Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH3088

Datum uitspraak2009-02-12
Datum gepubliceerd2009-02-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersK07/0280
Statusgepubliceerd


Indicatie

Klagers stellen zich op het standpunt dat zij opzettelijk wederrechtelijk van hun vrijheid zijn beroofd en beroofd zijn gehouden aangezien zij onrechtmatig zijn aangehouden en aansluitend onrechtmatig zijn opgehouden, waarvoor de leden van de driehoek strafrechtelijk aansprakelijk zijn en waarvoor zij strafrechtelijk vervolgd dienen te worden. Naar 's hofs oordeel is evenwel geen plaats voor de conclusie dat sprake zou zijn van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving door de hoofdofficier van justitie. Dit geldt evenzeer voor de andere leden van de driehoek, die bovendien op zichzelf genomen uit hoofde van hun functie niet verantwoordelijk zijn voor strafrechtelijke aanhoudingen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE raadkamer BESCHIKKING gegeven naar aanleiding van het op 28 juni 2007 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen schriftelijk beklag, op grond van artikel 12 en artikel 13 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door: mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam, namens: [naam klagers], klagers, in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van hun raadsman mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat, kantoor houdende aan het Weena 614 te Rotterdam (postadres: Postbus 293, 3000 AG Rotterdam), wegens het niet vervolgen van een of meer strafbare feiten, die ten opzichte van hen zouden zijn begaan door [naam beklaagde 1], destijds korpsbeheerder van de politie Rotterdam-Rijnmond, [naam beklaagde 2], destijds hoofdofficier van justitie te Rotterdam en [naam beklaagde 3], korpschef van de politie Rotterdam-Rijnmond, (leden van de Rotterdamse Driehoek) beklaagden. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.Mrs. A.S. van der Biezen en F.G.L. van Ardenne, advocaat te Den Bosch, respectievelijk te Rotterdam, hebben op 18 juli 2006 namens klagers bij de (toenmalig) hoofdofficier van justitie te Rotterdam, aangifte gedaan tegen beklaagden terzake van opzettelijke vrijheidsberoving als bedoeld in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht. Op 14 november 2006 heeft mr. Van Ardenne aangifte gedaan namens nog twee Feyenoordsupporters. 2.Naar aanleiding van deze aangiften heeft de (toenmalig) hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage mr. H.J. Moraal de leden van de Rotterdamse Driehoek verzocht een nadere toelichting te geven op een aantal in de aangiften omschreven punten omtrent de rechtmatigheid van de aanhoudingen en de behandeling van de arrestanten. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.1 3.Bij brief van 30 maart 2007 heeft mr. Moraal aan de raadsman van klagers medegedeeld dat tegen beklaagden geen strafvervolging zal worden ingesteld aangezien er zijns inziens geen sprake is van onrechtmatige aanhoudingen en de verdachten na hun aanhouding naar zijn mening qua duur en behandeling niet onrechtmatig zijn vastgehouden. Tegen deze beslissing is het beklag gericht. In het klaagschrift verzoekt de raadsman van klagers het hof voorts op voet van het bepaalde in artikel 13 van het Wetboek van Strafvordering de indiening van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering te bevelen ten aanzien van [naam beklaagde 2]. 4.Na raadpleging van de betrokken hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage heeft de advocaat-generaal bij dit hof, mr. M.T. Renckens, in haar verslag gedateerd 16 juli 2008 het hof in overweging gegeven zowel het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering als het beklag ex artikel 13 van het Wetboek van Strafvordering af te wijzen. 5.Het hof heeft het klaagschrift op 3 december 2008 in raadkamer behandeld. Aldaar zijn klagers [naam drie klagers] -bijgestaan door hun raadsman mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam- gehoord. De raadsman van klagers heeft het klaagschrift toegelicht aan de hand van de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota. Beklaagden zijn niet opgeroepen. 6.De raadsman van klagers heeft desgevraagd verklaard dat alle klagers volharden in hun beklag. 