Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH3178

Datum uitspraak2009-01-14
Datum gepubliceerd2009-02-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers282964 / HA ZA 07-1128
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen overeenkomst tussen eisers en gedaagde in privé, maar overeenkomst tussen eisers en bedrijf 5 en/of bedrijf 2. Aansprakelijkheid gedaagde als bestuurder van een van deze vennootschappen?


Uitspraak

Uitspraak Rechtbank [woonplaats] Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 282964 / HA ZA 07-1128 Uitspraak: 14 januari 2009 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: 1. [eiser 1], 2. [eiseres 2], beiden wonende te [woonplaats], eisers, advocaat mr. P.A.R. Dijkers, - tegen - [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, advocaat mr. P.A. de Lange. Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als "[eisers]" en afzonderlijk als "[eiser 1]" respectievelijk "[eiseres 2]". Gedaagde wordt hierna aangeduid als "[gedaagde]". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 20 april 2007 en de door [eisers] overgelegde producties 1 tot en met 15; conclusie van antwoord, met producties; tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 25 juli 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast; proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 16 oktober 2007; - conclusie van repliek, met producties 16 tot en met 24; - conclusie van dupliek. 2 Het geschil De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: te verklaren voor recht dat [gedaagde] ten opzicht van [eisers] wanprestatie heeft gepleegd dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door hen te adviseren een beleggingsovereenkomst aan te gaan met New World Products N.V. te Middelburg; [gedaagde] te veroordelen om aan [eisers] te betalen de door hen geleden schade ad € 60.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2003 tot aan de dag der algehele voldoening; [gedaagde] te veroordelen om aan [eisers] te betalen een bedrag aan gemiste rendementsbetalingen berekend vanaf 1 december 2003 tot aan de dag der algehele voldoening, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure. [gedaagde] heeft de vordering van [eisers] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eisers] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding. 3 De beoordeling 3.1 Tussen partijen staan - onder meer - de volgende feiten vast: a. [bedrijf 1]. exploiteerde een onderneming die zich bezighield met het geven van adviezen en het bemiddelen bij transacties op het gebied van onroerende zaken (hierna: [bedrijf 2]). b. [ bedrijf 3] (voorheen: [bedrijf 4]) exploiteerde een onderneming die zich bezighield met de verkoop/aankoop/advisering onroerend goed, advisering over hypotheken en advisering over verzekeringen (hierna: [bedrijf 5]). c. Beide vennootschappen gebruikten hetzelfde briefpapier onder de gezamenlijke aanduiding “[bedrijf 6]”. De aandelen in beide vennootschappen werden gehouden door [bedrijf 7] Enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap was [gedaagde]. d. [eisers] hebben in november 2003 een perceel grond aangekocht in de gemeente Barendrecht in het bouwplan Carnisselande, deelplan Vrijenburg. Voor de financiering hiervan hebben [eisers] zich gewend tot [gedaagde]. e. Op of omstreeks 4 november 2003 hebben [eisers] met [gedaagde] een bespreking gehad over de financiering van het aangekochte perceel grond op het kantoor van [gedaagde] in Hoogvliet-Rotterdam. f. [bedrijf 5] heeft op 7 november 2003 een berekening gemaakt voor [eisers] op basis van het beleggingsproduct van ProfitPlan/Plus van New World Products B.V. te Middelburg (hierna: NWP). In de brochure ProfitPlan/Plus is onder meer het volgende vermeld: “Via het ProfitPlan investeert u in de bedrijven die zijn