
Jurisprudentie
BH3533
Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2009-02-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/42997
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/42997
Statusgepubliceerd
Indicatie
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gegevens van verweerder niet dat er geen zicht op uitzetting bestaat ten aanzien van een Somalische vreemdeling. Uitzetting naar de relatief veilige gebieden in Somalië is, mede gelet op het door het IOM gerealiseerde vertrek, een optie. Voorts vinden uitzettingen van Somalische vreemdelingen kennelijk ook plaats naar andere (niet louter Dublin-) landen.
De stelling dat ten aanzien van Somalische vreemdelingen geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat, volgt de rechtbank, gelijk de uitspraak van de AbRS van 16 december 2008 (200806808/1), dan ook niet. Dat er in 2007 en 2008 geen gedwongen vertrek naar Somalië heeft plaatsgevonden, kan hieraan niet afdoen.
Eiser heeft voorts geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat er ten aanzien van hem, in weerwil van het voorgaande, thans toch geen zicht op uitzetting bestaat. Voorzover eiser heeft trachten te betogen dat er geen zicht op uitzetting bestaat omdat hij uit een gedeelte van Somalië komt waarvoor een beleid van categoriale bescherming geldt, faalt dit betoog reeds omdat thans niet vast staat uit welk gebied in Somalië eiser afkomstig is.
De rechtbank hecht er wel aan op te merken dat, zoals verweerder in zijn beantwoording ook heeft gesteld, het traject van verwijdering van Somalische vreemdelingen bewerkelijk lijkt. Met betrekking tot de vraag of er ten aanzien van eiser zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat, dient verweerder bij een eventueel vervolgberoep dan ook nader inzichtelijk te maken welk uitzettingstraject ten aanzien van eiser wordt bewandeld, welke handelingen daartoe benodigd zijn alsmede, indien mogelijk, binnen welke termijn daarvan resultaat is te verwachten.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.-nr: AWB 08/42997
V-nr:
inzake: eiser, geboren in 1981, van Somalische nationaliteit, verblijvende in detentie,
gemachtigde: mr. R.J. Portegies, advocaat te Amsterdam,
tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. Lamfers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 6 december 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 8 december 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 17 december 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig L.M. Guled, tolk in de Somalische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken met betrekking tot het in geding zijnde zicht op uitzetting naar Somalië.
Verweerder heeft op 22 december 2008 de vragen van de rechtbank beantwoord. De gemachtigde van eiser heeft op dezelfde datum een reactie gegeven op het antwoord van verweerder.
Beide partijen hebben de rechtbank ter zitting van 17 december 2008 toestemming verleend een nadere behandeling ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Er wordt niet getwijfeld aan de Somalische nationaliteit van eiser. Uit de door verweerder overgelegde gegevens blijkt dat er in 2007 en 2008 geen uitzettingen naar Somalië hebben plaatsgevonden. Er is dan ook geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn. Het opleggen van de maatregel is in dat geval niet rechtmatig.
Verweerder heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Alhoewel het traject van de feitelijke verwijdering bewerkelijk is, kan niet op voorhand worden gezegd dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Het is mogelijk om naar de relatief veilige gebieden van Somalië uit te zetten. Verweerder verwijst hierbij tevens naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2008, 200806808/1. Nu niet bekend is uit welk deel van Somalië eiser afkomstig is, wil verweerder nog onderzoek verrichten. Verweerder neemt de onderhavige zaak voortvarend ter hand. De maatregel is derhalve niet onrechtmatig.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Tussen partijen is enkel in geschil of er zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat. Niet is in geschil dat eiser uit Somalië afkomstig is.
Uit de door verweerder verstrekte inlichtingen blijkt het volgende:
Vraag 1:
Hoeveel mensen waarvan de Somalische nationaliteit niet is betwist, hebben vanaf 2007 in bewaring gezeten?
Beantwoording van vraag 1:
Deze vraag kan niet eenduidig worden beantwoord. In verreweg de meeste gevallen betreft het vreemdelingen wier gestelde Somalische nationaliteit niet onderbouwd is en dus niet vaststaat. Eerst als een vreemdeling een document kan overleggen waaruit zijn nationaliteit blijkt, kan worden gesteld dat deze geheel niet wordt betwist. In welke gevallen in meer of mindere mate van de gestelde nationaliteit is uitgegaan, kan binnen de door uw rechtbank gegeven termijn niet worden beantwoord, daar dit een beoordeling op dossierniveau zou vergen.
