2008,
? de schriftelijke reactie d.d. 7 mei 2008 van de rechter op het wrakingsverzoek,
? de pleitnota van verzoeker.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten en niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 mei 2008 alwaar de rechtbank verzoeker heeft gehoord. De uitspraak is bepaald op 4 juni 2008.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoeker is gedaagde in een bij de rechtbank onder rolnummer [ ] aanhangige zaak.
b) In deze zaak heeft op 24 april 2008 een comparitie na antwoord plaatsgevonden.
c) De rechter heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 19 mei 2008 voor vonnis.
d) Kort na afloop van de comparitie heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden:
2.1 De rechter heeft verzoeker op de comparitie niet toegestaan om relevante stukken in te dienen.
2.2 Tijdens het voorlezen van deze stukken heeft de rechter hem tot tweemaal toe uitgelachen.
Toen verzoeker de rechter daarmee confronteerde, heeft zij zich sarcastisch uitgelaten.
2.3 Tijdens de comparitie heeft verzoeker de rechter verzocht om een eis in reconventie te mogen instellen. De rechter heeft dat geweigerd.
2.4 Volgens verzoeker heeft de rechter zich hierdoor partijdig getoond, althans heeft zij de schijn van partijdigheid gewekt. Het recht op een eerlijk proces is geschonden door haar weigering om een eis in reconventie in te mogen stellen. De rechter had er rekening mee moeten houden dat men bij de kantonsector zonder juridische bijstand mag procederen. Verzoeker heeft geen vertrouwen meer in de rechter.
3. Het verweer van de rechter
3.1 De rechter heeft het verzoek bestreden. De stukken die verzoeker wenste te overleggen waren bij de wederpartij niet bekend en hadden al bij antwoord in het geding gebracht kunnen worden. Die stukken hadden geen betrekking op de relatie tussen verzoeker en zijn tegenpartij. De rechter heeft verwezen naar het belang van een goede procesorde en het recht van hoor en wederhoor.
3.2 De rechter ontkent dat zij verzoeker heeft uitgelachen. Zij geeft toe dat zij een glimlach niet heeft kunnen onderdrukken. De reden daarvoor was dat verzoeker tijdens de comparitie een ander standpunt heeft ingenomen dan in de conclusie van antwoord en over zijn eerdere in de conclusie van antwoord ingenomen standpunt niet meer wilde spreken.
3.3 De eis in reconventie is geweigerd. Volgens artikel 137 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering moet die eis bij antwoord worden ingediend.
3.4 De rechter erkent dat haar optreden geen schoonheidsprijs verdient. Zij was bij aanvang van de comparitie al geïrriteerd doordat verzoeker vijfentwintig minuten te laat kwam, terwijl hij had gebeld met de mededeling dat hij tien minuten te laat zou zijn en hij daarvoor geen excuses aanbood. De proceshandelingen heeft zij geweigerd in het belang van een goede procesorde. Daaruit kan volgens de rechter geen partijdigheid worden afgeleid.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een
rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal
de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.2 De weigering om de nieuw stukken toe te laten is geen grond tot wraking. Dat kan eventueel in hoger beroep aan de orde worden gesteld. Bovendien staat vast dat verzoeker die producties ook bij zijn conclusie van antwoord in het geding had kunnen brengen.
4.3 Verzoeker was te laat met het instellen van de conclusie van eis in reconventie. De rechter heeft die conclusie dus terecht niet geaccepteerd.
4.4 Niet kan worden vastgesteld dat de rechter verzoeker heeft uitgelachen. Wel staat vast dat de rechter heeft geglimlacht en dat verzoeker dat heeft ervaren als uitlachen. De rechtbank - en naar zij uit haar reactie begrijpt ook de rechter zelf - kan zich voorstellen dat verzoeker zich hierdoor onheus bejegend heeft gevoeld en dat hij dat als krenkend heeft ervaren. Niet de enkele visie van verzoeker is echter beslissend. De vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt, moet objectief gerechtvaardigd zijn. De rechtbank treft in de gang van zaken op de comparitie geen aanwijzing aan voor het oordeel dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
4.5 Het stond verzoeker vrij zich niet te voorzien van juridische bijstand. Onbekendheid met het burgerlijk procesrecht komt dan wel voor zijn risico.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
? wijst het wrakingsverzoek af;
? bepaalt dat de zaak met het rolnummer [ ] wordt voorgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mr. J.A.J. Peeters, voorzitter, en mrs. M. van Hees en M.J.M. Langeveld, leden van genoemde kamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.