aangesloten bij NewWorld Companies. Met uw investering verkrijgt u het recht om een stuk landbouwgrond dat op uw naam staat , te verhuren aan één van deze veelal agrarische ondernemingen. De bedrijven moeten u daarvoor huur betalen. Deze huurpenningen vormen het rendement op uw investering. De hoogte ervan is vastgesteld op 10% van de waarde van uw investering en dat is een bovengemiddeld rendement! (…) De terugbetaling van uw investering is volledig gewaarborgd door een individuele koopsompolis op naam, welke wordt afgesloten bij een gerenommeerd verzekeringskantoor.” g. NWP heeft bij brief van 30 november 2003 aan [eisers] bevestigd dat de door hen gestorte inleg op 30 november 2003 in goede orde is ontvangen, dat de inschrijving van [eisers] is genoteerd vanaf 1 december 2003 en dat het rendement € 666,67 per maand bedraagt en maandelijks omstreeks de 15e op rekening van [eisers] wordt gestort. Als bijlage bij de brief zat een ingevuld en ondertekend inschrijfformulier d.d. 29 november 2003. Hieruit volgt dat de inleg van [eisers] in het kader van het ProfitPlan/Plus € 80.000,-- was. h. [eisers] hebben op enig moment een bedrag van € 20.602,88 aan [bedrijf 5] ter beschikking gesteld om ten behoeve van hen een koopsompolis af te sluiten. Deze koopsompolis is nooit afgesloten en genoemd bedrag is teruggestort naar [eisers] i. NWP is op 16 juni 2004 in staat van faillissement verklaard j. [bedrijf 2] is met ingang van 3 januari 2005 opgeheven. [ge[bedrijf 5] is op 8 november 2005 in staat van faillissement verklaard. 3.2 [gedaagde] c.s. leggen primair het volgende aan hun vordering ten grondslag. [eisers] zijn met [gedaagde] een overeenkomst tot advies en bemiddeling aangegaan in verband met de financiering van het door hen in 2003 gekochte perceel ten behoeve van de bouw van een woning. [gedaagde] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst althans heeft zich jegens [eisers] onrechtmatig gedragen door hen op 29 november 2003 een overeenkomst te laten aangaan met NWP en hen in verband hiermee op diezelfde dag een bedrag van € 80.000,-- aan NWP te laten betalen, terwijl hij er vanaf 21 november 2003 van op de hoogte was dat er na november 2003 geen rendementsbetalingen meer door NWP aan beleggers zouden worden uitgekeerd en hij [eisers] daarover niet heeft geïnformeerd en hen ook niet heeft afgeraden om de overeenkomst met NWP aan te gaan. Als [eisers] hadden geweten dat de rendementsbetalingen na november 2003 niet meer zouden plaatsvinden, dan hadden zij geen € 80.000,-- geïnvesteerd in het product ProfitPlan/Plus van NWP. 3.3 [eisers] voeren ter onderbouwing van hun stelling dat zij een overeenkomst met [gedaagde] in persoon zijn aangegaan aan dat [gedaagde] aan hen nimmer heeft kenbaar gemaakt dat zij handelden met een bestuurder van een besloten vennootschap en dat dit ook niet kon worden afgeleid uit de wijze waarop hij zich aan hen presenteerde. Voorts stellen zij dat op alle stukken en bescheiden die [gedaagde] aan hen ter hand heeft gesteld of aan hen heeft gezonden geen enkele verwijzing is te vinden naar het bestaan van een achterliggende vennootschap of rechtspersoon, voor wiens rekening werd gehandeld. [eisers] hebben hier nog aan toegevoegd dat zij met niemand anders dan [gedaagde] contact hebben gehad over de beleggingsovereenkomst en dat [gedaagde] ook het e-mailverkeer met hen onderhield in de cruciale periode van november 2003 tot en met begin 2004 via zijn privé e-mailadres. Bovendien, zo stellen [eisers], heeft [gedaagde] het bedrag van ruim € 20.000,-- bestemd voor de af te sluiten koopsompolis aan [eisers] gerestitueerd via rekeningen die niet op naam stonden van de door hem in deze procedure genoemde vennootschappen [bedrijf 5] of [bedrijf 2]. 