Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH3551

Datum uitspraak2009-02-18
Datum gepubliceerd2009-02-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-000542-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belediging van een ambtenaar in functie. Het hof oordeelt dat deze in dit geval in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was.


Uitspraak

Parketnummer: 20-000542-08 Uitspraak : 18 februari 2009 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond van 11 februari 2008 in de strafzaak met parketnummer 04-817124-07 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1983], wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 en onder 2 ten laste is gelegd en hem ter zake zal veroordelen tot een geldboete van EUR 550,-, subsidiair 11 dagen hechtenis. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. Tenlastelegging Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 05 augustus 2007 in de gemeente Weert opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, gedaan door [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie, die krachtens artikel 2 van de Politiewet, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift waren belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die waren belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtena(a)r(en) hem had(den) bevolen, althans van hem had(den) gevorderd zich ter plaatse te verwijderen en/of zich van de Oelemarkt te verwijderen, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering; 2. hij op of omstreeks 05 augustus 2007 in de gemeente Weert opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 2], hoofdagent van politie, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "klootzakken, eikels, sukkels", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 05 augustus 2007 in de gemeente Weert opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, gedaan door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie, die krachtens artikel 2 van de Politiewet waren belast met de uitoefening van enig toezicht, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaren van hem hadden gevorderd zich ter plaatse te verwijderen en zich van de Oelemarkt te verwijderen, geen gevolg gegeven aan die vordering. 2. hij op 5 augustus 2007 in de gemeente Weert opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 2], hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden “klootzakken, eikels, sukkels”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde overweegt het hof nader als volgt. Uit het dossier blijkt het volgende. Op 5 augustus 2007 vorderden de politieambtenaren [Verbalisant 1] en [Verbalisant 2] van verdachte zich te verwijderen van de Oelemarkt te Weert, omdat hij het toezichthoudende werk van de politie hinderde. De verdachte verwijderde zich echter niet. Daarop werd hij aangehouden terzake overtreding van artikel 184 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Hij kreeg de handboeien om en werd door politieman [Verbalisant 2] te voet naar het politiebureau gebracht. Tijdens dit overbrengen schold hij de politieman uit in beledigende termen, zoals opgenomen in de tenlastelegging. Het hof acht op grond van het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [Verbalisant 2] en [Verbalisant 1] d.d. 5 augustus 2007 bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen woorden heeft gebezigd. Verdachte zelf heeft bij de politie verklaard het zich niet te kunnen herinneren, maar dat het mogelijk is dat hij die woorden heeft gebruikt. Die woorden zijn beledigend. Daaraan doet niet af dat verdachte, zoals door de raadsman aangevoerd, die woorden zou hebben gebezigd vanwege de pijn die hij ondervond van de aangelegde handboeien. Dat die woorden niet speciaal gericht waren tot de politieman [Verbalisant 2] maar meer uitlatingen waren in het algemeen, zoals door de raadsman aangevoerd, wordt naar het oordeel van het hof voldoende weerlegd door hetgeen verbalisant [Verbalisant 2] in het eerder vermelde proces-verbaal van bevindingen relateert, te weten dat de woorden meermalen in zijn richting werden geroepen. Voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde belediging van een ambtenaar als bedoeld in artikel 267 jo. 266 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was. Hieromtrent overweegt het hof het volgende. Uit het vorenstaande blijkt dat [Verbalisant 2] (samen met [Verbalisant 1]) als politiefunctionaris verdachte aanhield en bezig was hem over te brengen naar het politiebureau. Daarmee was [Verbalisant 2] in de uitoefening van zijn bediening. Vraag is of die