
Jurisprudentie
BH2848
Datum uitspraak2009-01-07
Datum gepubliceerd2009-02-13
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers177348 HA ZA 08-1272
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-13
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers177348 HA ZA 08-1272
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bevoegdheidsincident. Verdeling gemeenschap niet-gehuwde samenwonende partners. Eiseres in de hoofdzaak stelt dat rechtbank 's-Hertogenbosch bevoegd is, omdat de gemeenschap tussen partijen is ontstaan uit overeenkomst. In het kader van de verdeling rust op gedaagde de verbintenis aan eiseres haar aandeel uit te keren. Rechtbank dus bevoegd op grond van artikel 5 onder 1 sub a EEX-Vo. Dit volgt de rechtbank niet. Zolang de gemeenschap nog niet is verdeeld, rust er op gedaagde geen verbintenis in de door eiseres bedoelde zin. De rechtbank kan aan artikel 5 onder 1 sub a EEX-Vo derhalve geen bevoegdheid ontlenen. Conform de hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo is de Belgische rechter bevoegd.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 177348 / HA ZA 08-1272
Vonnis in incident van 7 januari 2009
in de zaak van
1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats] (Gemeente [X]),
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen
[C],
wonende te [woonplaats], België,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. C.C.J. van Pol.
Partijen zullen hierna [A c.s.] en [C] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring,
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [A c.s.] vordert in de hoofdzaak – kort gezegd – verdeling van de tussen eiseres sub 1 en [C] bestaande gemeenschap, veroordeling van [C] tot betaling van het aandeel dat na verdeling aan eiseres sub 1 toekomt, alsmede veroordeling van [C] tot afgifte van een aantal aan [A c.s.] toebehorende zaken.
2.2. In het incident vordert [C] dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [A c.s.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3. De vordering in de hoofdzaak valt binnen het toepassingsgebied van de EEX-Verordening (EEX-Vo) nu partijen beide in lidstaten van de Europese Unie zijn gevestigd en de zaak kan worden aangemerkt als een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 EEX-Vo. [A c.s.] vordert wel verdeling van de tussen eiseres sub 1 en [C] bestaande gemeenschap, maar dit betreft geen huwelijksgoederengemeenschap. De uitzondering van artikel 1 EEX-Vo is derhalve niet van toepassing.
2.4. Artikel 2 EEX-Vo geeft als hoofdregel dat onverminderd de verordening zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. In beginsel zou de rechtbank te ’s Hertogenbosch dus onbevoegd zijn om van het geschil kennis te nemen. [C] woont immers in België.
2.5. Aan de orde is derhalve de vraag of de rechtbank te ’s Hertogenbosch niettemin op grond van een andere bepaling van de EEX-Vo bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. [A c.s.] stelt dat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 5 onder 1 sub a EEX-Vo jo. 27 EEX-Vo bevoegd is. De niet-huwelijkse gemeenschap tussen eiseres sub 1 en [C] is ontstaan krachtens een overeenkomst. Het onderhavige geschil betreft de verdeling van die gemeenschap. Op [C] rust de verbintenis aan eiseres sub 1 uit te keren haar aandeel in de gemeenschap. Er is derhalve sprake van niet-nakoming van een verbintenis uit een overeenkomst. Die verbintenis betreft een brengschuld, omdat betaling in Nederland dient plaats te vinden, waar eiseres sub 1 woonachtig is. Voor de overige vorderingen beroept [A c.s.] zich op artikel 27 EEX-Vo.
2.5. De rechtbank volgt [A c.s.] niet. Het onderhavige geschil betreft onder meer de verdeling van een gemeenschap. Indien [A c.s.] zou worden gevolgd in de stelling dat die gemeenschap tot stand is gekomen middels een tussen eiseres sub 1 en [C] gesloten overeenkomst, dan geldt – zonder nadere toelichting, die niet is gegeven – dat zolang die gemeenschap niet is verdeeld, op [C] geen verbintenis rust tot uitkering van het aandeel van eiseres sub 1 in de gemeenschap. Het enkele bestaan van een gemeenschap creëert geen verbintenis tot uitkering van het aandeel van een der deelgenoten. Gelet hierop kan de rechtbank voor wat betreft de vordering tot verdeling en uitkering geen bevoegdheid ontlenen aan het bepaalde in artikel 5 onder 1 sub a EEX-Vo.
2.6. Ook het beroep op artikel 27 EEX-Vo faalt, nu er in het onderhavige geval geen sprake van is dat de onderhavige vorderingen voor gerechten van verschillende lidstaten aanhangig zijn. Ook overigens kan de rechtbank aan de bepalingen van de EEX-Vo geen bevoegdheid ontenen.
2.7. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen.
2.8. [A c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst de vordering toe,
3.2. veroordeelt [A c.s.] in de kosten van het incident, aan de zijde van [C] tot op heden begroot op EUR 452,00.
in de hoofdzaak
3.3. verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2009.