Jurisprudentie
BH6154
Datum uitspraak2009-03-10
Datum gepubliceerd2009-03-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.810083-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-03-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.810083-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij gedurende lange tijd misbruik heeft gemaakt van het sociale stelsel en daardoor schade heeft toegebracht aan het vertrouwen dat de maatschappij in het stelsel stelt. Zij heeft aan de uitkerende instantie niet gemeld dat zij met [vriend verdachte] een gezamenlijke huishouding voerde, hetgeen van belang was voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking van een uikering en de hoogte en de duur ervan. Door deze handelwijze heeft verdachte de uitkeringsinstantie en daarmee de samenleving voor een aanzienlijk geldbedrag benadeeld.
Uitspraak
RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.810083-08
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 10 maart 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -land] op [geboortedatum] 1963,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 24 februari 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.C.N. Brens-Cats, advocaat te Emmen.
Tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
zij op een of meer tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de
periode van 01 juli 2002 tot en met 31 mei 2008 te Emmen, gemeente Emmen, in
elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk
voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 Algemene Bijstandswet
en/of (vervolgens) artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft
nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit
kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte
wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang
waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een
verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Awb-uitkering en/of (vervolgens)
een WWB-uitkering via de gemeente Emmen, dan wel voor de hoogte of de duur van
die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft zij, verdachte, aan de (afdeling Sociale Zaken van de) gemeente
Emmen, opzettelijk (telkens) in het geheel niet gemeld dat zij in voornoemde
periode met [vriend verdachte] heeft samengewoond, althans een gezamenlijke
huishouding als bedoeld in artikel 3 en/of 4 sub b van de Algemene
Bijstandswet en/of (vervolgens) artikel 3 en/of 4 sub b van de Wet Werk en
Bijstand, heeft gevoerd,
zulks terwijl dat toen wel het geval was;
art 227b Wetboek van Strafrecht
2.
zij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in de periode 23
januari 2001 tot en met 20 september 2005, in de gemeente Emmen, althans in
Nederland, (telkens) een geschrift - een Rechtmatigheidsonderzoeksformulier -,
door middel waarvan zij schriftelijk opgave heeft gedaan aan de (afdeling
Sociale Zaken van de) gemeente Emmen van gegevens, welke noodzakelijk waren
voor de beoordeling van het recht op uitkering krachtens de de Algemene
Bijstandswet en/of (vervolgens) de Wet Werk en Bijstand en/of van het bedrag
van die uitkering over het tijdvak waarop die opgave betrekking had, welk
geschrift (telkens) bestemd was om tot bewijs te dienen van de daarin vermelde
feiten,
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
door in dat geschrift de daarin voorkomende vragen/vraag met betrekking tot
haar gezinssamenstelling (bijvoorbeeld door samenwoning en/of een wijziging in
het aantal bewoners op haar adres) (telkens) hetzij niet, hetzij ontkennend te
beantwoorden, zulks terwijl zij in werkelijkheid in bovengenoemde periode met
[vriend verdachte] heeft samengewoond, althans een gezamenlijke huishouding heeft
gevoerd dan wel dat in werkelijkheid in bovengenoemde periode die [vriend verdachte]
haar, verdachtes, woonadres als hoofdverblijf heeft gehad, althans dat het
aantal bewoners op haar woonadres was gewijzigd;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmotivering
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op meer tijdstippen in de periode van 01 juli 2002 tot en met 31 mei 2008 te Emmen, gemeente Emmen, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 Algemene Bijstandswet en vervolgens artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een Awb-uitkering en vervolgens een WWB-uitkering via de gemeente Emmen, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft zij, verdachte, aan de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Emmen, opzettelijk telkens in het geheel niet gemeld dat zij in voornoemde periode met [vriend verdachte] een gezamenlijke
huishouding als bedoeld in artikel 3 en 4 sub b van de Algemene Bijstandswet en vervolgens artikel 3 en 4 sub b van de Wet Werk en Bijstand, heeft gevoerd, zulks terwijl dat toen wel het geval was;
2.
zij op verschillende tijdstippen, in de periode 23 januari 2001 tot en met 20 september 2005, in de gemeente Emmen, telkens een geschrift - een Rechtmatigheidsonderzoeksformulier -,
door middel waarvan zij schriftelijk opgave heeft gedaan aan de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Emmen van gegevens, welke noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op uitkering krachtens de de Algemene Bijstandswet en vervolgens de Wet Werk en Bijstand en van het bedrag van die uitkering over het tijdvak waarop die opgave betrekking had, welk geschrift telkens bestemd was om tot bewijs te dienen van de daarin vermelde
feiten, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door in dat geschrift de daarin voorkomende vragen met betrekking tot haar gezinssamenstelling (bijvoorbeeld door samenwoning en een wijziging in het aantal bewoners op haar adres) telkens hetzij niet, hetzij ontkennend te
beantwoorden, zulks terwijl zij in werkelijkheid in bovengenoemde periode met
[vriend verdachte] een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De in de bewijsmiddelen opgenomen andere geschriften zijn uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificaties
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1: In strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking, meermalen gepleegd,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2: Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd,
telekens strafbaar gesteld bij artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straffen rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, met de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 29 januari 2009, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank houdt voorts rekening met de eis van de officier van justitie, mr. J. Hoekman. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Tevens houdt de rechtbank rekening met het pleidooi van de raadsvrouw van verdachte.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij gedurende lange tijd misbruik heeft gemaakt van het sociale stelsel en daardoor schade heeft toegebracht aan het vertrouwen dat de maatschappij in het stelsel stelt. Zij heeft aan de uitkerende instantie niet gemeld dat zij met [vriend verdachte] een gezamenlijke huishouding voerde, hetgeen van belang was voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking van een uikering en de hoogte en de duur ervan. Door deze handelwijze heeft verdachte de uitkeringsinstantie en daarmee de samenleving voor een aanzienlijk geldbedrag benadeeld.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden van oordeel dat in dit geval overeenkomstig de oriëntatiepunten voor de straftoemeting, een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur geboden is. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om van deze oriëntatiepunten af te wijken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank beveelt, dat deze voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- een taakstraf bestaande uit 240 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter en mr. C.M.M. Oostdam en mr. J.G. de Bock, rechters in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 10 maart 2009.