
Jurisprudentie
BH0963
Datum uitspraak2009-01-07
Datum gepubliceerd2009-01-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6800 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6800 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. Juiste vaststelling medische beperkingen. De geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies is in voldoende mate gemotiveerd. Eerst in hoger beroep een correcte FML en een adequate toelichting gegeven op de in de aan de schatting ten grondslag liggende functies voorkomende belasting in relatie tot de beperkingen van appellante. De rechtbank heeft ten onrechte het bestreden besluit, dat ondeugdelijk is gemotiveerd in stand gelaten.
Uitspraak
06/6800 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 november 2006, 06/1616 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een medische en een arbeidskundige rapportage, beide voorzien van bijlagen, in het geding gebracht.
Appellante heeft stukken van medische aard ingebracht. Desgevraagd heeft namens het Uwv een bezwaarverzekeringsarts hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.T.J. van de Pavert.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 8 november 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van
3 januari 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% is.
1.2. Bij besluit van 14 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 november 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, zich verenigend met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante, onder bijvoeging van medische stukken, aangevoerd dat het medisch onderzoek namens het Uwv onvoldoende is geweest en heeft zij om een nieuw onderzoek gevraagd.
4. De Raad overweegt met betrekking tot de vraag of hij het oordeel van de rechtbank kan onderschrijven het volgende.
4.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad, evenals de rechtbank, geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan. De verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort heeft appellante op 1 juli 2005 onderzocht. Op basis van zijn onderzoek komt Van Amelsfoort in zijn rapportage van eveneens 1 juli 2005 tot de conclusie dat appellante beperkingen heeft, zoals een enigszins beperkte inspannings- en stresstolerantie naast verwerkingsproblematiek na een traumatiserend huwelijk. Met inachtneming van het vorenstaande heeft Van Amelsfoort een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans heeft zich, blijkens zijn rapportage van 31 januari 2006, achter de opvattingen van de verzekeringsarts gesteld. In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts F.G. Slebus, zulks naar aanleiding van de rechtspraak van de Raad van 12 oktober 2006 inzake het aangepaste Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) (onder meer LJN AY9971), de voor appellante geldende FML op 9 januari 2007 aangepast op het punt van beperkende toelichtingen bij de items 4.6 en 5.8. Naar aanleiding van de in hoger beroep overgelegde brief van de reumatoloog en specialist natuurgeneeskunde J.R. Tisscher van 5 april 2007, waarin deze appellante onder meer arbeidsongeschikt acht op basis van biochemische feiten, overweegt de Raad, in overeenstemming met de rapportage van Slebus van 5 mei 2008, dat deze informatie onvoldoende aanknopingspunten biedt tot twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Door appellante zijn (ook) in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanleiding zouden kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen van het Uwv in aanmerking genomen medische beperkingen. De subjectieve klachtenbeleving van appellante kan bij de toepassing van de WAO geen toereikende basis vormen voor het oordeel dat haar medische beperkingen door het Uwv zouden zijn onderschat. De Raad ziet in het vorenstaande dan ook geen aanleiding voor een onderzoek door een deskundige.
4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad als volgt.
4.3. Met inachtneming van de aangepaste FML van 9 januari 2007 en in het licht van de hiervoor genoemde rechtspraak van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige T.E.A. de Groot in haar rapportage van 16 januari 2007 een toelichting gegeven op de door het CBBS getoonde en op het zogeheten Resultaat functiebeoordeling voorkomende signaleringen en gemotiveerd aangegeven waarom appellantes functionele mogelijkheden al dan niet worden overschreden. De functies portier/toezichthouder (Sbc-code 342021) en besteller (Sbc-code 282102) zijn daarbij komen te vervallen. De drie oorspronkelijk geduide functies medisch laborant (Sbc-code 493020), meteropnemer (Sbc-code 315181) en archiefmedewerker (Sbc-code 315130) worden evenwel ten behoeve van de onderhavige schatting gehandhaafd. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen is de Raad, gelet op evengenoemde arbeidskundige rapportage, welke rapportage op zichzelf van de zijde van appellante niet is bestreden, van oordeel dat de geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in voldoende mate is gemotiveerd.
5. Nu het Uwv eerst in de fase van hoger beroep een correcte FML en een adequate toelichting heeft gegeven op de in de aan de schatting ten grondslag liggende functies voorkomende belasting in relatie tot de beperkingen van appellante, stelt de Raad vast dat de rechtbank het bestreden besluit, dat ondeugdelijk is gemotiveerd, ten onrechte in stand heeft gelaten. Derhalve dienen zowel de aangevallen uitspraak als het bestreden besluit te worden vernietigd.
6. Omdat appellante echter bij het bestreden besluit terecht minder dan 15% arbeidsongeschikt is geacht, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand te laten.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en T. Hoogenboom en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2009.
(get.) J. Riphagen.
(get.) I.R.A. van Raaij.
TM