Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH3194

Datum uitspraak2009-01-07
Datum gepubliceerd2009-02-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers297491 / HA ZA 07-3081
Statusgepubliceerd


Indicatie

verzet dwangbevel, uitvoerbaar bij voorraad-verklaring


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 297491 / HA ZA 07-3081 Uitspraak: 7 januari 2009 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiser], wonende te Sliedrecht, opposant, advocaat mr. M.N.R. Nasrullah, - tegen - DE ONTVANGER DER RIJKSBELASTINGEN, gevestigd te ’s-Gravenhage, mede kantoorhoudende te Rotterdam, geopposeerde, advocaat mr. J.W. Bitter. Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "de Ontvanger". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - verzetdagvaarding ex artikel 17 Invorderingswet 1990 d.d. 28 november 2007 en de door [eiser] overgelegde producties; - herstelexploot d.d. 4 december 2007; - conclusie van antwoord, met producties; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 23 april 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 13 augustus 2008; - de brief d.d. 30 juli 2008 van mr. Vianen, met producties. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast: 2.1 [eiser] is sinds jaren actief binnen verschillende ondernemingen en drijft sinds 23 augustus 2005 een eenmanszaak onder de handelsnamen Mavesco, CFTW Workshops, CFTV Casting en Mavesco Systems. 2.2 Op 5 april 2000 is door de Ontvanger een boekenonderzoek over de periode 1 januari 1996 tot en met 31 december 1998 verricht naar verschillende personen waaronder [eiser]. Naar aanleiding van de uitkomst van dat boekenonderzoek zijn verschillende aanslagen opgelegd aan [eiser]. 2.3 Met betrekking tot een deel van de inkomsten- en omzetbelastingschuld over de jaren 1996 tot en met 2000 zijn de Ontvanger en [eiser] tot een compromis gekomen. De inhoud van dit compromis is door de Ontvanger bevestigd bij brief van 6 november 2002 aan [eiser]. Als gevolg van dit compromis zijn de daarna door de Ontvanger opgelegde aanslagen met nummers 99384188F029501 (omzetbelasting over 1999), 99384188F020501 (omzetbelasting over 2000), 99384188S00 (premies ZFW over 2000), en 99394188H06 (inkomstenbelasting over 1999) niet verminderd. 2.4 De Ontvanger heeft in de periode vanaf juni 2006 tegen [eiser] de navolgende dwangbevelen met bevel tot betaling van de daarin genoemde belastingaanslagen uitgevaardigd: Aanslagnummer Datum uitvaardiging dwangbevel Ingevorderd bedrag 99384188Y73 25 september 2007 € 211,-- 99384188S00 8 juni 2006 € 1.618,-- 99384188H96 8 juni 2006 € 10.528,02 99384188H87 16 mei 2007 € 303,-- 99384188H06 29 juni 2006 € 22.845,-- 99384188F029501 21 juni 2006 € 8.389,65 99384188F020501 21 juni 2006 € 6.112,-- 99384188F037240 9 oktober 2007 € 2.223,-- 2.5 Op 21 november 2007 heeft de Ontvanger uit hoofde van voornoemde dwangbevelen ten laste van [eiser] executoriaal beslag op roerende zaken gelegd. 2.6 De belastingaanslagen met nummers 99384188Y73 en 99384188H87 zijn betaald. Tegen de belastingaanslag met nummer 99384188H96 is bezwaar ingediend. Hierdoor is de invordering van deze aanslag voorlopig geschorst. 3 De vordering 3.1 De vordering luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: I. het beslag van 21 november 2007 te 10.30 uur als gemeld in het exploot "Proces- verbaal van executoriaal beslag" op te heffen; II. voor recht te verklaren dat de Ontvanger op [eiser] geen vorderingen heeft als aangegeven in de overgelegde exploten en de in het geding verder ingebrachte vorderingen; III. alles met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten. 3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan zijn vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: - door de Ontvanger is ten onrechte beslag gelegd; - de vorderingen van de Ontvanger worden betwist; - [eiser] is niets (meer) aan de Ontvanger verschuldigd en heeft een vordering op de Ontvanger. 4 Het verweer 4.1 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, waarvan de ongegrondverklaring van het verzet uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling – eveneens uitvoerbaar bij voorraad – van [eiser] in de proceskosten. 