3.4 [gedaagde] betwist ooit in privé zaken met [eisers] te hebben gedaan. [eisers] hadden te maken met [bedrijf 2] en/of [bedrijf 5]. Dit volgt uit het feit dat zij niet alleen contact hadden met [gedaagde] maar ook met [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3], destijds allemaal in dienst van (een van) voormelde vennootschappen. Bovendien waren alle facturen en correspondentie afkomstig van voornoemde vennootschappen hetgeen bleek uit de aanduiding van de onderneming met de handelsnaam en het inschrijvingsnummer op elke brief aan [eisers] Voorts werden [eisers] altijd op het kantoor van (een van) deze vennootschappen ontvangen. 3.5 Het betoog van [eisers] treft geen doel. Blijkens de door hen zelf in de procedure als producties overgelegde brieven en facturen en de berekening van 7 november 2003 is de schriftelijke communicatie (behoudens e-mail) altijd geschied op briefpap[bedrijf 6] onder vermelding op het briefpapier van (onder andere) een KvK-nummer en een website-adres van [bedrijf 5]. De rechtbank verwijst in dit verband naar producties 1, 4 en 7 bij dagvaarding en producties 16, 17 en 22 bij conclusie van repliek. Een aantal van deze brieven zijn bovendien niet ondertekend door [gedaagde], maar door [persoon 3] en [persoon 2]. [eisers] hadden hieruit kunnen afleiden dat zij zaken deden met een vennootschap en niet met [gedaagde] in privé. Hieraan doet niet af dat het e-mailverkeer tussen partijen veelal plaatsvond via het privé e-mailadres van [gedaagde]. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat hij vaak ’s avond doorwerkte en dan zijn privé e-mailadres gebruikte, welke stelling de rechtbank aannemelijk acht nu uit de tijdsaanduiding op het merendeel van de overgelegde e-mails volgt dat deze buiten normale werktijden zijn verzonden. De stelling van [eisers] dat het bedrag van ruim € 20.000,-- via andere rekeningen dan de rekeningen van [bedrijf 5] en/of [bedrijf 2] aan hen is terugbetaald, rechtvaardigt niet de conclusie dat [eisers] met [gedaagde] in privé zaken hebben gedaan. 3.6 Het voorgaande in aanmerking nemende was er naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen sprake van een overeenkomst van opdracht tussen [eisers] en [gedaagde] in privé maar van een overeenkomst van opdracht tussen enerzijds [eisers] en anderzijds [bedrijf 5] en/of [bedrijf 2]. 3.7 De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [eisers] dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met artikel. 5b van de Handelsnaamwet door op zijn briefpapier “[bedrijf 6]” te vermelden zonder nadere aanduiding dat het hier één of meerdere rechtspersonen zou betreffen. Ook als vast zou komen te staan dat sprake is van strijd met artikel 5b van de Handelswet, kan deze strijdigheid in ieder geval niet tot gevolg hebben gehad dat [eisers] terecht in de veronderstelling verkeerden met [gedaagde] in privé zaken te doen maar hooguit dat het hen niet (meteen) duidelijk was met welke vennootschap zij zaken deden: [bedrijf 5] of [bedrijf 2]. Zoals blijkt uit hetgeen de rechtbank hierna onder 3.9 zal overwegen, speelt deze mogelijke onduidelijkheid voor de beoordeling van deze zaak geen rol. Subsidiair: 3.8 [eisers] leggen subsidiair aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagde] aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad omdat hem als bestuurder van een vennootschap kan worden verweten dat die vennootschap ten opzichte van [eisers] toerekenbaar is tekortgeschoten doordat jegens [eisers] is gehandeld zoals hiervoor onder 3.2 beschreven. 3.9 [gedaagde] voert hiertegen als verweer in de eerste plaats aan dat nu [eisers] een overeenkomst hadden met [bedrijf 2] en/of [bedrijf 5] en hij geen bestuurder van een van deze vennootschappen was, hij niet als bestuurder aansprakelijk kan worden gehouden voor eventuele toerekenbare tekortkomingen van deze vennootschappen. 