Jurisprudentie
BH3266
Datum uitspraak2009-02-18
Datum gepubliceerd2009-02-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803742/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803742/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) aan de vereniging De Stadsomroep zendtijd toegewezen voor de uitzending van een programma voor algemene omroep door middel van een omroepzender en toestemming verleend voor de uitzending van een programma voor algemene omroep door middel van een omroepnetwerk in de gemeenten Amersfoort en Leusden.
Uitspraak
200803742/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Amersfoort,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 april 2008 in zaken nrs. 07/3566, 07/3583, 07/3584, 07/3667 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Amersfoort,
en
het Commissariaat voor de Media.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) aan de vereniging De Stadsomroep zendtijd toegewezen voor de uitzending van een programma voor algemene omroep door middel van een omroepzender en toestemming verleend voor de uitzending van een programma voor algemene omroep door middel van een omroepnetwerk in de gemeenten Amersfoort en Leusden.
Bij besluit van 8 november 2007 heeft het Commissariaat, voor zover thans van belang, het door de raad van de gemeente Amersfoort (hierna: de raad) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door de raad daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
Het Commissariaat heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. Tj.P. Grünbauer, werkzaam bij de gemeente, en mr. J.F.H. Voogt, mr. H.J. Barske en drs. ing. P. van den Berg, leden van de raad, en het Commissariaat, vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
Ingevolge artikel 30 van de Mediawet is een lokale omroepinstelling een instelling die voldoet aan de volgende eisen:
a. zij is een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid;
b. zij stelt zich blijkens haar statuten uitsluitend, althans hoofdzakelijk ten doel ter uitvoering van de taak van de publieke omroep, bedoeld in artikel 13c, op lokaal niveau een programma voor algemene omroep te verzorgen en alle activiteiten met betrekking tot programmaverzorging en uitzending te verrichten die daartoe nodig zijn. Het programma is in zodanige mate gericht op de bevrediging van de in de gemeente waarop de omroepinstelling zich richt, levende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke behoeften, dat de instelling geacht kan worden van algemeen nut te zijn; en
c. zij heeft op grond van de statuten een orgaan dat het programmabeleid bepaalt. Dit orgaan heeft een zodanige samenstelling, dat het representatief is voor de belangrijkste in de gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen. De leden van dit orgaan worden op voordracht van de omroep benoemd door het college van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 42, tweede lid, eerste volzin, van de Mediawet kan per gemeente slechts aan één lokale omroepinstelling zendtijd worden toegewezen.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Mediawet geschiedt de toewijzing van zendtijd aan lokale omroepinstellingen eerst nadat de gemeenteraad heeft geadviseerd over de vraag of de instelling aan de eisen voldoet die deze wet stelt.
Ingevolge artikel 189, eerste lid, van de Gemeentewet brengt de raad voor alle taken en activiteiten jaarlijks op de begroting de bedragen die hij daarvoor beschikbaar stelt, alsmede de financiële middelen die hij naar verwachting kan aanwenden.
Ingevolge artikel 191, eerste lid, van de Gemeentewet stelt de raad de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.
Ingevolge artikel 198, eerste lid, van de Gemeentewet stelt de raad de jaarrekening en het jaarverslag vast in het jaar volgend op het begrotingsjaar. De jaarrekening betreft alle baten en lasten van de gemeente.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het Commissariaat terecht het bezwaar van de raad niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Zij heeft daartoe overwogen dat bij de totstandkoming van de Mediawet wat betreft de toewijzing van zendtijd aan een lokale omroep duidelijk is gekozen voor een adviestaak van de raad en dat de raad niet in zijn adviestaak wordt beperkt door het besluit inzake de zendtijdtoewijzing. Voorts heeft zij overwogen dat niet is gebleken van andere taken op grond van de Mediawet waarin gemeenteraden beperkt of anderszins geraakt worden door het besluit inzake zendtijdtoewijzing.
2.3. De raad heeft hiertegen aangevoerd dat de rechtbank artikel 1:2, tweede lid, van de Awb op onjuiste wijze heeft toegepast. De raad betoogt dat hij belang heeft bij het besluit omdat de lokale omroep is bestemd voor de door hem vertegenwoordigde bevolking en omdat hij zowel het budget voor de omroep als de beleidsmatige kaders vaststelt.
2.4. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:2, tweede lid, van de Awb (Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 34) blijkt dat de vraag of kan worden gesproken van een aan een bestuursorgaan toevertrouwd belang moet worden beoordeeld aan de hand van de taken die aan het bestuursorgaan zijn opgedragen.
Op grond van de Mediawet komt de raad de bevoegdheid toe het Commissariaat te adviseren over de in artikel 30 van de Mediawet genoemde voorwaarden waaraan een lokale omroep moet voldoen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de raad deze adviestaak kan vervullen, ongeacht de uitkomst van de besluitvorming door het Commissariaat. Met de opdracht van die adviserende taak is aan de raad niet een rechtstreeks bij het toewijzingsbesluit betrokken belang toevertrouwd. Evenmin als de rechtbank ziet de Afdeling in de door de raad aangevoerde omstandigheid dat de lokale omroep is bestemd voor de door hem vertegenwoordigde bevolking, grond voor een andersluidend oordeel.
De lokale omroep wordt gefinancierd uit gemeentelijke middelen. De besluitvorming over de besteding van de gemeentelijke middelen is opgedragen aan de raad. Dit volgt onder meer uit bepalingen van de Gemeentewet en uit de bevoegdheid van de raad de hoogte van de toe te kennen subsidie voor de omroepinstelling vast te stellen. Aan die taak ontleent de raad een belang dat rechtstreeks is betrokken bij de keuze van de lokale omroepinstelling, reeds omdat de hoogte van de voor het functioneren van die instelling noodzakelijke gemeentelijke middelen mede afhangt van de kwaliteit van de organisatie en van het beheer van die instelling. Dat de lokale omroep die reclame- en telewinkelboodschappen verzorgt ingevolge artikel 25a, derde lid, van het Mediabesluit de jaarrekening aan het Commissariaat moet zenden, leidt, anders dan het Commissariaat heeft betoogd, niet tot het oordeel dat de raad aan de hiervoor genoemde taken op financieel gebied geen belang kan ontlenen bij de toekenning van zendtijd aan een lokale omroep.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Commissariaat terecht het bezwaar van de raad niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste en tweede lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep van de raad ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de raad tegen het besluit van 8 november 2007 van het Commissariaat alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt in zoverre eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 april 2008 in zaken nrs. 07/3566, 07/3583, 07/3584, 07/3667, voor zover het beroep van de raad van de gemeente Amersfoort ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van de raad van de gemeente Amersfoort gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het Commissariaat van de Media van 8 november 2007, kenmerk ZKZ-006070-ho, voor zover het bezwaar van de raad van de gemeente Amersfoort niet-ontvankelijk is verklaard.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009
290.