
Jurisprudentie
BH0523
Datum uitspraak2008-12-23
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers08/5790 en 08/5791
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers08/5790 en 08/5791
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Weigering aanvraag bekostiging dagelijks leerlingenvervoer Werkendam – Apeldoorn v.v.
Besluit vernietigd en voorlopige voorziening getroffen.
Het college heeft het [naam college] te [adres] op onjuiste gronden aangemerkt als dichtstbijzijnde toegankelijke school in de zin van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Werkendam 2008. Een advies van de Commissie voor Indicatiestelling over de dichtstbijzijnde toegankelijke school ontbreekt. Een advies van de hoofdinspecteur primair onderwijs en expertisecentra van de Inspectie van het onderwijs kan daarmee niet op een lijn worden gesteld. Bovendien blijkt uit dat advies niet of het [naam college] de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. In het advies staat dat het [naam college] de dichtstbijzijnde school is, maar niet is aangegeven dat deze school ook voor de leerling, met zijn persoonlijke problematiek, toegankelijk is. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen hetgeen verweerder ter zitting heeft aangegeven, dat de term “toegankelijk” mede inhoudt of een leerling daadwerkelijk terecht kan op een school. Het [naam college] heeft per email aangegeven dat een intake is vereist om te bepalen of aan een leerling geboden kan worden wat hij nodig heeft.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het op de weg van verweerder gelegen om óf zelf bij de Commissie voor Indicatiestelling duidelijkheid te verkrijgen over het advies inzake de dichtstbijzijnde toegankelijke school óf om verzoeker de gelegenheid te geven een aanvullend advies te vragen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 08 / 5790 VEROR VV en 08 / 5791 VEROR
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Werkendam, verzoeker,
gemachtigde mr. L. Alberts,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 december 2008 (bestreden besluit), inzake de weigering van de aanvraag van leerlingenvervoer naar Apeldoorn. Tevens heeft hij op 11 december 2008 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 22 december 2008, waarbij aanwezig waren verzoeker en zijn gemachtigde en namens verweerder gemachtigde [gemachtigde verweerder], [naam wethouder] (wethouder) en [naam gemeenteambtenaar] (gemeenteambtenaar).
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft op 3 juni 2008 een aanvraag ingediend voor het bekostigen van dagelijks vervoer van zijn zoon [naam zoon], geboren [geboortedatum], naar scholengemeenschap [naam scholengemeenschap] te Apeldoorn. Bij [naam zoon] is het syndroom van Asperger gediagnosticeerd, gecombineerd met hoogbegaafdheid, relatieproblemen tussen kinderen en Oppositionele Opstandig Stoornis (ODD).
De Commissie voor Indicatiestelling van Regionaal Expertisecentrum Oost Nederland ([naam expertisecentrum]) heeft bij besluit van 3 juli 2008 vastgesteld dat [naam zoon] vanaf 2 juli 2008 tot 1 augustus 2011 recht heeft op een leerlinggebonden budget of om op één van de scholen van cluster 4 toegelaten te worden.
Scholengemeenschap [naam scholengemeenschap] biedt onderwijs aan voor leerlingen met een cluster 4-indicatie. [naam scholengemeenschap] heeft [naam zoon] toegelaten tot de school.
Op 11 juli 2008 heeft de Permanente Commissie Leerlingenzorg/Commissie van Begeleiding van het [naam scholengemeenschap], geoordeeld dat reizen via het openbaar vervoer – al dan niet begeleid – voor [naam zoon] niet haalbaar is gezien de afstand en de problematiek van [naam zoon]. Zij acht noodzakelijk dat [naam zoon] met speciaal taxivervoer van en naar school reist.
Op 15 augustus 2008 heeft verweerder het schriftelijk voornemen geuit om voornoemde aanvraag niet te honoreren. Hiertoe heeft verweerder – samengevat – overwogen dat:
a) de reistijd met het aangepaste vervoer zowel tijdens de heenreis als de terugreis afgerond twee uur en 15 minuten bedraagt. Aldus wordt met het beoogde aangepaste vervoer de reistijd van [naam zoon] niet tot 50% (of minder) van de reistijd per openbaar vervoer teruggebracht, zodat artikel 18, eerste lid, sub b van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Werkendam 2008 aan toewijzing van de aanvraag in de weg staat;
b) de genoemde reistijd van 4 uur en 30 minuten per dag niet verantwoord is voor het algemeen welzijn van [naam zoon];
c) niet is onderzocht of [naam zoon] – bijvoorbeeld met gebruikmaking van het leerlinggebonden budget – een passend onderwijsaanbod zou kunnen verkrijgen in de nabije regio van zijn woonplaats.
