
Jurisprudentie
BH2635
Datum uitspraak2009-01-09
Datum gepubliceerd2009-02-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 08/525
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 08/525
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wet personenvervoer 2000
Bestuursdwang/last onder dwangsom
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/525 9 januari 2009
14913 Wet personenvervoer 2000
Bestuursdwang/last onder dwangsom
Beschikking ingevolge artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. G.A. Verstijnen, advocaat te Veghel,
tegen
Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
1. Het procesverloop
Appellant heeft bij brief van 16 juli 2008, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 juli 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een op grond van de Wet personenvervoer 2000 opgelegde last onder dwangsom.
Bij brief van 17 september 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Verweerder heeft meegedeeld dat de processen-verbaal op grond van de bescherming van de privacybelangen en de openbare orde wat betreft de gegevens van de getuigen zijn geanonimiseerd. Bij dezelfde brief heeft verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het College de niet-geanonimiseerde versies van de processen-verbaal doen toekomen.
Bij brief van 31 december 2008 heeft verweerder desgevraagd nader toegelicht om welke redenen de persoonlijke gegevens van degenen die verklaringen hebben afgelegd geheim dienen te blijven.
2. Overwegingen
2.1 Ter beoordeling staat de vraag of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is voor de onderdelen van de processen-verbaal waarop het verzoek van verweerder betrekking heeft.
Ingevolge het bepaalde bij artikel 19, eerste lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, in samenhang met artikel 8:29, eerste lid, Awb, voor zover hier van belang, kunnen partijen die verplicht zijn stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het College meedelen dat uitsluitend het College van die stukken kennis zal mogen nemen.
Uit het derde lid van artikel 8:29 Awb volgt dat het College beslist of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. De vraag of sprake is van "gewichtige redenen" voor geheimhouding vergt, naar mede blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Awb, een afweging van belangen. Hierbij zijn enerzijds aan de orde het belang dat partijen over en weer gelijkelijk beschikken over de voor de beslechting van het geschil relevante informatie en het belang dat de rechter beschikt over alle informatie die nodig is om de hem voorgelegde zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen; anderzijds speelt een rol dat openbaarmaking van bepaalde gegevens het belang van een derde onevenredig kan schaden.
Verweerder heeft zich ter rechtvaardiging van zijn verzoek tot de geheimhouding van de namen, adressen en de overige identiteitsgegevens van de getuigen beroepen op het belang van eerbiediging dan wel bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de getuigen. Burgers moeten bovendien in het belang van de opsporing vrijelijk tegenover opsporingsambtenaren kunnen verklaren zonder angst dat hun gegevens later aan openbaarheid worden prijsgegeven of zonder dat zij hoeven te vrezen voor bijvoorbeeld represailles.
Het College stelt voorop dat appellant aan wie een last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van de Wet personenvervoer 2000 een gerechtvaardigd, processueel belang heeft bij de openbaarmaking van de gegevens ten aanzien van de getuigen. Dit in aanmerking nemend is het College van oordeel dat verweerder onvoldoende zwaarwegende argumenten heeft aangedragen voor een geslaagd beroep op geheimhouding ten aanzien van die gegevens. Verweerder heeft geen omstandigheden aangevoerd waarin zou moeten worden geoordeeld dat het belang van privacy of veiligheid van de getuigen zich verzet tegen het integraal verstrekken van de processen-verbaal aan appellant. De stelling van verweerder dat burgers in het belang van de opsporing vrijelijk tegenover opsporingsambtenaren moeten kunnen verklaren zonder angst dat hun gegevens later aan openbaarheid worden prijsgegeven of zonder dat zij hoeven te vrezen voor bijvoorbeeld represailles is in haar algemeenheid onvoldoende om reeds daarom een voldoende zwaarwegend belang bij beperking van de kennisneming op die grond aanwezig te achten. Naar het oordeel van het College wegen de verdedigingsrechten van appellant dan ook zwaarder dan de belangen die voor geheimhouding pleiten.
Het verzoek om beperking van de kennisneming ten aanzien van de gegevens van getuigen dient derhalve te worden afgewezen.
2.2 Verweerder wordt in de gelegenheid gesteld, zo spoedig mogelijk, docht uiterlijk op 14 januari 2009 kenbaar te maken of hij de processen-verbaal onverkort in het geding wenst te brengen. Indien verweerder de processen-verbaal waarop het verzoek betrekking heeft terug wenst te ontvangen, zullen deze worden teruggezonden. Het College zal, op de voet van artikel 8:31 Awb, daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. De beslissing
Het College:
- beslist dat beperking van de kennisneming ten aanzien van de volledige processen-verbaal niet gerechtvaardigd is;
- stelt verweerder in de gelegenheid, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op 14 januari 2009 kenbaar te maken of deze
stukken alsnog onverkort in het geding gebracht worden;
- gelast de griffier, deze stukken terug te zenden aan verweerder, indien verweerder kenbaar maakt deze stukken terug willen
te ontvangen.
Aldus gegeven door mr. M.A. Fierstra, mr. E.R. Eggeraat, mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, op 9 januari 2009.
w.g. M.A. Fierstra w.g. A. Graefe