Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH6157

Datum uitspraak2009-03-10
Datum gepubliceerd2009-03-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.810159-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geruime tijd met [vriendin] een gezamenlijke huishouding voerde, terwijl hij wist dat zij ten onrechte een sociale uitkering genoot van de gemeente Emmen en hij zelf uitkomsten uit arbeid genoot. Verdachte heeft gebruik gemaakt van voorzieningen en heeft eet- en drinkwaren genuttigd welke werden betaald van deze uitkering. Door deze handelwijze heeft verdachte geprofiteerd van de aan [vriendin] verstrekte uitkering.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN Sector strafrecht Parketnummer: 19.810159-08 vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 10 maart 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats en -land] op [geboortedatum] 1967, wonende [adres]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 24 februari 2009. De verdachte is verschenen. Tenlastelegging De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij in of omstreeks de periode van 23 jan 2001 tot en met 31 mei 2008 te Emmen, gemeente Emmen, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de door [vriendin] bewoonde woning aan de [adres] te Emmen en/of de in die woning aanwezige voorzieningen en/of opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat die voorzieningen en/of eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en/of (vervolgens) de Wet Werk en Bijstand, welke door [vriendin] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde, althans een gezamenlijke huishouding (als bedoeld in artikel 3 en/of 4 sub b van de Algemene Bijstandswet en/of (vervolgens) artikel 3 en/of 4 sub b van de Wet Werk en Bijstand) voerde - door valsheid in geschrifte en/of het opzettelijk nalaten tijdig inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht en/of door oplichting of door verduistering, in elk geval door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken; art 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. Bewijsmotivering Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij in de periode van 23 jan 2001 tot en met 31 mei 2008 te Emmen, gemeente Emmen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de door [vriendin] bewoonde woning aan de [adres] te Emmen en de in die woning aanwezige voorzieningen en opzettelijk eet- en drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat die voorzieningen en eet- en drinkwaren werden betaald van een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en vervolgens de Wet Werk en Bijstand, welke door [vriendin] - met wie verdachte op bovengenoemd adres een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 en 4 sub b van de Algemene Bijstandswet en vervolgens artikel 3 en 4 sub b van de Wet Werk en Bijstand voerde - door valsheid in geschrifte en het opzettelijk nalaten tijdig inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht, hebbende verdachte aldus opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De in de bewijsmiddelen opgenomen andere geschriften zijn uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op: Opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, strafbaar gesteld bij artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht. Strafbaarheid De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straffen rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, met de omstandigheden waaronder dit feiten is begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 29 januari 2009, waaruit onder andere blijkt dat de verdachte eerder in 1998 een transactie heeft betaald ter zake van uitkeringsfraude. De rechtbank houdt voorts rekening met de eis van de officier van justitie, mr. J. Hoekman. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Tevens houdt de rechtbank rekening met hetgeen verdachte heeft aangevoerd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geruime tijd met [vriendin] een gezamenlijke huishouding voerde, terwijl hij wist dat zij ten onrechte een sociale uitkering genoot van de gemeente Emmen en hij zelf uitkomsten uit arbeid genoot. Verdachte heeft gebruik gemaakt van voorzieningen en heeft eet- en drinkwaren genuttigd welke werden betaald van deze uitkering. Door deze handelwijze heeft verdachte geprofiteerd van de aan [vriendin] verstrekte uitkering. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden van oordeel dat in dit geval overeenkomstig de oriëntatiepunten voor de straftoemeting, een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur geboden is. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om van deze oriëntatiepunten af te wijken. Toepassing van wetsartikelen De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 27 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing van de rechtbank De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot: - een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank beveelt, dat deze voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; - een taakstraf bestaande uit 240 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast. De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dag. Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Franssen, voorzitter en mr. C.M.M. Oostdam en mr. J.G. de Bock, rechters in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 10 maart 2009.