Jurisprudentie
BH2764
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2009-02-13
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.016.181.01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-13
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.016.181.01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Benoeming bijzondere curator in geschil tussen gezinsvoogdij-instelling en de pleegouders omtrent de verblijfplaats van de minderjarige. Anticiperen op inwerkingtreding wetsvoorstel 30145; kosten voor 's Rijks kas.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 december 2008
Zaaknummer : 200.016.181.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 08-691
[appellanten],
wonende te [naam woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de pleegouders,
advocaat mr. M. Kramer,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland,
kantoorhoudende te Middelburg,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. mevrouw [naam],
wonende te [naam woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. de heer [naam],
wonende te [naam woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De pleegouders zijn op 17 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
9 oktober 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Middelburg.
Jeugdzorg heeft op 12 november 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de pleegouders zijn bij het hof op 21 oktober 2008 en 31 oktober 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 28 oktober 2008 een brief ingekomen waarin de raad meedeelt niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 26 november 2008 is de zaak, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.016.165/01 mondeling behandeld. Verschenen zijn: de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat, en mevrouw A. van Loon namens Jeugdzorg. De moeder en de vader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de pleegouders en Jeugdzorg onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
In raadkamer heeft de pleegbroer van [B.], [naam pleegbroer], tijdens zijn verhoor een brief van de zijde van de na te noemen minderjarige [B.] overgelegd waarin [B.] het hof meedeelt dat hij graag bij de pleegouders wil blijven wonen.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 21 augustus 2008. Bij de bestreden beschikking is het inleidend verzoek van de pleegouders om af te zien van een krachtens de machtiging uithuisplaatsing toegestane wijziging van de verblijfplaats van [B.] en de machtiging te beperken tot het gezin van de pleegouders, afgewezen. Voorts is het subsidiaire verzoek van de pleegouders om een onderzoek te laten verrichten naar wat de beste verblijfplaats is voor [B.], alsmede het meer subsidiaire verzoek tot benoeming van een bijzondere curator, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de wijziging van de verblijfplaats bij de pleegouders van de minderjarige: [naam en achternaam], geboren op [dag en maand] 1999 te [naam plaats], verder: [B.].
2. De pleegouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek om af te zien van een krachtens de machtiging ex artikel 1:263 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) toegestane wijziging van de verblijfplaats van [B.], dan wel het subsidiaire verzoek tot het verrichten van een onderzoek, dan wel het meer subsidiaire verzoek tot benoeming van een bijzondere curator, alsnog toe te wijzen.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep van de pleegouders.
4. De pleegouders stellen dat het zelfstandige besluit van Jeugdzorg om [B.] uit het pleeggezin te plaatsen onvoldoende is gemotiveerd. Jeugdzorg heeft de verschillende belangen van [B.] onvoldoende tegen elkaar afgewogen en op geen enkele manier onderbouwd waarom het voor [B.] onveilig zou zijn in het pleeggezin. [B.] heeft slechts voor een relatief korte periode een gezin gevormd met [naam], de zoon van de pleegouders, die strafrechtelijk veroordeeld is wegens seksueel misbruik met vier pleegdochters. [naam] zit zijn straf uit en woont al geruime tijd niet meer thuis. [naam] vormt derhalve geen bedreiging meer voor [B.].
Toen [B.] in november 2005 in het pleeggezin werd geplaatst, was er bij [B.] sprake van een ernstige hechtingsproblematiek. Inmiddels woont [B.] drie jaar bij de pleegouders en is hij in het pleeggezin gehecht. De pleegouders stellen dat het desastreus zou zijn voor de ontwikkeling van [B.] indien hij uit het pleeggezin zou worden weggehaald. Een dergelijk ingrijpend besluit kan niet worden genomen zonder dat er onderzoek is gedaan naar de gevolgen van een eventuele overplaatsing voor de ontwikkeling van [B.]. Jeugdzorg stelt ten onrechte dat er al voldoende onderzoek is gedaan, nu er geen onderzoek naar de kinderen is verricht sinds zij bij de pleegouders verblijven.