bediening, dat wil zeggen de aanhouding en overbrenging, ook rechtmatig was. Verdachte is aangehouden terzake overtreding van artikel 184 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikellid stelt twee gedragingen strafbaar, te weten: a. het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast (.....) en b. het opzettelijk beletten, belemmeren of verijdelen van enige handeling, door een ambtenaar ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift. In het proces-verbaal van aanhouding van de verbalisanten [Verbalisant 1] en [Verbalisant 2] d.d. 5 augustus 2007 is als aanleiding voor de aanhouding het volgende vermeld: “Verdachte bevond zich op de Oelemarkt te Weert. Hij beklaagde zich bij een verbalisant in uniform gekleed voor het krijgen van een proces-verbaal. Dit deed verdachte gedurende 30 minuten, waardoor de verbalisant belemmerd werd in het uitvoeren van zijn werkzaamheden. De verdachte werd gevorderd om deze plek te verlaten en hiermee zijn belemmering te staken. Hieraan voldeed de verdachte niet, waarop hij werd aangehouden.” Hieruit valt niet eenduidig op te maken of verdachte werd aangehouden terzake het niet voldoen aan de vordering (zie hiervoor ad. a.) of terzake het door het niet voldoen aan de vordering blijven doorgaan met het belemmeren van de werkzaamheden van de politie (zie hiervoor ad. b.). De verhorende verbalisanten verbalisant 3 en verbalisant 4 zijn er blijkens het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 5 augustus 2007 kennelijk van uit gegaan dat verdachte was aangehouden terzake het niet voldoen aan een bevel of vordering, immers in dat proces-verbaal staat: “Jullie vragen mij of het mij bekend is dat het niet voldoen aan een bevel of vordering gegeven door de politie strafbaar is.” Ook de officier van justitie is er, blijkens zijn schriftelijke vraag d.d. 7 december 2007 aan de verbalisant [Verbalisant 1] om aan te geven krachtens welk wettelijk voorschrift (artikel noemen) het bevel of vordering werd gedaan, kennelijk van uitgegaan dat de aanhouding had plaatsgevonden terzake het niet voldoen aan een bevel of vordering. De verbalisant [Verbalisant 2] heeft daarop bij aanvullend proces-verbaal d.d. 17 december 2007 geantwoord dat de vordering werd gedaan krachtens artikel 184 Wetboek van strafrecht, namelijk het beletten en belemmeren van het uitoefenen van toezicht op de openbare orde. Dat de officier van justitie uitging van een aanhouding op grond van het niet voldoen aan een vordering vindt zijn bevestiging in hetgeen aan verdachte onder 1 in de oorspronkelijke vorm werd ten laste gelegd. Met betrekking tot de aanhouding op grond van het niet voldoen aan een bevel of vordering overweegt het hof het volgende. Artikel 184 Wetboek van Strafrecht stelt het beletten of belemmeren van “ambtshandelingen” strafbaar, maar kan niet dienen als wettelijke basis voor het geven van een bevel of vordering om zich te verwijderen teneinde dat belemmeren of beletten te staken. Artikel 2 Politiewet 1993 kan in de omstandigheden van dit geval evenmin worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of bevelen kunnen worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van artikel 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht moet worden voldaan. ( Zie Hoge Raad 29 januari 2008, NJ 2008, nr. 206) Ook overigens acht het hof een dergelijk wettelijk voorschrift in casu niet aanwezig. Dat brengt mee dat de vordering om zich te verwijderen niet krachtens enig wettelijk voorschrift (als bedoeld in artikel 184, eerste lid, Wetboek van Strafrecht) werd gedaan, verdachte derhalve in zoverre geen overtreding van artikel 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht beging toen hij aan die vordering geen gevolg gaf, de aanhouding op grond van het niet voldoen aan de vordering onrechtmatig was en verbalisant [Verbalisant 2] derhalve niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was toen hij verdachte aanhield en overbracht naar het politiebureau en verdachte hem daarbij beledigde. Daarvan uitgaande zou verdachte moeten worden vrijgesproken. Echter, de feitelijke situatie was aldus dat verdachte had kunnen worden aangehouden op grond van het (blijven) belemmeren van het toezicht houden op de openbare orde, welk toezichthouden kan worden aangemerkt als een handeling ter uitoefening van artikel 2 van de Politiewet 1993. Immers uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [Verbalisant 2] en [Verbalisant 1] blijkt het volgende. i. [Verbalisant 2] en [Verbalisant 1] waren op 5 augustus 2007 omstreeks 03.30 uur in uniform gekleed belast met toezicht