Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0875

Datum uitspraak2009-01-09
Datum gepubliceerd2009-01-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3663 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet verschoonbare termijnoverschrijding indienen bezwaarschrift. Niet duidelijk is geworden op grond van welke psychische tekortkoming dan wel welk psychiatrisch ziektebeeld, appellant niet in staat is geweest tijdig bezwaar te (laten) maken.


Uitspraak

08/3663 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 16 mei 2008, 07/977 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 7 januari 2009. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. W.P. Groenendijk, advocaat te Zwijndrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Groenendijk, voornoemd en M.C.J.M. Roeleven als zijn raadslieden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. 2.1. Appellant heeft op 13 februari 2007 een uitkering op grond van de WW aangevraagd voor zijn per 15 maart 2006 ontstane werkloosheid. Bij besluit van 6 maart 2007 (het primaire besluit) heeft het Uwv de eerste werkloosheidsdag gesteld op 27 februari 2007 en aan appellant met ingang van die datum WW-uitkering ontzegd op de grond dat niet is voldaan aan de in artikel 17, aanhef en onder a, van de WW gestelde eis dat in de 36 weken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in tenminste 26 weken arbeid als werknemer moet zijn verricht, de zogeheten wekeneis. Vermeld is dat appellant, als hij het niet eens is met de beslissing, vóór 18 april 2007 een bezwaarschrift kan indienen. 2.2. Namens appellant is door zijn dochter D.M.M. de Raad bij brief van 1 juli 2007 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. 2.3. Omdat het bezwaar niet binnen de gestelde termijn is ingediend heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de reden waarom te laat bezwaar is gemaakt. D.M.M. de Raad heeft bij brief van 8 juli 2007 een reactie gegeven waarin de geestelijke toestand van appellant in de periode van maart 2006 tot juli 2007 is genoemd als reden van de termijnoverschrijding. Vervolgens is naar aanleiding daarvan door M. Kleinjan, bezwaarverzekeringsarts, telefonisch informatie ingewonnen bij de huisarts van appellant. 2.4. Bij besluit van 30 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat naar zijn mening geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. 3. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat ten onrechte was afgezien van het houden van een hoorzitting. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven omdat naar haar oordeel niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan appellant geacht moet worden gedurende de gehele bezwaartermijn volledig buiten staat te zijn geweest tijdig een (voorlopig) bezwaarschrift in te dienen dan wel de hulp van een derde c.q. familielid in te schakelen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat appellant de WW-aanvraag ook met behulp van familie heeft ingediend en in de periode van februari 2007 tot de indiening van het bezwaarschrift in staat is geweest sollicitatieactiviteiten te verrichten. 4. Namens appellant is hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak voorzover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Daarbij is benadrukt dat appellant wegens de psychische toestand waarin hij van maart 2006 tot juli 2007 verkeerde, niet in staat was tot het nemen van initiatieven zoals het tijdig indienen van een bezwaarschrift of het inroepen van hulp daarbij. Omdat appellant zijn familie van het besluit van 6 maart 2007 niet op de hoogte heeft gesteld, heeft de familie niet tijdig kunnen ingrijpen. 5. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit voorzover aangevochten. 6.1. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak. 6.2. Ten aanzien van de stelling van appellant aangaande zijn psychische gesteldheid ten tijde in geding overweegt de Raad dat niet duidelijk is geworden op grond van welke psychische tekortkoming dan wel welk psychiatrisch ziektebeeld, appellant niet in staat is geweest tijdig bezwaar te (laten) maken. De via de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv weergegeven telefonische informatie van de huisarts van appellant biedt hierin naar het oordeel van de Raad onvoldoende inzicht. De twee uitspraken waarnaar door de gemachtigde van appellant is verwezen (Gerechtshof Amsterdam van 31 januari 2001, LJN AB0430 en Centrale Raad van Beroep van 5 juli 2006, LJN AY4059) waren gebaseerd op psychiatrische analyses en verslaglegging die aan duidelijkheid niet te wensen overlieten, zodat een beroep op deze uitspraken hier niet op gaat. 7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 8. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2009. (get.) M.A. Hoogeveen. (get.) M.J.A. Reinders. HD 05.01