7.De hoofdadvocaat-generaal mr. Den Hollander heeft in raadkamer -overeenkomstig het schriftelijk verslag van zijn ambtgenoot- geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het beklag. Voorts heeft de hoofdadvocaat-generaal aangegeven geen aanleiding te zien om het verzoek op grond van artikel 13 van het Wetboek van Strafvordering toe te wijzen. De hoofdadvocaat-generaal heeft zijn advies toegelicht aan de hand van de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde schriftelijke opmerkingen. BEOORDELING VAN HET BEKLAG 8.Het hof heeft kennisgenomen van het rapport van de Nationale ombudsman d.d. 14 oktober 2008 en neemt dit rapport, naast de overige stukken uit het dossier, als uitgangspunt voor de beoordeling van het beklag. Uit de stukken en bij de behandeling in raadkamer is onder meer het volgende gebleken: Namens klagers is aangifte gedaan tegen de leden van de Rotterdamse Driehoek (hierna: de driehoek) terzake van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving, gepleegd tijdens en na de voetbalwedstrijd Feyenoord-Ajax op 23 april 2006 te Rotterdam. In verband met ongeregeldheden, onder meer bestaande uit het roepen van opruiende taal, het uiten van beledigingen, het gooien van vuurwerk en stenen in de richting van politieambtenaren en het ingaan tegen charges van de Mobiele Eenheid en de Bereden Politie, bij genoemde voetbalwedstrijd zijn 799 personen aangehouden. Deze aanhoudingen zijn verricht op basis van overtreding van de artikelen 141, 266 en 184 van het Wetboek van Strafrecht en/of overtreding van artikel 2.1.1 APV Rotterdam. Naast de aanhouding van individuele personen voor openlijke geweldpleging en belediging is besloten op twee verschillende locaties, te weten het sportterrein van voetbalvereniging DHZ en het Stadionviaduct, grote groepen personen aan te houden. De verdachten zijn na hun aanhouding overgebracht naar een plaats van verhoor, waartoe vanwege het grote aantal aangehouden personen meerdere locaties zijn ingericht. Het parket in Rotterdam heeft besloten om van de 799 aangehouden personen 58 personen te vervolgen voor diverse geweldsdelicten en belediging en 161 personen te vervolgen voor het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs. Tegen de overige personen is geen strafvervolging ingesteld. 9.Klagers stellen zich op het standpunt dat zij opzettelijk wederrechtelijk van hun vrijheid zijn beroofd en beroofd zijn gehouden aangezien zij onrechtmatig zijn aangehouden en aansluitend onrechtmatig zijn opgehouden. Volgens klagers was er in verband met de grootschalige vermenging van goedwillende en kwaadwillende burgers en het niet afdoende vorderen door de politie om zich te verwijderen op het moment van hun aanhouding geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit zodat zij niet als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering konden worden aangemerkt. Desondanks is door de leden van de driehoek opdracht gegeven zowel de supporters op het Stadionviaduct als die op het terrein van DHZ aan te houden. Vervolgens waren naar de mening van klagers de omstandigheden tijdens de op de aanhouding volgende ophouding zodanig dat ook deze als onrechtmatig bestempeld dient te worden. Klagers stellen dat zij op alle locaties van ophouding vele uren verstoken zijn geweest van eten en drinken, sanitaire voorzieningen en zitgelegenheid. Naar de mening van klagers is er aldus sprake van een strafbaar feit, te weten opzettelijke vrijheidsberoving, waarvoor de leden van de driehoek strafrechtelijk aansprakelijk zijn en waarvoor zij strafrechtelijk vervolgd dienen te worden. 