Jurisprudentie
BH5630
Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-03-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601104-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-03-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601104-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor poging doodslag. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over, inhoudende dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard en ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601104-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 december 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Het Veer (FOBA) te Amsterdam
raadsman mr. A.J.M.J. Werners, advocaat te Doorn
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 december 2008, waarbij de officier van justitie, mr. A. Bijleveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: heeft geprobeerd zijn echtgenote te doden;
Subsidiair: stekende bewegingen met een (vlees)mes in de richting van zijn echtgenote heeft gemaakt, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
Meer subsidiair: heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel aan zijn echtgenote toe te brengen, door stekende bewegingen in haar richting te maken en haar met haar hoofd tegen de grond te slaan.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, het bij aangeefster geconstateerde letsel, het proces-verbaal van bevindingen van de technische recherche, alsmede op de verklaring van verdachte zelf.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit, aangezien niet bewezen kan worden dat het opzet van verdachte was gericht op de dood van het slachtoffer. Ook voorwaardelijk opzet kan volgens de verdediging niet bewezen worden. Verdachte heeft geen stekende beweging gemaakt met het mes naar het slachtoffer. Hij heeft het mes alleen in haar richting gehouden om haar te dwingen de waarheid over een vermeende buitenechtelijke affaire te zeggen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte op 18 september 2008 in hun woning te [woonplaats] plotseling bovenop haar sprong terwijl zij op de bank televisie lag te kijken. Daarbij had de verdachte een mes in zijn hand, dat hij met de punt naar haar hals gericht hield. Hij maakte daarmee een stekende beweging, aldus aangeefster. Om zichzelf te beschermen heeft zij het mes vervolgens met haar handen bij het lemmet vastgepakt, waardoor zij ernstig gewond is geraakt. Vervolgens kwam zij door toedoen van verdachte op de grond terecht. Zij voelde dat verdachte haar daarbij aan de haren trok en haar met haar hoofd tegen de plavuizen vloer sloeg . Uiteindelijk is aangeefster naakt naar buiten gerend.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de desbetreffende dag met een mes op aangeefster is afgekomen en dat hij het mes daarbij in haar richting heeft gehouden. Volgens hem was sprake van een worsteling, waarbij over en weer aan het mes werd getrokken. Hij had het mes vast bij het handvat en aangeefster greep erin aan de ‘verkeerde kant’. Vanuit zijn woede heeft hij het mes op haar keel gezet. Hij heeft haar aangevallen, om een verklaring uit haar mond te krijgen. Tijdens de worsteling zijn zij op de grond terecht gekomen, aldus verdachte.
Het voorgaande vindt bevestiging in het proces-verbaal van het onderzoek door de technische recherche. Hierin zijn foto’s opgenomen, waarop niet alleen het bebloede mes, doch ook diverse bloedsporen zijn te zien .
In de medische verklaring, die is opgemaakt nadat aangeefster naar aanleiding van dit voorval is geopereerd, wordt geconcludeerd dat aangeefster pees- en zenuwletsel heeft aan beide handen . Voorts is op een foto te zien dat aangeefster met beide handen in het verband zit .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar is en dat de verdachte wel degelijk een stekende beweging naar haar heeft gemaakt. Zij ziet geen reden onderdelen van haar verklaring in twijfel te trekken. Dat de situatie zo ernstig en bedreigend is geweest als door aangeefster omschreven, volgt wel uit de omstandigheid dat zij met haar blote handen het lemmet van het mes heeft vastgepakt. Ook uit het gegeven dat zij naakt naar buiten is gerend blijkt dat zij doodsangsten moeten hebben uitgestaan. Ten slotte houdt de rechtbank bij de beoordeling van haar verklaring rekening met het feit dat geen omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit afgeleid kan worden dat aangeefster de situatie erger heeft willen maken dan deze in werkelijkheid was.