Gebleken is dat de kinderen niet op steun hoeven te rekenen van hun juridische ouders. Een onafhankelijke bijzondere curator is derhalve noodzakelijk om de belangen van [B.] te behartigen, temeer nu Jeugdzorg stelt dat plaatsing uit het pleegezin de enige oplossing is voor het onderhavige probleem. De pleegouders stellen dat er ook andere oplossingen mogelijk zijn en dat aan het vereiste van proportionaliteit niet is voldaan. De pleegouders zijn bereid hulpverlening of toezicht in hun gezin te accepteren.
5. Jeugdzorg stelt dat de grieven die zich richten tegen het inhoudelijke besluit van Jeugdzorg niet aan het gerechtshof dienen te worden voorgelegd, nu dit een besluit is waartegen volgens de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb) bezwaar aangetekend kan worden bij het orgaan dat dit besluit heeft genomen en waartegen alleen beroep openstaat bij de rechtbank.
Voorts stelt Jeugdzorg dat het besluit dat [B.] uit het pleeggezin dient te worden gehaald in zorgvuldigheid is genomen, waarbij een evenredige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het besluit is niet in strijd met het proportionaliteitsvereiste. Jeugdzorg stelt dat de veiligheid van [B.] in het pleeggezin niet langer is gegarandeerd. De conclusie dat er geen risicofactoren zouden zijn met betrekking tot grensoverschrijdend seksueel- of dader gedrag is volkomen achterhaald. Jeugdzorg is van mening dat de pleegouders niet meer in staat zijn [B.] een veilige en gezonde opvoedplek te bieden, gelet op de gebeurtenissen die in het pleeggezin hebben plaatsgevonden en hebben kunnen plaatsvinden, evenals de onvermijdbare gevolgen die de gebeurtenissen in de toekomst voor het gezin zullen hebben. De pleegouders hebben in het verleden verscheidene signalen van de pleegdochters, waaruit bleek dat er sprake was van seksueel misbruik in het pleeggezin, gemist. Bovendien is er sprake van een zeer gesloten gezinssysteem en een bovenmatige loyaliteit van de gezinsleden aan het gezin, hetgeen de ontwikkeling van [B.] niet ten goede komt. Voorts stelt Jeugdzorg dat een gezinsvoogd niet is opgeleid om om te gaan met de complexe problematiek die in het pleeggezin aanwezig is en heeft Jeugdzorg ten aanzien van de pleegouders niet de bevoegdheid een aanwijzing te geven die opgevolgd dient te worden. Continuering van het verblijf van de kinderen bij de pleegouders dient vooral het persoonlijke belang van de pleegouders en niet dat van de kinderen.
Jeugdzorg erkent dat het weghalen van [B.] uit het pleeggezin zeer ingrijpend voor [B.] zal zijn, maar stelt dat het voordeel hiervan opweegt tegen de risico’s die een voortzetting van plaatsing met zich mee zal brengen. Jeugdzorg merkt op dat er voldoende alternatieven zijn om [B.] de opvoeding en verzorging te bieden die hij, gelet op zijn hechtingsproblematiek, nodig heeft, zoals plaatsing in een gezinshuis.
Jeugdzorg meent dat er voldoende onderzoek is gedaan naar de kinderen en dat een onderzoek nu geen meerwaarde zal opleveren. Een onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Voorts dient het verzoek om de benoeming van een bijzondere curator te worden afgewezen, nu de gronden van artikel 1:250 BW niet aanwezig zijn. Er is immers geen sprake van strijdigheid tussen de belangen van de ouders met gezag en [B.].
6. Het hof overweegt als volgt. Het hof verwerpt de stelling van Jeugdzorg dat tegen de bestreden beslissing geen hoger beroep openstaat bij het hof. Blijkens de jurisprudentie moet een beslissing van een gezinsvoogdij-instelling (in casu Jeugdzorg) tot beëindiging van een uithuisplaatsing van een minderjarige teneinde hem/haar weg te plaatsen in een ander (pleeg)gezin in de verhouding tussen de gezinsvoogdij-instelling en de pleegouders immers worden aangemerkt als een beslissing tot wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige in de zin van art. 1:263 BW. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de pleegouders terecht hoger beroep hebben ingesteld bij dit hof tegen de bestreden beschikking, nu dit een beslissing is ex artikel 1:263 BW.