Verzoeker heeft daartegen zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 25 augustus 2008 (primair besluit) verzoeker kenbaar gemaakt zijn eerdere voornemen in te trekken, doch de aanvraag af te wijzen op formele, niet inhoudelijke gronden. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat de aanvraag niet voldoet aan het wettelijke vereiste van artikel 28c van de Wet op de expertisecentra (Wec) in samenhang met artikel 15a van de Verordening, omdat niet het juiste regionale expertisecentrum een indicatiestelling heeft afgegeven. De indicatiestelling had afgegeven moeten worden door het [naam expertisecentrum]
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoeker hiertegen gegrond verklaard en heeft hij het primaire besluit herroepen. Vervolgens heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de grondslag voor bekostiging van het leerlingenvervoer de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school is. De hoofdinspecteur primair onderwijs en expertisecentra van de Inspectie van het onderwijs heeft bij brief van 11 november 2008 aangegeven dat het [naam school] te [adres] de dichtstbijzijnde school voor [naam zoon] is. Verweerder heeft op basis daarvan geconcludeerd dat hij slechts gehouden is tot vergoeding van de kosten die [naam zoon] naar [adres] zou hebben gemaakt en hij heeft besloten om de huidige regeling tot 31 december 2008 voort te zetten en met ingang van 1 januari 2009 een bedrag van € 105,00 per schooldag te vergoeden.
2.2 Verzoeker heeft in beroep gewezen op het feit dat verweerder in het bestreden besluit overweegt dat het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften wordt onderschreven. Deze commissie heeft, samengevat, overwogen dat er ruimte bestaat om uit te gaan van onderschrijving door het [naam expertisecentrum] van het advies van het [naam expertisecentrum] en aldus voldaan is aan artikel 15a van de Verordening, dan wel dat aan verzoeker een beroep toekomt op de anti-hardheidsclausule in de Verordening (artikel 29).
Voorts stelt verzoeker dat het [naam expertisecentrum] wel degelijk een school heeft aangewezen als school waar [naam zoon] het cluster 4-onderwijs moet gaan ontvangen, namelijk [naam scholengemeenschap]. Verzoeker wijst in dat verband op de opmerking in het besluit van 3 juli 2008 dat een kopie van de brief is gestuurd naar het aanmeldpunt [naam aanmeldpunt] ([naam scholengemeenschap]) te [adres].
Verweerder is er voorts volgens verzoeker ten onrechte aan voorbij gegaan dat in de Verordening wordt gesproken over de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor een leerling die voortgezet speciaal onderwijs dient te ontvangen. Het [naam school] is volgens verzoeker niet aan te merken als een voor [naam zoon] toegankelijke school in de zin van de Verordening, nu deze een geheel andere soort is dan het [naam scholengemeenschap] College. Daarnaast is gebleken dat er überhaupt geen plaats was voor [naam zoon] op het [naam school]. Ook indien verzoeker [naam zoon] in mei 2008 al bij [naam school] zou hebben aangemeld, dan had hij daar in 2008 niet kunnen starten. Verzoeker stelt dat verweerder het beroep op artikel 29 van de Verordening (anti-hardheidsclausule) had moeten honoreren, vanwege de zwaarwegende belangen.
Verzoeker heeft aangegeven dat hij vanaf 1 januari 2009 het vervoer van [naam zoon] naar Apeldoorn deels zelf moet bekostigen. Hij heeft om die reden de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
2.4 Ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Wec worden met betrekking tot het (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende clusters onderscheiden:
a. cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap,
b. cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps,
c. cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps en
d. cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
Artikel 4, eerste tot en met vijfde lid, van de Wec, bepaalt:
1. Ten behoeve van het schoolbezoek verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, aan de leerling op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
2. De regeling maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs.
3. De regeling eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, van de leerling berustende keuze van een school.
4. De regeling voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. De regeling bepaalt op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies van deskundigen inwinnen.
5. De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, met inachtneming van de keuze van de ouders, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, van de leerling, en gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, tenzij vervoer met betrekking tot een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen en de ouders onderscheidenlijk de leerling met het vervoer naar die school instemmen. Indien de ouders dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de leerling, kiezen respectievelijk kiest voor de school die op grond van artikel 28c, negende lid, door de commissie voor de indicatiestelling is geadviseerd, wordt voor de toepassing van dit artikel de geadviseerde school aangemerkt als dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. De tweede volzin is van toepassing zolang de leerling zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionaal expertisecentrum waaraan de commissie voor de indicatiestelling, die het advies, bedoeld in die volzin, heeft gegeven, is verbonden.