4.2 De Ontvanger heeft daartoe het volgende aangevoerd: - de verzetsgrond is ongegrond en voor zover [eiser] daarmee ook de hoogte van de belastingaanslagen beoogt te betwisten, geldt dat een verzet ingevolge artikel 17 lid 3 Invorderingswet niet gegrond kan zijn op de stelling dat een belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld; - aangezien de bezwaartermijnen ter zake van de belastingaanslagen met de nummers 99384188S00, 99384188H06, 99384188F029501, 99384188F020501 en 99384188F037240 zijn verstreken, staan die aanslagen onherroepelijk vast waarmee tevens de verschuldigdheid van de daarmee corresponderende belastingschulden in rechte vaststaat; - derhalve was de Ontvanger gerechtigd voor die aanslagen beslag te leggen; - [eiser] heeft geen vordering op de Ontvanger zodat geen sprake kan zijn van verrekening; - de Ontvanger vordert het door de rechtbank te wijzen vonnis, waarbij het verzet van [eiser] ongegrond wordt verklaard, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, aangezien sprake is van een evident kansloos verzet. 5 De beoordeling 5.1 Tussen partijen is in geschil of de door de Ontvanger tegen [eiser] uitgevaardigde dwangbevelen, als hierboven omschreven onder 2.4, buiten effect dienen te worden gesteld. Nu vaststaat dat de aanslagen met nummers 99384188Y73 en 99384188H87 zijn betaald en tegen de aanslag met nummer 99384188H96 bezwaar is ingediend waardoor de invordering van die aanslag voorlopig is geschorst, dienen de daarop betrekking hebbende dwang¬bevelen buiten effect te worden gesteld. Het geschil beperkt zich daarmee tot de belastingaanslagen met nummers 99384188S00, 99384188H06, 99384188F029501, 99384188F020501 en 99384188F037240. Volgens de Ontvanger heeft [eiser] geen bezwaar tegen deze aanslagen aangetekend waardoor die aanslagen onherroepelijk vaststaan. Aangezien [eiser] deze stelling van de Ontvanger niet heeft weersproken, zal de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaan. Nu de aanslagen met nummers 99384188S00, 99384188H06, 99384188F029501, 99384188F020501 en 99384188F037240 onherroepelijk vaststaan, is [eiser] de daarmee corresponderende belastingbedragen verschuldigd. 5.2 [eiser] heeft ter comparitie een beroep op niet-ontvangst van diverse belasting¬aanslagen gedaan en aangegeven dat, indien hij de aanslag met nummer 99384188H06 wel had ontvangen, hij hiertegen bezwaar had ingediend. De Ontvanger voert aan dat, nu die aanslag is opgelegd, er vanuit gegaan moet worden dat deze aanslag verzonden en ontvangen is. De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge artikel 17 lid 3 van de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw 1990) kan het verzet niet gegrond zijn op de stelling dat het aanslagbiljet, de aanmaning of het op de voet van artikel 13 lid 3 Iw 1990 betekende dwangbevel niet is ontvangen. Derhalve verwerpt de rechtbank het beroep op niet-ontvangst van diverse belasting¬aanslagen. 5.3 [eiser] heeft voorts aan zijn verzet tegen het uitvaardigen van genoemde dwangbevelen ten grondslag gelegd dat hij niets aan de Ontvanger is verschuldigd zodat door de Ontvanger ten onrechte beslag is gelegd. Volgens [eiser] heeft hij diverse betalingen verricht, maar is hem niet duidelijk wat daarmee is gebeurd. Voor de door hem verrichte betalingen aan de Ontvanger heeft [eiser] verwezen naar zijn brief van 10 novem¬ber 2007 aan de Ontvanger, waarin hij zich op het standpunt stelt dat hij, gezien zijn betalingen aan de Ontvanger, per saldo nog een bedrag van € 636,-- van de Ontvanger moet krijgen. De Ontvanger heeft aangevoerd dat op grond van artikel 7 van de Leidraad deze betalingen door de Ontvanger worden afgeboekt op de oudste openstaande vordering. Aangezien [eiser] geen kenmerk bij zijn betalingen aangeeft, boekt de Ontvanger de binnengekomen betalingen op deze wijze af, aldus de Ontvanger. Voorts heeft de Ontvanger aangevoerd dat in reactie op voornoemde brief van [eiser] de Ontvanger op 21 novem¬ber 2007 aan [eiser] een overzicht heeft verstrekt waaruit kan worden afgeleid hoe de betalingen van [eiser] door de Ontvanger zijn verwerkt. Daaruit volgt – volgens de Ontvanger – dat [eiser] geen vordering op de Ontvanger heeft, aangezien er nog steeds bedragen openstaan. 