
Jurisprudentie
BH1111
Datum uitspraak2009-01-22
Datum gepubliceerd2009-01-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808510/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2009-01-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808510/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 15 april 2008 heeft de Medisch Specialisten Registratie Commissie (hierna: de MSRC) van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der geneeskunst (hierna: de KNMG) een verzoek van [verzoeker] om herregistratie dan wel herintreding als internist en intensivist in Nederland, afgewezen.
Uitspraak
200808510/2.
Datum uitspraak: 22 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 3 oktober 2008 in zaken nrs. 08/4047 en 08/4046 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de Medisch Specialisten Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der geneeskunst.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2008 heeft de Medisch Specialisten Registratie Commissie (hierna: de MSRC) van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der geneeskunst (hierna: de KNMG) een verzoek van [verzoeker] om herregistratie dan wel herintreding als internist en intensivist in Nederland, afgewezen.
Bij besluit van 21 augustus 2008 heeft de MSRC het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 oktober 2008, verzonden op 15 oktober 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2008, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De MSRC heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 januari 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. I.P.C. Sindram, advocaat te Malden, en de MSRC, vertegenwoordigd door haar [secretaris] en bijgestaan door mr. M.E.F. Bots, advocaat te Utrecht en mr. G.M. van Reenen, werkzaam bij de MSRC, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] is in 1988 als internist ingeschreven in het Nederlandse specialistenregister voor het specialisme interne geneeskunde. Deze inschrijving was geldig tot 1 oktober 2007. Bij besluit van 30 augustus 2006 heeft de Belgische minister van Volksgezondheid [verzoeker] op grond van zijn inschrijving in het Nederlandse register in België erkend als geneesheer-specialist in de inwendige geneeskunde.
Bij brief van 1 juni 2007 heeft de MSRC [verzoeker] op de hoogte gesteld van het verstrijken van de termijn van inschrijving in het Nederlandse specialistenregister en hem in de gelegenheid gesteld een verzoek tot herregistratie te doen. Bij brief van 11 februari 2008 heeft [verzoeker] uiteindelijk verzocht om herregistratie, in dier voege dat hij op basis van het vrij dienstenverkeer binnen de Europese Unie heeft verzocht zijn Belgische registratie om te zetten in een Nederlandse.
Bij brief van 10 maart 2008 heeft de MSRC aan [verzoeker] het voornemen kenbaar gemaakt zijn verzoek om herregistratie af te wijzen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties niet van toepassing is, zodat [verzoeker] niet in aanmerking komt voor automatische herregistratie in Nederland op grond van zijn Belgische registratie. Voorts heeft [verzoeker], naar het oordeel van de MSRC, niet voldaan aan de in de Nederlandse regelgeving gestelde eisen voor herregistratie, waaronder de in artikel D.21. van het Kaderbesluit CCMS neergelegde ureneis. Bij besluit van 15 april 2008 heeft de MSRC overeenkomstig het voornemen het verzoek om herregistratie afgewezen.
2.3. [verzoeker] verzoekt om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de MSRC hem tijdelijk in het Nederlandse specialistenregister inschrijft, tot dat op het hoger beroep is beslist. Hij voert daartoe aan dat als gevolg van het ontbreken van een registratie een bestaande vacature op zijn vakgebied in het ziekenhuis in Delfzijl niet kan invullen, terwijl hij eerder succesvol op die vacature heeft gesolliciteerd en hem is medegedeeld dat de vacature nog steeds open staat. Verder voert hij aan dat hij als gevolg van de doorhaling van zijn registratie niet bevoegd is het specialisme van internist-intensivist uit te oefenen in Nederland en daardoor wordt belemmerd in zijn beroepsmogelijkheden.
2.4. In zijn hoger-beroepschrift betoogt [verzoeker] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op Richtlijn 2005/36/EG niet kan slagen. Hij voert daartoe aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen onderscheid maakt tussen een opleidingstitel en een beroepstitel. De opname van een arts in een specialistenregister kwalificeert hem om als specialist zijn beroep uit te oefenen, zodat hij op grond van zijn Belgische registratie in Nederland automatisch geregistreerd zou moeten worden, aldus [verzoeker].
2.4.1. Gelet op overweging 12 van Richtlijn 2005/36/EG, regelt deze richtlijn de erkenning door een lidstaat van in een andere lidstaat verkregen beroepskwalificaties. Voorshands ziet de voorzitter onvoldoende aanleiding het oordeel van de voorzieningenrechter dat de richtlijn niet geldt voor de erkenning door een lidstaat van door andere lidstaten overeenkomstig dezelfde richtlijn afgegeven beroepserkenningen voor onjuist te houden. [verzoeker] heeft in Nederland zijn opleiding tot internist voltooid en is eerst in Nederland in het specialistenregister ingeschreven en is vervolgens in België erkend en geregistreerd als geneesheer-specialist in de inwendige geneeskunde op grond van zijn inschrijving in het Nederlandse register. Het verzoek om herregistratie in Nederland kan niet worden gezien als een verzoek op grond van erkenning van een verkregen beroepskwalificatie, maar moet worden beschouwd als een verzoek op grond van een afgegeven beroepserkenning, zodat de richtlijn, gelet op overweging 12, in dit geval niet dwingt tot herregistratie.
2.5. [verzoeker] betoogt verder dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat zijn betoog dat hij voldoet aan de vereisten voor herregistratie geen doel treft.
2.5.1. Om in aanmerking te komen voor beperkte herregistratie als internist moet [verzoeker] in de referteperiode van 1 oktober 2002 tot 1 oktober 2007 gedurende ten minste tweeënvijftig weken voldoen aan de vereisten voor herregistratie. Het geschil beperkt zich tot de vraag of [verzoeker] gedurende die periode minimaal zestien uur, en waar het de periode tot 1 januari 2006 betreft, veertien uur, per week patiëntgebonden zorg heeft verleend. Niet meer in geschil is dat [verzoeker] in de referteperiode gedurende dertig weken patiëntgebonden zorg heeft verleend in het Universitair Verplegingscentrum Brugmann te Brussel en in het Kennermer Gasthuis te Haarlem. Daarnaast is [verzoeker] in de referteperiode regelmatig geconsulteerd door dr. J.C.W. van Zwienen (hierna: Van Zwienen), die als internist-intensivist werkzaam is in het Ziekenhuis Walcheren. De voorzieningenrechter heeft deze werkzaamheden niet gekwalificeerd als patiëntgebonden zorg omdat geen sprake is van een directe arts-patiëntrelatie. Bovendien besloegen deze werkzaamheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tenminste zestien uur per week. Gelet op de bij het verzoek om herregistratie overgelegde verklaring van Van Zwienen, alsmede het verhandelde ter zitting, heeft [verzoeker] naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij gedurende tenminste tweeënvijftig weken heeft voldaan aan de eis dat minimaal zestien uur per week aan patiëntgebonden zorg is besteed.
2.5.2. Gelet op het hiervoor overwogene is in hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, onvoldoende grond gelegen voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de herregistratie niet geweigerd had mogen worden.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2009
362-502.