op de openbare orde in het uitgaansgebied van Weert; ii. Hoofdagent [politieambtenaar 1] was in gesprek met een man (van wie later bleek dat het verdachte was), die hevig geëmotioneerd was en het kennelijk niet eens was met een bekeuring die hij daarvoor had gekregen; iii. Vervolgens begon verdachte tegen [Verbalisant 1] te schreeuwen; iv. Een vrouw begon zich er eveneens hevig geëmotioneerd en schreeuwend mee te bemoeien; zij drong zich op aan [Verbalisant 1] door vlak voor hem te gaan staan; v. Verdachte bleef schreeuwen in de richting van de verbalisanten ook nadat [Verbalisant 1] hem meermalen had uitgelegd dat hij bezwaar kon maken; verdachte schreeuwde dat hij verbalisanten het leven zuur zou maken; vi. [Verbalisant 1] heeft verdachte diverse malen meegedeeld dat hij het gedrag van verdachte niet wenste te tolereren en dat hij beter weg kon gaan, maar verdachte bleef maar herhalen dat hij het niet eens was met de bekeuring; vii. Hoewel [Verbalisant 1] probeerde verdachte te negeren, bleef die maar in zijn richting schreeuwen; viii. [Verbalisant 1] kon zijn taak, te weten het uitoefenen van toezicht op de openbare orde, niet meer uitvoeren en vorderde van verdachte zich te verwijderen, omdat hij anders aangehouden zou worden; ix. Verdachte bleef zich echter opdringen aan [Verbalisant 1] door voor hem te blijven staan en tegen hem te schreeuwen; x. [Verbalisant 2] deelde verdachte daarop mee dat hij en [Verbalisant 1] in hun taak werden belemmerd en dat verdachte, als hij niet zou ophouden, zou worden aangehouden; xi. Verdachte bleef doorschreeuwen in de richting van [Verbalisant 2] en [Verbalisant 1] en bleef voor hen staan; xii. [Verbalisant 2] vorderde daarop dat verdachte zich van de Oelemarkt zou verwijderen, maar verdachte bleef schreeuwen in de richting van [Verbalisant 2] en [Verbalisant 1] en bleef voor hen staan; xiii. Daarop is verdachte aangehouden. Voor de aanhouding van verdachte door [Verbalisant 2] bestond dus wel een wettelijke grondslag, te weten overtreding van artikel 184 lid 1 tweede gedeelte van het Wetboek van Strafrecht, zodat [Verbalisant 2] toen hij verdachte aanhield in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was. Dat de politie en het openbaar ministerie kennelijk van een andere, niet wettelijke grondslag uitgingen, doet daaraan niet af. Met betrekking tot het vereiste opzet op het belemmeren van de ambtshandelingen overweegt het hof het volgende. De gedragingen van verdachte waren er aanvankelijk slechts op gericht om de politie aan te spreken in verband met een eerdere bekeuring die hij had gekregen. Echter, verdachte heeft ook nadat hem was meegedeeld dat hij zich moest verwijderen omdat hij anders zou worden aangehouden (zie viii) en zelfs nadat [Verbalisant 2] verdachte met zoveel woorden had meegedeeld dat hij hen belemmerde in de uitoefening van hun taak en dat hij zou worden aangehouden als hij daar niet mee ophield (zie x) en ook nog nadat [Verbalisant 2] hem had gevorderd zich te verwijderen (zie xii), zijn handelen niet gestaakt en heeft zich niet verwijderd (zie ix, xi en xii). Het hof acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. Niet-strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde Blijkens haar bewoordingen is de tenlastelegging onder 1 toegesneden op artikel 184, eerste lid, eerste gedeelte, van het Wetboek van Strafrecht. Dat artikellid eist een “krachtens wettelijk voorschrift” gedane vordering. Nu in de tenlastelegging, na wijziging in hoger beroep, en dientengevolge ook in de bewezenverklaring dit bestanddeel niet is opgenomen, levert het onder 1 bewezen verklaarde niet het strafbare feit van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht op. Nu het bewezen verklaarde onder 1 ook niet elders strafbaar is gesteld, levert het geen strafbaar feit op, zodat de verdachte in zoverre dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 266, eerste lid, juncto artikel 267, aanhef en onder 2e , van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het onder 2 bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde niet strafbaar. Ontslaat verdachte met betrekking tot dat feit van alle rechtsvervolging. Verklaart dat het onder 2 bewezen verklaarde oplevert: Eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar, gedurende of terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis. Aldus gewezen door mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter, mr. J.A. van Zon en mr. S.C. van Duijn, in tegenwoordigheid van mr. A.T.W. Looijmans, griffier, en op 18 februari 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.