
Jurisprudentie
BH0541
Datum uitspraak2009-01-14
Datum gepubliceerd2009-01-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4457 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4457 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vaststelling afbetalingsregeling. Juiste vaststelling aflossingscapaciteit. Rekening gehouden met de beslagvrije voet, alimentatie, ziektekosten en woonlasten. De te betalen rente en aflossing van een doorlopend krediet is geen betalingsregeling waarmee bij de vaststelling van het aflossingsbedrag rekening moet worden gehouden.
Uitspraak
07/4457 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 juli 2007, 07/889 en 07/4161 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 10 september 2001 op basis van voorschot een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verstrekt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 18 juli 2002 heeft het Uwv appellant met ingang van 10 september 2001 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft tegen dit laatste besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Bij besluit van 30 juni 2004 heeft het Uwv appellant bericht de teveel betaalde voorschotten tot een bedrag van € 7.774,86 van appellant terug te vorderen. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep vervolgens ongegrond verklaard. Het door appellant tegen die uitspraak gedane verzet is eveneens ongegrond verklaard.
3.1. Op 28 september 2006 heeft appellant op verzoek van het Uwv een nieuw formulier inkomens- en vermogensonderzoek ingevuld. Bij besluit van 6 oktober 2006 heeft het Uwv besloten de afbetalingsregeling te stellen op € 100,- per maand.
3.2. Bij besluit van 25 januari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 6 oktober 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
4. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
5. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn inkomen per maand € 1600,- bedraagt en zijn totale uitgaven per maand € 1531,- bedragen, zodat slechts € 70,- per maand resteert. Appellant is van mening dat hij in het geheel geen aflossingscapaciteit heeft. Daarnaast heeft appellant gesteld dat hij niet weet waarom hij aan het Uwv geld moet terugbetalen.
6.1. De Raad overweegt met betrekking tot de vraag of de rechtbank moet worden gevolgd in haar oordeel als volgt.
6.2. De Raad stelt vast dat het besluit van 30 juni 2004 in rechte onaantastbaar is geworden, zodat de terugvordering als zodanig niet meer ter discussie staat. Slechts in geding is de vraag of het Uwv op juiste gronden de betalingsverplichting van appellant op € 100,-- per maand heeft gesteld.
6.3. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Hiertoe wordt verwezen naar de door het Uwv op 5 oktober 2006 gemaakte berekening. Uitgaande van het maandinkomen van appellant heeft het Uwv rekening houden met de voor appellant geldende beslagvrije voet, in casu 90% van de voor appellant geldende bijstandsnorm. De strekking van deze beslagvrije voet is dat appellant blijft beschikken over een tot levensonderhoud strekkend minimum inkomen. Het Uwv heeft deze beslagvrije voet verhoogd met het bedrag dat appellant aan alimentatie betaalt, met de premie voor een ziektekostenverzekering en met een bedrag aan woonlasten. Volgens de berekening van het Uwv resteert dan een aflossingscapaciteit van € 199,53. Op grond hiervan heeft het Uwv het maandelijks af te lossen bedrag gesteld op € 100,--. De Raad is van oordeel dat appellant hiermee niet te kort is gedaan, waarbij in deze berekening voorts is uitgegaan van een lager inkomen dan door appellant in zijn hoger beroepschrift is aangegeven.
6.4. Ter zake van de maandelijkse aflossing van het doorlopend krediet overweegt de Raad dat de te betalen rente en aflossing van een doorlopend krediet blijkens de rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 22 maart 2006,
LJN AV9374, en van 26 maart 2008, LJN BD0132) geen betalingsregeling is waarmee bij de vaststelling van het aflossingsbedrag rekening moet worden gehouden.
6.5. Gezien het voorgaande slaagt het hoger beroep van appellant niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) T.J. van der Torn.
JL