3.10 In aanmerking nemende dat [gedaagde] enig bestuurder was van [bedrijf 7], en deze vennootschap alle aandelen hield in [bedrijf 2] en [bedrijf 5], zonder dat laatstgenoemde vennootschappen een eigen bestuurder hadden, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat [gedaagde] als degene die de feitelijke zeggenschap had over [bedrijf 2] en [bedrijf 5], als bestuurder van deze vennootschappen kan worden aangemerkt. Hiervan uit gaande, kan in het midden blijven met welke vennootschap [eisers] een overeenkomst van opdracht hadden. 3.11 Vervolgens dient te worden beoordeeld of, zoals [eisers] stellen en [gedaagde] betwist, [gedaagde] als (feitelijk) bestuurder van [bedrijf 2] en [bedrijf 5] [eisers] op 29 november 2003 een overeenkomst heeft laten aangaan met NWP en hen in verband hiermee op diezelfde dag een bedrag van € 80.000,-- aan NWP heeft laten betalen, terwijl hij er vanaf 21 november 2003 van op de hoogte was dat er na november 2003 geen rendementsbetalingen meer door NWP aan beleggers zouden worden uitgekeerd en hij [eisers] daarover niet heeft geïnformeerd en hen ook niet heeft afgeraden om de overeenkomst met NWP aan te gaan en het geld te betalen. 3.12 Ter onderbouwing van hun stelling dat [gedaagde] er vanaf 21 november 2003 van op de hoogte was dat er na november 2003 geen rendementsbetalingen aan beleggers meer zouden worden uitgekeerd, hebben [eisers] aangevoerd dat [gedaagde] op de intermediairsbijeenkomst van 21 november 2003 aanwezig was, tijdens welke vergadering door [persoon 4], destijds directeur van NWP, aan de aanwezige intermediairs is medegedeeld en toegelicht dat er na november 2003 geen rendementsbetalingen meer zouden worden verricht aan de investeerders, cliënten van de intermediairs. [eisers] hebben in dit verband bij conclusie van repliek het voorblad van de notulen van de betreffende vergadering als productie overgelegd. Op dit voorblad is vermeld dat van [bedrijf 8], [gedaagde] en [persoon 5] aanwezig waren. 3.13 [gedaagde] betwist de juistheid van het voorblad van de notulen en stelt dat hij en andere intermediairs onder ede kunnen verklaren dat hij bij genoemde intermediairsbijeenkomst niet aanwezig is geweest. Voorts stelt hij dat uit de tekst van de gehele notulen (die niet in het geding is gebracht) waarschijnlijk zal blijken dat tijdens de vergadering is meegedeeld dat er geen enkele reden was voor paniek en dat de betalingen weer snel zouden worden hervat. 3.14 [gedaagde] heeft niet, althans volstrekt onvoldoende betwist, de stelling van [eisers] dat [gedaagde] er vanaf 21 november 2003 van op de hoogte was dat NWP na november 2003 geen rendementsbetalingen meer aan beleggers zou uitkeren. De enkele betwisting van zijn aanwezigheid op de intermediairsbijeenkomst van 21 november 2003 is in dit verband onvoldoende, nu zeer goed mogelijk is dat hij vanaf genoemde datum op een andere wijze voornoemde wetenschap had, bijvoorbeeld door middel van [persoon 5] die - naar niet is betwist - bij genoemde bijeenkomst aanwezig is geweest en van wie [gedaagde] had begrepen (zie onder 3 van het proces-verbaal van de comparitie van partijen) dat [persoon 4] tijdens de bijeenkomst had gezegd dat er beslag was gelegd op de rekeningen. Bovendien stelt [gedaagde] weliswaar dat uit de (niet overgelegde) notulen waarschijnlijk zal blijken dat tijdens de vergadering is medegedeeld dat er geen enkele reden was voor paniek en dat de betalingen weer snel zouden worden hervat, maar hiermee wordt niet betwist dat blijkbaar inderdaad tijdens genoemde bijeenkomst is medegedeeld dat na november 2003 door NWP (al dan niet voorlopig) geen rendementsbetalingen meer zouden worden gedaan aan investeerders. Eenzelfde strekking kan ook worden afgeleid uit de gestelde door [persoon 5] aan [gedaagde] gedane mededeling naar aanleiding van de intermediairsvergadering. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat [gedaagde] er vanaf 21 november 2003 van op de hoogte was dat NWP na november 2003 (voorlopig) geen rendementsbetalingen meer zou doen aan investeerders. 3.15 Ter onderbouwing van hun stelling dat [gedaagde] hen op 29 november 2003 een overeenkomst heeft laten aangaan met NWP en hen in dat verband een bedrag van € 80.000,-- aan NWP heeft laten betalen, hebben [eisers] ter gelegenheid van de gehouden comparitie van partijen een verklaring d.d. 19 september 2007 van [persoon 4] overgelegd en bij conclusie van repliek een brief d.d. 10 november 2004 van [gedaagde] aan [eiser 1]. [persoon 4] heeft onder meer als volgt verklaard: “In september of oktober 2003 nam de heer [gedaagde] contact met mij op omdat hij een klant had die het te investeren bedrag contant wilde voldoen. Ik heb terughoudend gereageerd omdat onze bedrijven daarvoor nooit contant geld hadden geaccepteerd en wij ook niet de intentie hadden om daarmee te beginnen. [gedaagde] heeft mij in die periode een groot aantal keren gebeld om mij ervan te proberen te overtuigen dat acceptatie toch geen probleem moest zijn aangezien het geld uit normale bron afkomstig was en op generlei wijze in verband stond met criminele activiteiten. Onder de voorwaarde dat de klant van de heer [gedaagde] dat zou bevestigen heb ik met de heer [gedaagde] een afspraak gemaakt voor 29 november 2003 in het restaurant de Wouwse Tol te Wouwse Plantage. Ik ben naar de afspraak gegaan met de heer Z.Z. Telussa. In het restaurant trof ik de heer [gedaagde] aan die mij voorstelde aan zijn klant [eiser 1]. (…) In de auto van de heer [gedaagde], een lichtblauwe Lexus SUV, op de parkeerplaats van restaurant de Wouwse Tol, overhandigde [eiser 1] het geld aan de heer [gedaagde] die het vervolgens aan mij ter hand stelde. Het bleek te gaan om een bedrag van € 80.000,00. Na de ontvangst heb ik een bedrag van € 20.000,00 teruggegeven aan de heer [gedaagde] omdat [eiser 1] te kennen had gegeven dat hij wilde dat de heer [gedaagde] voor dit bedrag een zekerheid zou aankopen die moest garanderen dat zijn totale investering na 20 jaar weer terugverdiend was.” Genoemde brief van 10 november 2004 luidt als volgt: “Geachte [eiser 1], U heeft mij gevraagd om te verklaren dat er door u in mijn bijzijn een bedrag ad € 80.000,-- in contanten is voldaan aan d[persoon 4], dit is inderdaad het geval geweest in restaurant de Wouwse Tol te Wouw. [persoon 4] heeft mij van dit bedrag een bedrag ad € 20.000,-- uitbetaald voor het afsluiten van een levensverzekering voor u. Met vriendelijke groet [bedrijf 6] [gedaagde]” 3.16 [gedaagde] betwist enige bekendheid te hebben gehad met de afspraken en betalingen tussen [eisers] en NWP c.q. [persoon 4]. Ter zake de brief van 10 november 2004 stelt hij dat deze is opgesteld op verzoek van [eisers], omdat deze bewijs nodig had om toe te mogen treden tot de vereniging van investeerders. De brief is daartoe opgemaakt en gebruikt. De inhoud van de brief vormt het relaas van [eisers], maar is niet de juiste weergave van de feiten. [eisers] gebruikten deze brief voor een ander doel dan waartoe deze is verstrekt, aldus [gedaagde]. 3.17 Gelet op de hiervoor geciteerde brief en de verklaring van [persoon 4] acht de rechtbank voorshands bewezen de stelling van [eisers] dat [gedaagde] hen op 29 november 2003 € 80.000,-- heeft laten betalen aan NWP. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om hiertegen tegenbewijs te leveren. 