Dat gezegd hebbende, kan uit de systemen worden herleid dat in 2007 circa 200 vreemdelingen van gestelde Somalische komaf gedurende enige tijd in vreemdelingenbewaring hebben verbleven. In de eerste helft van 2008 zijn ten minste 300 vreemdelingen in vreemdelingenbewaring genomen van gestelde Somalische nationaliteit.
Vraag 2:
Op welke wijze wordt getracht deze mensen uit te zetten?
Beantwoording van vraag 2:
Als een Somaliër niet zelfstandig terug wil keren dan wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn. Voor gedwongen terugkeer is uiteraard een reisdocument nodig. Terugkeer naar Somalië behoort tot de mogelijkheden. Als een Somaliër aangeeft zelfstandig terug te willen keren naar zijn land van herkomst, dan kan dit in beginsel op een EU-document. In beginsel kan in dit geval ook zonder dat er documenten aanwezig zijn aan dit traject worden gewerkt, de verklaring van de vreemdeling dat hij de Somalische nationaliteit bezit, is voldoende. Hierbij moet worden vermeld dat dit echter een zeer bewerkelijk traject is, waarbij een aantal aspecten van de feitelijke verwijdering op elkaar moeten worden afgestemd. Dit vergt ook een aanmerkelijke capacitaire inzet bij de DT&V. Dit is met name de reden waarom de afgelopen periode dit traject niet is benut. Thans is de inzet van de DT&V meer op deze groep gericht.
Vraag 3:
Hoeveel mensen zijn er sinds 2007 daadwerkelijk uitgezet en hoe zijn zij uitgezet?
Beantwoording van vraag 3:
In 2007 en 2008 zijn respectievelijk 100 en 40 vreemdelingen van gestelde Somalische nationaliteit verwijderd. Deze verwijderingen hebben allemaal plaatsgevonden naar andere landen dan Somalië, in meerderheid betreft dit Dublinclaims. Naar Somalië zijn in deze periode geen vreemdelingen gedwongen verwijderd. Enigszins buiten de vragen van uw rechtbank om kan ik u mededelen dat door het IOM wel het vertrek van Somalische vreemdelingen is gerealiseerd. In 2006 zijn 12 vreemdelingen gerepatrieerd, in 2007 waren dit er 8 en in 2008 (definitieve cijfers zijn nog niet bekend) ten minste 1. Terugkeer naar Somalië is dan ook op voorhand niet uitgesloten.
Er hebben in de relevante periode nimmer beleidsmatige belemmeringen bestaan voor de verwijdering naar (het noorden van) Somalië. In dezen zij ook verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2008, 200806808/1 […].
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voornoemde gegevens van verweerder niet dat er geen zicht op uitzetting bestaat ten aanzien van Somalische vreemdelingen. Uitzetting naar de relatief veilige gebieden in Somalië is, mede gelet op het door het IOM gerealiseerde vertrek, een optie. Voorts vinden uitzettingen van Somalische vreemdelingen kennelijk ook plaats naar andere (niet louter Dublin-) landen.
De stelling dat ten aanzien van Somalische vreemdelingen geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat, volgt de rechtbank, gelijk voornoemde uitspraak van de AbRS, dan ook niet. Dat er in 2007 en 2008 geen gedwongen vertrek naar Somalië heeft plaatsgevonden, kan hieraan niet afdoen.
Eiser heeft voorts geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat er ten aanzien van hem, in weerwil van het voorgaande, thans toch geen zicht op uitzetting bestaat. Voorzover eiser heeft trachten te betogen dat er geen zicht op uitzetting bestaat omdat hij uit een gedeelte van Somalië komt waarvoor een beleid van categoriale bescherming geldt, faalt dit betoog reeds omdat thans niet vast staat uit welk gebied in Somalië eiser afkomstig is.
De rechtbank hecht er wel aan op te merken dat, zoals verweerder in zijn beantwoording ook heeft gesteld, het traject van verwijdering van Somalische vreemdelingen bewerkelijk lijkt. Met betrekking tot de vraag of er ten aanzien van eiser zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat, dient verweerder bij een eventueel vervolgberoep dan ook nader inzichtelijk te maken welk uitzettingstraject ten aanzien van eiser wordt bewandeld, welke handelingen daartoe benodigd zijn alsmede, indien mogelijk, binnen welke termijn daarvan resultaat is te verwachten.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008.
Afschrift verzonden op:
Conc.: AS
Coll: AR
D: C
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.