7. Voorts overweegt het hof dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat toen [B.] in november 2005 in het pleeggezin werd geplaatst, er sprake was een zeer grote hechtingproblematiek bij [B.]. Inmiddels woont [B.] drie jaar in het pleegezin en is hij in het pleeggezin gehecht. [B.] heeft het hof schriftelijk kenbaar gemaakt dat hij heel graag in het pleeggezin wil blijven.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat [B.] slechts uit het pleeggezin kan worden weggehaald, indien is komen vast te staan dat zijn veiligheid in het huidige pleeggezin niet kan worden gegarandeerd en een eventuele beëindiging van het verblijf van [B.] in het pleeggezin de ontwikkeling van [B.] niet onevenredig veel zal schaden. Het hof is van oordeel dat de vraag of Jeugdzorg al dan niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het seksueel misbruik in het verleden in het pleeggezin thans nog een dermate bedreigende situatie voor [B.] oplevert, dat zijn belang bij voortduring van het verblijf in het pleeggezin dient te wijken, niet kan worden beantwoord zonder dat alle belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Het hof acht het derhalve in het belang van [B.] noodzakelijk dat een bijzondere curator wordt benoemd die de belangen van [B.] in dezen kan behartigen en hem zowel in als buiten rechte kan vertegenwoordigen. De bijzondere curator dient bij zijn taakvervulling de vraag te betrekken of het in het belang van [B.] is om zijn verblijf in het pleeggezin voort te zetten, gegeven de omstandigheid dat er in dit pleeggezin gedurende enige tijd seksueel misbruik heeft plaatsgevonden door de niet meer in het gezin toegelaten en inmiddels elders wonende thans meerderjarige zoon van de pleegouders met een viertal pleegdochters die ook niet meer in het gezin wonen.
Bij de benoeming van een bijzondere curator anticipeert het hof op inwerkingtreding van de wet, waartoe het voorstel is behandeld onder Kamerstukken I en II, 30145. Dit wetsvoorstel is inmiddels aangenomen door zowel de Tweede als Eerste Kamer der Staten-Generaal. Door deze wet wordt artikel 1:250 BW zodanig gewijzigd dat het voor elke rechter mogelijk wordt om op verzoek of ambtshalve een bijzondere curator te benoemen in bij hem aanhangige zaken waarbij een minderjarige rechtstreeks is betrokken. Op met instemming van Jeugdzorg gedaan voorstel zijdens de pleegouders zal het hof na te melden persoon als bijzondere curator benoemen. Met betrekking tot de kosten van haar werkzaamheden overweegt het hof als volgt. Nu de onderhavige bijzondere curator niet behoort tot de in artikel 13 van de Wet op de rechtsbijstand genoemde personen, zal het hof bepalen dat deze kosten dienen te worden voorgeschoten door de griffier van dit gerecht. Het hof neemt hierbij in overweging dat de beoogde bijzondere curator de griffier desgevraagd heeft meegedeeld dat zij werkzaam is tegen een uurtarief van € 75,-. Het hof zal derhalve bepalen dat deze kosten op vertoon van een specificatie tot een maximaal bedrag van € 3000,- door de griffier uit ’s Rijks kas aan de bijzondere curator zullen worden uitbetaald. Het hof gaat er vanuit dat Jeugdzorg zich houdt aan haar toezegging ter zitting de status-quo ten aanzien van de verblijfplaats van [B.] in afwachting van een definitieve beslissing van het hof voorlopig te zullen handhaven.
8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de afwijzing van het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator en, in zoverre opnieuw beschikkende:
benoemt tot bijzondere curator over [B.]:
mevrouw dr. A.M. Weterings, orthopedagoog,
kantoorhoudende te Leiden,
(Postbus 9555, 2300 RB);
bepaalt dat de kosten van de bijzondere curator, die een bedrag ter hoogte van € 3.000,-- inclusief BTW niet te boven zullen gaan, ten laste komen van ‘sRijks kas;
houdt iedere verdere beslissing aan tot zaterdag 28 maart 2009 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Bouritius en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Prins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2008.