5.4 Naar de rechtbank begrijpt beroept [eiser] zich op verrekening van zijn vordering op de Ontvanger met de vordering van de Ontvanger op hem. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser], tegenover de feitelijk onderbouwde stellingen van de Ontvanger, onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden gesteld die, indien juist, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat [eiser] per saldo niets meer aan de Ontvanger is verschuldigd. De belastingaanslagen met de nummers S00, H06, F029501, F020501 en F037240 staan onherroepelijk vast en belopen in totaal een bedrag van € 41.187,65. Partijen zijn het erover eens dat [eiser] in totaal € 6.412,-- aan de Ontvanger heeft betaald. Uit de brief van de Ontvanger van 21 november 2007 kan worden afgeleid dat deze betalingen deels zijn afgeboekt op de thans nog openstaande onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen. [eiser] heeft zulks niet betwist, zodat geconcludeerd moet worden dat nog een aanzienlijk bedrag open staat. Het vorenstaande betekent dat ook deze grondslag faalt. 5.5 Voor zover [eiser] met zijn verzet tevens de hoogte van de aan hem opgelegde belastingaanslagen betwist, geldt dat op grond van artikel 17 lid 3 Iw 1990 het verzet niet gegrond kan zijn op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Derhalve gaat de rechtbank aan deze betwisting voorbij. 5.6 Uit het vorenoverwogene volgt dat de stelling van [eiser] dat het executoriale beslag van 21 november 2007 ten onrechte door de Ontvanger is gelegd, verworpen dient te worden. Derhalve ligt de sub 3.1 weergegeven vordering voor afwijzing gereed. 5.7 De Ontvanger heeft bij conclusie van antwoord gevorderd het vonnis, waarbij het verzet van [eiser] ongegrond wordt verklaard, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, en daartoe aangevoerd dat het door [eiser] ingestelde verzet evident kansloos is. Bij de beoordeling van deze vordering dient tot uitgangspunt te worden genomen dat, ingevolge artikel 17 lid 2, tweede zin, Iw 1990, verzet de tenuitvoerlegging van het dwangbevel schorst. De wetgever heeft blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 17 lid 2 Iw 1990 bij de totstandkoming van deze regel de gevolgen van het toekennen van schorsende werking aan de verzetprocedure, te weten uitstel van betaling, expliciet onder ogen gezien en desondanks deze schorsende werking aan dat verzet toegekend. Gelet op dit uitgangspunt kan alleen een zwaarwegend belang van de Ontvanger rechtvaardigen dat de schorsende werking van het verzet wordt opzijgezet. Dit is het geval wanneer de belasting¬schuldige die op de voet van artikel 17 lid 1 Iw 1990 verzet heeft gedaan tegen de tenuit¬voer¬legging van een dwangbevel, zijn bevoegdheid misbruikt door de aan het verzet verbonden schorsing van de tenuitvoerlegging in te roepen. Daarvan is sprake als het verzet, gelet op hetgeen de belastingschuldige ter ondersteuning daarvan heeft aangevoerd, zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingschuldige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging (vgl. HR 7 oktober 1994, NJ 1995, 411). Van een evident kansloos verzet is in dit geding geen sprake. Er zijn immers situaties denkbaar waarin de Ontvanger, als door [eiser] gesteld, wél zou handelen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur door in strijd met de belangen van de belastingplichtige executiemaatregelen te treffen. Het feit dat het verzet van [eiser] uiteindelijk niet is geslaagd, doet daaraan niet af. De rechtbank zal de verzochte uitvoerbaar bij voorraad-verklaring derhalve afwijzen. 5.8 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. 6 De beslissing De rechtbank, in oppositie wijst de vordering van [eiser] af; veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger bepaald op € 251,-- aan vast recht en op € 904,-- aan salaris voor de procureur. Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog. Uitgesproken in het openbaar. 1990/548