
Jurisprudentie
BH1234
Datum uitspraak2008-12-30
Datum gepubliceerd2009-02-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3120 AOW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3120 AOW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde. Gezamenlijke huishouding. Geen sprake van dringende reden als bedoeld in artikel 17a van de AOW, zodat de Svb niet bevoegd was nog verder van herziening af te zien.
Uitspraak
07/3120 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 april 2007, 06/2692 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 30 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Witlox. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.M.W. van der Ent-Eltink, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. De Svb heeft, na het overlijden van de echtgenote van appellant, bij besluit van 26 mei 2005 aan appellant met ingang van 1 mei 2005 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend naar de norm voor een ongehuwde. Omdat op het adres van appellant ook de AOW-gerechtigde [v. D.] (hierna: [v. D.]) stond ingeschreven, is een onderzoek ingesteld naar hun woon- en leefsituatie. Op grond van de bevindingen van het huisbezoek op 8 december 2005 en de daarbij door appellant en [v. D.] afgelegde verklaringen heeft de Svb bij besluit van 26 januari 2006 de AOW-uitkering van appellant met ingang van februari 2006 herzien naar de norm voor een gehuwde op de grond dat appellant met [v. D.] een gezamenlijke huishouding voert. De Svb stelt zich weliswaar op het standpunt dat er reeds sprake is van een gezamenlijke huishouding van appellant en [v. D.] sedert het overlijden op 17 mei 2005 van de echtgenote van eerstgenoemde, maar met toepassing van artikel 17a, tweede lid, van de AOW is afgezien van der herziening van het AOW-pensioen van appellant met ingang van juni 2005.
1.3. Bij besluit van 19 april 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 april 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de maandelijkse vergoeding die [v. D.] betaalt niets zegt over de vraag of al dan niet een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd. Voorts is enkel sprake van eenzijdige zorg van appellant naar [v. D.], zodat niet aan het criterium van wederzijdse zorg is voldaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd, dat in het geval van appellant en [v. D.] sprake is van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de AOW.
4.2. De Raad kan appellant niet volgen dat geen sprake is van wederzijdse zorg maar uitsluitend van eenzijdige zorg van appellant naar [v. D.] toe vanwege diens fysieke gebreken. De Raad baseert zich in dat verband op de gegevens zoals deze bij gelegenheid van het huisbezoek op 8 december 2005 zijn ingevuld op de door appellant en [v. D.] ondertekende checklist. Daaruit komt naar voren dat [v. D.] - zij het wellicht in mindere mate dan onmiddellijk na het overlijden van de echtgenote van appellant, toen hij nog geen CVA had gehad - ook jegens appellant in de zorg bijdroeg.
De Raad tekent daarbij nog aan dat, naar vaste rechtspraak van de Raad, voor het voldoen aan het zorgcriterium niet is vereist dat sprake is van een min of meer gelijke bijdrage in de kosten van de huishouding of van gelijkwaardigheid in de omvang van de over en weer verleende zorg.
4.3. Wat betreft de stelling dat slechts sprake is van kamerverhuur, althans van kostgangerschap van [v. D.], merkt de Raad nog op dat, wanneer feiten en omstandigheden in de richting wijzen van een commerciële relatie, in dat geval wordt gewogen of de hoogte van de overeengekomen vergoeding maakt dat de relatie als commercieel kan worden aangemerkt. In aanmerking genomen hetgeen naar voren is gekomen omtrent de wijze waarop de samenwoningsrelatie jegens [v. D.] wordt ingevuld - onder meer het nagenoeg volledige gebruik van de woning - is de maandelijkse vergoeding van [v. D.] te laag om als commercieel te worden bestempeld en dient deze vergoeding veeleer te worden aangemerkt als een bijdrage in de kosten van de gezamenlijke huishouding.
4.4. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de Svb terecht het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 1 februari 2006 onder toepassing van artikel 17, eerste lid, van de AOW heeft herzien naar de norm voor degene die een gezamenlijke huishouding voert.
4.5. In hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd ziet de Raad geen dringende reden als bedoeld in artikel 17a van de AOW, zodat de Svb niet bevoegd was nog verder van herziening af te zien.
4.6. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
4.7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 december 2008.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) S.R. Sharma.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
RB