10.Met betrekking tot de verrichte aanhoudingen van personen die zich op het viaduct bevonden, overweegt het hof het volgende. De hoofdofficier van justitie heeft na overleg tussen de Algemeen Commandant van de politie bij het team "Grootschalig Bijzonder Optreden" (hierna: GBO) en de driehoek, toestemming gegeven tot het aanhouden van de groep die zich op het viaduct bevond op grond van het niet opvolgen van een ambtelijk bevel en/of overtreding van het samenscholingsverbod in de APV Rotterdam. De inschatting van het GBO was dat zich op het viaduct zo'n 150 à 200 personen bevonden. De hoofdofficier van justitie heeft in zijn ambtsbericht van 12 mei 2006 aangegeven dat zijn toestemming voor de aanhouding van de groep mensen op het viaduct was gebaseerd op het feit dat door de ter plaatse aanwezige ME-commandanten het publiek werd gesommeerd om het viaduct te verlaten. Op grond daarvan kon de hoofdofficier van justitie redelijkerwijze veronderstellen dat die personen zouden worden aangehouden die niet aan de sommatie hadden voldaan. Daarvan uitgaande en gegeven de wettelijke bevoegdheid van de officier van justitie tot het verrichten van aanhoudingen, dan wel het geven van toestemming daartoe, moet worden geoordeeld dat geen plaats is voor de conclusie dat er sprake zou zijn van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving door de hoofdofficier van justitie. Dit geldt evenzeer voor de andere leden van de driehoek, die bovendien op zichzelf genomen uit hoofde van hun functie niet verantwoordelijk zijn voor strafrechtelijke aanhoudingen. Ten aanzien van de verrichte aanhoudingen bij DHZ is komen vast te staan dat op het viaduct vanuit een groep van ongeveer tien personen met stenen was gegooid naar de ME waarbij deze groep werd toegejuicht door tientallen omstanders. Een gedeelte van deze groep heeft zich verplaatst naar DHZ, waarbij een aantal personen opnieuw de confrontatie met de politie heeft gezocht. Na overleg met de driehoek is door de politie besloten de groep op het DHZ-terrein in te sluiten en aan te houden op grond van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, dan wel het samenscholingsverbod. De aanhoudingen bij DHZ zijn verricht door politieambtenaren op basis van door dezen ter plaatse gemaakte beoordelingen. Ook hiervan kan niet worden gezegd dat een of meer leden van de driehoek zich door het voorafgaande overleg (mede-)schuldig zouden hebben gemaakt aan opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van degenen die toen zijn aangehouden. 11.Wel is het hof van oordeel dat er achteraf bezien voldoende aanwijzingen voorhanden zijn dat een aanzienlijk aantal personen ten onrechte is aangehouden. Op de locatie Stadionviaduct had de politie te maken met een zeer grote groep personen en het is de vraag of er voldoende duidelijk en verstaanbaar gevorderd is dat men zich moest verwijderen. Volgens het rapport van de Ombudsman is uit het onderzoek dat door deze instantie is gedaan, gebleken dat van adequaat vorderen geen sprake is geweest. Ook ten aanzien van de locatie DHZ is komen vast te staan dat niet door alle daar aanwezige en aangehouden personen strafbare feiten zijn gepleegd. Het is in geval van collectieve aanhoudingen tot een totaal van 799 personen ondenkbaar dat een ieder, niemand uitgezonderd, zich aan strafbare feiten zou hebben schuldig gemaakt. Dit wordt bevestigd door de ter zitting in raadkamer gehoorde klagers [naam twee klagers] die verklaren dat zij geen vordering hebben gehoord, noch dat zij bij enig incident betrokken zijn geweest, hetgeen door hen tijdens de behandeling in raadkamer ook voldoende aannemelijk is gemaakt. Hieruit volgt echter niet een strafrechtelijke aansprakelijkheid van de leden van de driehoek voor de aanhoudingen die achteraf bezien ten onrechte hebben plaatsgevonden. De aanhoudingen zijn verricht door individuele politieambtenaren op basis van door hen ter plaatse gemaakte beoordelingen en het is naar het oordeel van het hof gelet op de chaotische en hectische omstandigheden ter plaatse niet aannemelijk dat de hoofdofficier van justitie voldoende geïnformeerd is kunnen worden over de feitelijke situatie, waaronder het feit dat de groep personen op het viaduct zoveel groter was dan door het GBO was geschat. Het hof acht het in dit verband dan ook aannemelijk dat de driehoek, toen er door de hoofdofficier van justitie toestemming werd gegeven aan de politie om tot aanhoudingen over te gaan, niet op de hoogte was van het zeer grote aantal personen dat op het viaduct op dat moment aanwezig was. Volgens het rapport van de Ombudsman werd pas in de nacht duidelijk dat op het Stadionviaduct ongeveer zeshonderd personen waren aangehouden. Het hof acht voorts aannemelijk dat juiste informatie hierover tot een andere afweging door de driehoek zou hebben geleid. 12.Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen de in raadkamer gehoorde klagers hebben ervaren gedurende de uren dat zij werden opgehouden na hun arrestatie alsmede van hetgeen omtrent de behandeling van de arrestanten is neergelegd in het rapport van de Nationale ombudsman. Met name de situatie waarin de arrestanten -onder wie klagers- zich bevonden in de parkeergarage aan het Wilhelminaplein kan ook in de ogen van het hof de toets der kritiek niet doorstaan. De arrestanten waren gedurende uren verstoken van sanitaire voorzieningen en werden niet voorzien van eten en drinken. In raadkamer hebben klagers aangevoerd dat van vervolging van de driehoek het signaal uitgaat dat deze gang van zaken onaanvaardbaar is geweest. Klagers hebben zich met name geërgerd aan de uitspraken van de toenmalige korpsbeheerder over het zeer succesvolle optreden van de politie en zijn uitgesproken verwachting dat de aangehouden personen hun gerechtvaardigde straf zouden krijgen. Het feit dat de korpsbeheerder ook later daarvoor geen excuses heeft aangeboden is voor hen mede aanleiding geweest het beklag in deze zaak te handhaven. Het hof stelt voorop dat de zorg voor arrestanten gedurende de tijd dat zij worden opgehouden voor onderzoek een taak is van de politie en derhalve valt onder de verantwoordelijkheid van de korpschef. Hoewel men zich, zoals in het rapport van de Ombudsman is gedaan, kan afvragen of niet opnieuw een afweging had moeten worden gemaakt of het gedurende uren ophouden van de arrestanten in de gegeven omstandigheden nog wel gerechtvaardigd was betekent dit niet dat door het voortduren van de vrijheidsbeneming van de arrestanten sprake is geweest van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De bevoegdheid van de politie tot het ophouden van aangehouden personen voor onderzoek is immers wettelijk gegeven en pas na onderzoek is vastgesteld aan welke personen geen strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt. Zoals hiervoor vermeld, was de driehoek eerst in een later stadium op de hoogte van het zo grote aantal aangehouden personen. 13.Gelet op het voorgaande zijn er geen gronden aanwezig voor een strafrechtelijke vervolging van de beklaagden. Het hof wijst er overigens op dat van het rapport van de Nationale ombudsman een duidelijke signaalfunctie is uitgegaan. In dit rapport zijn harde noten gekraakt over het optreden van de driehoek en de politie. Daarbij gaat het onder meer over de besluitvorming en de afwegingen die in de verschillende stadia zijn gemaakt alsmede over op belangrijke momenten gebleken communicatiestoornissen. Wat de zorg voor de arrestanten betreft, wordt in het rapport geconcludeerd dat het langdurig niet beschikbaar stellen van elementaire voorzieningen aan de arrestanten in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Een aantal van de door de Nationale ombudsman gedane aanbevelingen is door de betrokkenen overgenomen. De huidige hoofdofficier van justitie heeft in navolging van de korpschef aan de klagers zijn excuses aangeboden voor de lange afhandeling van de aanhoudingen en de omstandigheden waaronder zij zijn opgehouden. Uit het voorgaande leidt het hof af dat door de Nationale ombudsman de onbehoorlijke behandeling van onder andere klagers ondubbelzinnig zijn vastgesteld en voorts dat door de driehoek hieruit lessen zijn getrokken. Bevindingen en conclusies over de informatie-verstrekking en uitlatingen van de zijde van de korpsbeheerder zijn eveneens in het rapport van de ombudsman neergelegd. De door klagers gewraakte uitlatingen staan niet ter beoordeling van het hof in deze beklagzaak. 14.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beklag op beide onderdelen dient te worden afgewezen. BESLISSING Het hof: Wijst het beklag af. Deze beschikking is op 12 februari 2009 gewezen door mr. Noordam, voorzitter,mrs. Van den Broek en Van de Pol, leden, in bijzijn van griffier mr. Kuiper-van den Haak. Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier. Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. 1 Proces-verbaal Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond d.d. 21 december 2006, opgemaakt en ondertekend door [naam verbalisant], hoofdinspecteur van Politie Rotterdam-Rijnmond