Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1036

Datum uitspraak2009-01-14
Datum gepubliceerd2009-01-30
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.012.125.01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwikkeling van het huwelijksvermogen na (internationale)scheiding; "wagon"stelsel.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 14 januari 2009 Zaaknummer : 105.012.125.01 Rekestnummer : 1561-R-07 Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-2733 [de man], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, advocaat mr. P.A. van Hecke, tegen [de vrouw], wonende te [woonplaats], verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, advocaat mr. K. Jebli-Ouazzani. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man is op 31 oktober 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2007. De vrouw heeft op 17 december 2007 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 december 2007, 8 februari 2008 en 30 juli 2008 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 21 oktober 2008 een aanvullend stuk ingekomen. Op 14 november 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. Jebli-Ouazzani onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast. Bij beschikking van 25 januari 2007 heeft de rechtbank te Rotterdam tussen partijen, met elkaar gehuwd in Marokko op [dag, maand] 1997, de echtscheiding uitgesproken, die is ingeschreven op 13 maart 2007 in de registers van de burgerlijke stand. Bij de bestreden beschikking is onder meer - uitvoerbaar bij voorraad - de man veroordeeld om aan de vrouw in het kader van de verdeling van de gemeenschap te betalen een bedrag van € 11.327,30. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap . 2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de verdeling betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, primair vast te stellen dat het (oude of nieuwe) Marokkaanse recht van toepassing is en vervolgens vast te stellen dat hij aan de vrouw op grond van dit recht geen vergoeding verschuldigd is. Subsidiair verzoekt de man, voor het geval het hof zou oordelen dat er toch (gedeeltelijk in de tijd gemeten vanaf de datum dat de man in Nederland woonachtig is) sprake zou zijn van toepassing van het Nederlands recht op de verdeling van de alsdan bestaande huwelijksgemeenschap, te bepalen dat partijen over en weer geen vergoeding aan elkaar verschuldigd zijn aangezien er op de peildatum (inschrijving echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand) geen vermogensbestanddelen waren die verrekend behoefden te worden. 3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dit toelaat het hoger beroep te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. 4. De man stelt dat de rechtbank met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen ten onrechte Nederlands recht heeft toegepast. Volgens de man is het Marokkaans recht van toepassing, ingevolge artikel 4 lid 2 onder 2 sub a van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, hierna te noemen: het Verdrag. 5. De vrouw stelt dat in beginsel Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is, op grond van artikel 4 lid 2 sub 3 van het Verdrag. Echter, op grond van artikel 7 van het Verdrag is het Nederlands huwelijksvermogensrecht gaan gelden, nadat de man zich in Nederland heeft gevestigd. 6. Het hof heeft de man ter zitting verzocht zijn grieven te verduidelijken. De man heeft in antwoord daarop gesteld dat zijn appelschrift zodanig moet worden gelezen dat zijn grief zich richt tegen het toepasselijke recht met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen. Voor zover het hof van oordeel is dat Nederlands recht van toepassing is, verzoekt de man de verdeling vast te stellen, het hof begrijpt, aldus dat zijn inboedel aan hem wordt toegedeeld, dat hij de daarbij behorende schuld voor zijn rekening neemt en dat de inboedel waarover de vrouw beschikt aan haar wordt toebedeeld, zonder verrekening. Uit redenen van proceseconomie heeft de vrouw geen bezwaar gemaakt tegen de formulering van het subsidiaire verzoek van de man. Toepasselijk recht 7. Het hof overweegt als volgt. De man heeft de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Partijen zijn op [dag, maand] 1997 te Marokko met elkaar gehuwd. Tussen hen staat vast dat de man zich eerst op [dag, maand] 2001 uit Marokko bij de vrouw in Nederland heeft gevestigd. Partijen hebben geen rechtskeuze uitgebracht ten aanzien van het recht dat van toepassing zou moeten zijn op het huwelijksgoederenregime. 8. De vrouw heeft een advies van het Internationaal Juridisch Instituut van 6 december 2007 in het geding gebracht. In dit advies is heeft het Internationaal Juridisch Instituut onder meer de vraag beantwoord welk huwelijksvermogensrecht van toepassing is volgens het Nederlands internationaal privaatrecht. 9. Het hof volgt ten aanzien van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht de motivering van het Internationaal Juridisch Instituut. 10. Daaruit volgt dat op grond van artikel 4 lid 2 sub 3 van het Verdrag het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht van toepassing is in de periode dat partijen geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats bezaten. Het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht is derhalve van toepassing in de periode van [dag, maand] 1997, de datum van de huwelijkssluiting tot [dag, maand] 2001, de dag waarop de man zich in Nederland heeft gevestigd. Het hof stelt vast dat ingevolge het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht door het huwelijk geen gemeenschappelijk vermogen ontstaat. 11. Voorts volgt daaruit dat, op grond van artikel 7 lid 2 van het Verdrag, het Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing is vanaf het moment dat de man zich in Nederland heeft gevestigd. Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht is derhalve van toepassing in de periode van [dag, maand] 2001, de dag waarop de man zich in Nederland heeft gevestigd, tot 13 maart 2007, de dag waarop het huwelijk van partijen is ontbonden. De grief van de man treft derhalve gedeeltelijk doel. 12. Het hof zal hierna de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap vaststellen, ontstaan vanaf [dag, maand] 2001. Omvang huwelijksgoederengemeenschap 13. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de huwelijksgoederengemeenschap bestaat uit: Activa - inboedelgoederen in bezit van de man; - inboedelgoederen in bezit van de vrouw; - het saldo van de [*]rekening met nummer [*] ten name van [de vrouw] Passiva schuld in verband met herinrichtingskosten man van € 10.000,-, waarvan het restant € 7.900,- bedraagt. 14. Daarnaast is er - ten tijde van het huwelijk, nadat de man zich in Nederland heeft gevestigd - een bedrag van € 21.000,- gespaard, hetgeen in beginsel betekent dat dit bedrag tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. De man heeft gesteld dat hij het bedrag van € 21.000,- in 2006 heeft opgenomen. Uit het afschrift van de en/of rekening bij de [*]bank met rekeningnummer [*] volgt dat de totale opname in maart 2006 € 21.000,- is geweest. De man was bestuursbevoegd om de gelden op te nemen. 15. De man heeft gesteld dat hij de gelden heeft vergokt in het casino. 16. Uit de processtukken is het hof gebleken dat de echtscheidingsprocedure is aangevangen door de indiening van het inleidend verzoekschrift door de vrouw, dat is gedateerd op 2 augustus 2006. 17. In punt 14 van haar inleidend verzoekschrift heeft de vrouw gesteld dat de man zonder haar toestemming het bedrag van € 21.000,- van de gezamenlijke rekening heeft afgehaald. Ter zitting heeft zij nog verklaard dat hij door zijn handelen de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld. In haar inleidend verzoekschrift heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de man aan haar een bedrag van € 10.500,- betaalt. 18. Het hof is op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang en verband bezien - van oordeel dat de vrouw een beroep heeft gedaan op artikel 1:164 van het Burgerlijk Wetboek. 19. Het hof is van oordeel dat de man, binnen een termijn van zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoekschrift, de gemeenschap heeft benadeeld door de gelden te vergokken. Het hof acht het dan ook redelijk te bepalen dat hij aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 10.500,-. 20. Het hof deelt het saldo van de [*]rekening met nummer [*] aan de vrouw toe, onder de verplichting de helft van het saldo per 13 maart 2007 aan de man te betalen. Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw op [dag, maand] 2001 al over de inboedel beschikte die naar Marokkaans recht alleen aan haar toekwam. Goederen die daarvoor in de plaats treden komen in beginsel alleen aan haar toe op grond van de regels van zaaksvervanging. Voorts acht het hof de stelling van de vrouw aannemelijk dat slechts een gering aantal nieuwe goederen na [dag, maand] 2001 zijn aangeschaft, nu de man niet een concrete beschrijving heeft gegeven van goederen die na [dag, maand] 2001 zijn aangeschaft. Onder de gegeven omstandigheden acht het hof het redelijk en billijk de inboedel waarover de vrouw beschikt aan haar toe te delen, zonder verrekening. 21. Het hof zal conform het ter zitting door de man verzochte de inboedel die in het bezit van de man is aan hem toedelen, zonder verrekening met de vrouw, echter met dien verstande dat hij de schuld van € 10.000,- als eigen schuld zal voldoen en de vrouw ter zake daarvan zal vrijwaren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de voormelde schuld door de man is aangegaan en met name betrekking heeft op de door hem aangeschafte inboedel. 22. Met betrekking tot de studieschuld overweegt het hof als volgt. Tussen partijen staat vast dat de vrouw de studieschuld is aangegaan in 1997, ten behoeve van haarzelf. In die periode is, zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld, het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht van toepassing. De schuld dient derhalve door de vrouw te worden gedragen, nu het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht geen gemeenschap van goederen kent. 23. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap dient te worden vernietigd. 24. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden. 25. Het bewijsaanbod van de man wordt als te weinig gespecificeerd gepasseerd. 26. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap en, in zoverre, opnieuw beschikkende: stelt de verdeling van het huwelijksvermogen van partijen vast als volgt: aan de man worden toegescheiden: - de in zijn bezit zijnde inboedelgoederen, zonder verrekening van de waarde; aan de vrouw worden toegescheiden: - de in haar bezit zijnde inboedelgoederen, zonder verrekening van de waarde; - het saldo van de [*]rekening met nummer [*], onder de verplichting om aan de man de helft van het saldo per 13 maart 2007 te betalen; bepaalt dat de man de schuld van € 10.000,- (waarvan het restant € 7.900,- bedraagt) als eigen schuld dient te voldoen en de vrouw terzake dient te vrijwaren; bepaalt dat de vrouw de studieschuld als eigen schuld dient te voldoen en de man terzake dient te vrijwaren; bepaalt dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 10.500,-; bepaalt dat het Marokkaanse huwelijksvermogenrecht van toepassing is in de periode van [dag, maand] 1997 tot [dag, maand] 2001; bepaalt dat het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing is in de periode van [dag, maand] 2001 tot 13 maart 2007; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van Dijk en Bos, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2009.