3.18 Indien komt vast te staan dat [gedaagde] [eisers] op 29 november 2003 € 80.000,-- heeft laten betalen aan NWP, is hiermee naar het oordeel van de rechtbank gegeven dat [gedaagde] bekend was met het feit dat op diezelfde datum een overeenkomst werd gesloten tussen NWP en [eisers] In dat geval had [gedaagde] - gelet op zijn kennis naar aanleiding van de intermediairsbijeenkomst - [eisers] op de hoogte moeten stellen van de tijdens bedoelde vergadering verstrekte informatie, zodat [eisers] ervoor hadden kunnen kiezen om genoemd bedrag niet te betalen en de overeenkomst met NWP om die reden niet aan te gaan. 3.19 [gedaagde] heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat hij na 21 november 2003 bedoelde informatie aan [eisers] heeft verstrekt, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit niet is gebeurd. De rechtbank gaat in dit verband voorbij aan de stelling van [gedaagde] bij conclusie van antwoord dat [bedrijf 5] het product ProfitPlan/ Plus van NWP sterk heeft ontraden in verband met het uitblijven van rendementsbetalingen in november 2003, nu [gedaagde] naar aanleiding van het in dit verband door [eisers] bij conclusie van repliek gestelde, zijn stelling bij conclusie van dupliek niet heeft herhaald. Integendeel, [gedaagde] heeft bij conclusie van dupliek (onder 14) gesteld dat er geen enkele rechtsplicht op hem rustte om [eisers] ergens voor te waarschuwen nu [eisers] rechtstreeks zaken deden met NWP. 3.20 Het voorgaande brengt mee dat indien komt vast te staan dat [gedaagde] [eisers] op 29 november 2003 € 80.000,-- heeft laten betalen aan NWP, [gedaagde] ernstig verwijtbaar onrechtmatig als bestuurder heeft gehandeld waardoor [ge[bedrijf 2] en/of [bedrijf 5] toerekenbaar zijn tekort geschoten jegens [eisers] in de nakoming van hun overeenkomst. [gedaagde] is in dat geval aansprakelijk voor de als gevolg hiervan door [eisers] geleden schade. 3.21 Indien niet komt vast te staan dat [gedaagde] [eisers] op 29 november 2003 € 80.000,-- aan NWP heeft laten betalen, gaat de rechtbank er - bij gebreke van andersluidende stellingen van [eisers] op dit punt - van uit dat [gedaagde] [eisers] op die datum ook geen overeenkomst met NWP heeft laten tekenen. In dat geval is niet komen vast te staan dat [gedaagde] als bestuurder onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld en zal de vordering van [eisers] worden afgewezen. 3.22 Voor zover [eisers] bij dagvaarding andere stellingen aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd dan hiervoor door de rechtbank zijn weergegeven, passeert de rechtbank deze, nu [eisers] deze stellingen na betwisting door [gedaagde] bij conclusie van antwoord niet - bij conclusie van repliek - hebben gehandhaafd. 3.23 [eisers] vorderen als schade het door hen aan NWP betaalde bedrag van € 60.000,-- alsmede een bedrag aan gemiste rendementsbetalingen berekend vanaf 1 december 2003 op te maken bij staat. De rechtbank is voorshands van oordeel dat de ene vordering de andere uitsluit. Daarnaast ontbreekt naar haar voorlopig oordeel het causaal verband tussen de onrechtmatige daad van [gedaagde] en de schade als gevolg van de gemiste rendementsbetalingen. Desgewenst kunnen [eisers] zich bij conclusie na enquête hierover nader uitlaten. 3.24 De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden. 4 De beslissing De rechtbank, alvorens verder te beslissen, draagt [gedaagde] op om tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat [gedaagde] [eisers] op 29 november 2003 een bedrag van € 80.000,-- heeft laten betalen aan NWP; bepaalt dat indien [gedaagde] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. J.F. Koekebakker; bepaalt dat de advocaat van [gedaagde] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden maart tot en met mei 2009 en dat de advocaat van [eisers] binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald; bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd; beveelt partijen, in persoon, daarbij aanwezig te zijn tot het zonodig verstrekken van inlichtingen. Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker. Uitgesproken in het openbaar. 1582