De rechtbank is van oordeel dat niet alleen uit de verklaring van aangeefster, doch ook uit het feit dat verdachte probeerde aangeefster aan te vallen terwijl hij een mes op haar gericht hield, valt af te leiden dat sprake was van een stekende beweging. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte deze stekende beweging maakte, terwijl hij door het dolle heen was en een verwilderde, woeste blik in zijn ogen had. Dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, alleen maar een verklaring uit haar wilde krijgen, lijkt in tegenspraak met de snelheid en het verrassingseffect van de aanval op het slachtoffer. Onder die omstandigheden kan een dergelijke handeling, indien deze wordt doorgezet, de dood tot gevolg hebben en is daarmee een uitvoeringshandeling van doodslag. Aangezien aangeefster op de bank lag en verdachte plotseling over haar heen gebogen kwam, bevond zij zich in een kwetsbare positie. Daarbij komt dat verdachte het mes tijdens de worsteling, op één van de meest kwetsbare delen van het lichaam (hoofd/hals) van aangeefster gericht hield. De handeling van verdachte moet qua verschijningsvorm dan ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 18 september 2008 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk zijn echtgenote [aangever 1] van het leven te beroven, met dat
opzet
- die [aangever 1] bij haar keel/hals heeft vastgepakt en
- vervolgens een vleesmes in de richting van het hoofd van die [aangever 1]
heeft gehouden en
- terwijl hij, verdachte, op die [aangever 1] zat met dat mes een stekende beweging
naar die [aangever 1] heeft gemaakt en
- die [aangever 1] in haar handen heeft gestoken en/of gesneden met dat mes en
- die [aangever 1] bij haar haren heeft vastgepakt en haar hoofd tegen de vloer
heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Strafbaarheid van de verdachte
In de omtrent verdachte uitgebrachte deskundigenrapporten d.d. 18 november 2008, opgemaakt door drs. H.E.M. van Beek, forensisch psychiater, respectievelijk d.d. 19 november 2008, opgemaakt door drs. R. Bout, forensisch psycholoog, wordt geconstateerd en geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een waanstoornis. Het ten laste gelegde feit kan, volgens voornoemde deskundigen, geacht worden voort te vloeien uit zijn ziekelijke stoornis. Vanuit de optiek van de deskundigen kan in het verlengde van de hiervoor omschreven stoornis dan ook worden geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusie van voornoemde deskundigen, dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, over en maakt deze tot de hare.
De verdachte is, op grond van het vorenstaande, niet strafbaar voor het bewezenverklaarde feit. Verdachte dient ten aanzien van dit feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6. De op te leggen maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in haar vordering het advies van de deskundigen gevolgd, hetgeen inhoudt dat verdachte moet worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging heeft zich aangesloten bij voornoemd advies.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte al eerder, in maart 2008, in een psychotische toestand is geraakt. Waanideeën overmeesterden verdachte toen. Verdachte heeft naar aanleiding daarvan een behandeling ondergaan, doch kennelijk is deze onvoldoende doeltreffend geweest. Vergelijkbare waanideeën als in maart 2008 hebben verdachte op de dag van het ten laste gelegde feit immers opnieuw in zijn greep genomen, met alle in het dossier neergelegde consequenties van dien.
De gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte tijdens het begaan van het ten laste gelegde feit een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens bestond en dat het feit hem als gevolg van die stoornis niet kan worden toegerekend. Beide deskundigen adviseren de rechtbank dat verdachte op de voet van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, een gedwongen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal een jaar, zal ondergaan. Verdachte zal in dat kader medicamenteus behandeld moeten worden en daarnaast zal psycho-educatie het ziekte-inzicht moeten vergroten, teneinde het recidiverisico te beperken.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om af te wijken van dit advies, zodat zij de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar zal opleggen. Nu bij verdachte tijdens het begaan van het ten laste gelegde feit een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens bestond en het feit hem als gevolg van die stoornis niet kan worden toegerekend, zal de rechtbank de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar opleggen, aangezien de veiligheid voor anderen de oplegging van deze maatregel vereist.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 1.634,55 wegens materiële schade en een bedrag van € 4.500,-- wegens immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van
de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.003,55.
Door de verdediging is aangevoerd dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op het gegeven dat de verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging, omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht. Subsidiair wordt de hoogte van de gevraagde immateriële schade betwist.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt in dat degene die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Ingevolge het derde lid van artikel 6:162 BW kan een onrechtmatige daad aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Artikel 6:165, eerste lid, BW houdt in dat de omstandigheid dat een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaren of ouder verricht is onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, geen beletsel is die gedraging als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen. Indien, zoals in de onderhavige strafzaak het door verdachte begane strafbaar feit niet aan hem kan worden toegerekend wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens doet zich die omstandigheid als bedoeld in 6:165 BW voor. Aangezien aan verdachte een maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd is de benadeelde partij op basis van het bepaalde in artikel 361, tweede lid onder a, van het Wetboek van Strafvordering ontvankelijk in haar vordering.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de mantelzorg
(€ 1.076,--) en de contributie darten (€55,--) is evenwel niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 4.500,-- en de materiële schade wordt begroot op € 503,55. De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 5.003,55 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf
18 september 2008, worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Nu verdachte echter niet wordt veroordeeld, maar aan hem voor het onderhavige strafbare feit een maatregel wordt opgelegd, is de rechtbank -met de officier van justitie- van oordeel dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht niet mogelijk is.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
- gelast overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht de strafrechtelijke maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van een jaar.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling van een bedrag van € 5.003,55 aan de benadeelde partij [aangever 1], waarvan € 503,55 ter zake van materiële schade en € 4.500,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
18 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, mr. A.J.P. Schotman en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 december 2008.
Mr. Kruijer is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.