
Jurisprudentie
BH0860
Datum uitspraak2009-01-14
Datum gepubliceerd2009-01-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4610 WIA + 07/4752 WIA + 08/860 WIA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4610 WIA + 07/4752 WIA + 08/860 WIA
Statusgepubliceerd
Indicatie
1) Weigering WIA-uitkering, omdat zij na de wettelijke wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Juistheid beperkingen. 2) Bij nader besluit weigering gehandhaafd. Onvoldoende motivering.
Uitspraak
07/4610 WIA + 07/4752 WIA + 08/860 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 juli 2007, 07/259 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben verweerschriften ingediend.
Bij brief van 12 september 2007 heeft appellante het journaal van haar huisarts ingezonden.
Bij brief van 30 januari 2008 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar van gelijke datum ingezonden, onder bijvoeging van rapportages van een bezwaararbeidsdeskundige van 28 november 2007 en van een bezwaarverzekeringsarts van 23 januari 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2008. Appellante is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.S. van ’t Oor. Ter zitting heeft het Uwv het door hem ingestelde hoger beroep ingetrokken.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft op 15 mei 2006 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), nadat zij op 15 september 2004 wegens arm- en polsklachten was uitgevallen voor haar werk als ondersteuner bij verstandelijk gehandicapten.
2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv appellante bij besluit van 30 augustus 2006 meegedeeld, dat zij niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij na de wettelijke wachttijd per 13 september 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
3. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 23 januari 2007 (hierna: bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft voorts beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de medische grondslag van bestreden besluit 1. De rechtbank heeft zich echter niet kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1, in zoverre dat de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) voorkomende zogenoemde verborgen beperkingen op de onderdelen 2.8, 4.9 en 4.13 ten onrechte niet van een toelichting zijn voorzien.
5. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd – kort weergegeven – dat zij ook voor 1 november 2006, toen zij als gevolg van een hartinfarct volledig is uitgevallen, medisch meer beperkingen ondervond dan waarvan het Uwv is uitgegaan en dat als gevolg daarvan de haar geduide functies, waarvan meer in het bijzonder de functie van conciërge, te belastend zijn.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv het in rubriek I genoemde besluit van 30 januari 2008 genomen. Bij dat besluit (hierna: bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante wederom ongegrond verklaard. Aangezien bestreden besluit 2 aan het beroep niet geheel tegemoet komt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2. De Raad zal eerst het hoger beroep van appellante beoordelen.
6.2. De Raad kan zich verenigen met de overwegingen in de aangevallen uitspraak over de medische grondslag van bestreden besluit 1. Hetgeen appellante in hoger beroep, mede onder verwijzing naar het journaal van haar huisarts, heeft gesteld heeft de Raad niet tot het oordeel kunnen leiden dat het Uwv de beperkingen van appellante per de in geding zijnde datum van 13 september 2006 onjuist heeft vastgesteld. De Raad ziet de stellingen van appellante afdoende weerlegd in de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv van 23 januari 2008 en 25 mei 2007.
6.3. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1, voor zover thans in geschil, kan de Raad zich eveneens verenigen met de overwegingen in de aangevallen uitspraak. Waar het gaat om de functie van conciërge acht de Raad de door het Claimbeoordelings-en borgingssysteem gegenereerde signaleringen al met al voldoende toegelicht in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundigen van het Uwv van 16 januari 2007 en 16 mei 2007.
6.4. Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6.5. Bestreden besluit 2 is door het Uwv genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Aan dit besluit ligt mede ten grondslag een rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 28 november 2007. In deze rapportage is ten aanzien van de in de aangevallen uitspraak genoemde onderdelen 2.8. en 4.13 van de FML een nadere toelichting gegeven voor de aan appellante geduide functies van productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), productiemedewerker textiel (sbc-code 272043) en conciërge, huismeester, huisbewaarder (sbc-code 261010). In de rapportage van 28 november 2007 ontbreekt een toelichting op onderdeel 4.9, omdat het Uwv ten aanzien van dit onderdeel, het later ingetrokken, hoger beroep had ingesteld. Desgevraagd is ter zitting van de Raad door het Uwv aangegeven dat onderdeel 4.9 (frequent reiken tijdens het werk), mede gelet op hetgeen over dit onderdeel is vermeld in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 mei 2007, in verband met de verhouding tussen de aspecten frequentie, afstand en belasting van een nadere toelichting dient te worden voorzien. De Raad onderschrijft dit. Voor althans de geduide functies van productiemedewerker textiel en conciërge ontbreekt op het onderdeel 4.9 van de FML een inzichtelijke motivering dat deze functies voor appellante geschikt zijn. Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv derhalve gehandeld in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) T.J. van der Torn.
JL