Artikel 28b, eerste lid, van de Wec bepaalt dat het bevoegd gezag voor elk van zijn scholen is aangesloten bij een regionaal expertisecentrum. Een regionaal expertisecentrum omvat alle scholen van alle soorten die tot hetzelfde cluster of dezelfde clusters, bedoeld in artikel 2, vierde lid, behoren en die zijn gelegen in het gebied, bedoeld in het tweede lid, waarin het regionaal expertisecentrum werkzaam is. In bijzondere omstandigheden kan Onze minister toestaan dat een regionaal expertisecentrum niet alle scholen omvat van alle soorten die tot hetzelfde cluster dan wel dezelfde clusters, bedoeld in artikel 2, vierde lid, behoren.
Ingevolge artikel 28c, eerste lid, van de Wec beoordeelt de commissie voor de indicatiestelling op verzoek van de ouders van een leerling, die zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionaal expertisecentrum, of een leerling op basis van de in het achtste lid bedoelde criteria:
a. in aanmerking komt voor een leerlinggebonden budget indien de leerling wordt dan wel is ingeschreven bij een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs alsmede
b. toelaatbaar is tot een van de onderwijssoorten in een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, waarvoor de commissie voor de indicatiestelling werkzaam is en zo ja, tot welke onderwijssoort, dan wel toelaatbaar is tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, waarvoor de commissie voor de indicatiestelling werkzaam is.
Met betrekking tot een leerling die toelaatbaar is verklaard tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, geeft de commissie voor de indicatiestelling op grond van artikel 28c, negende lid, van de Wec de ouders tevens een advies over de te kiezen school binnen het gebied van het regionaal expertisecentrum.
2.5 De gemeenteraad van Werkendam heeft ter uitvoering van – onder meer – het bepaalde in de Wec de Verordening leerlingenvervoer gemeente Werkendam 2008 (de Verordening) vastgesteld. Deze verordening is in werking getreden op 1 augustus 2008.
Ingevolge artikel 1, sub l, van de Verordening wordt onder toegankelijke school voor wat betreft scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs verstaan: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school van de soort waarop de leerling is aangewezen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening kent het college aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoervoorziening toe ten behoeve van het schoolbezoek met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.
In artikel 3, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat de bekostiging van de vervoerskosten wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijke instemmen.
In artikel 3, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat, indien de ouders bekostiging van de vervoerskosten aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan in artikel 11 of 15 is bepaald, terwijl een of meer scholen van dezelfde onderwijssoort dichterbij de woning zijn gelegen, ontstaat slechts aanspraak op bekostiging naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen.
Artikel 15, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat het college aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer verstrekt, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt.
In artikel 15a van de Verordening is bepaald dat – met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 – voor de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs uit cluster 4 bezoekt, als dichtstbijzijnde toegankelijke school geldt, de school die door de commissie voor de indicatiestelling is geadviseerd. Dit is van toepassing zolang de leerling zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionale expertisecentrum waaraan voornoemde commissie is verbonden.
Ingevolge artikel 29 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie van begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
2.6 De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in het standpunt dat reeds uit het feit dat in het bestreden besluit het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften door verweerder wordt onderschreven, volgt dat de aanvraag had moeten worden toegewezen. Hoewel aan verzoeker moet worden toegegeven dat dit niet expliciet uit dit besluit blijkt, heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het advies van de commissie enkel wordt gevolgd ten aanzien van het besluit van het [naam expertisecentrum]. Aldus wordt niet langer aan verzoeker tegengeworpen dat de indicatiestelling afgegeven had moeten worden door [naam expertisecentrum].
2.7 Op grond van voornoemd wettelijk kader dient te worden vastgesteld welke school als dichtstbijzijnde toegankelijke school heeft te gelden. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat het [naam school] te [adres] kan worden aangemerkt als dichtstbijzijnde toegankelijke school voor [naam zoon], hetgeen door verzoeker is betwist.
De voorzieningenrechter gaat uit van het onbetwiste gegeven dat het [naam school] te [adres] behoort tot de categorie regulier onderwijs, waarbij ook onderwijs wordt aangeboden met gebruikmaking van het leerlingge-bonden budget (rugzak) aan leerlingen met een cluster 4-indicatie. De voorzieningenrechter gaat tevens uit van het gestelde door verzoeker, door verweerder niet betwist, dat het [naam aanmeldpunt] -een school voor voortgezet speciaal onderwijs, waarvan [naam scholengemeenschap] een vaste samenwerkingspartner is - behoort tot het cluster 4-onderwijs.
In de Verordening is toegankelijke school voor wat betreft scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs gedefinieerd als volgt: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school van de soort waarop de leerling is aangewezen (artikel 1, sub l).
In deze bepaling en ook in artikel 4, derde lid, van de Wec is opgenomen dat de keuze voor een bepaalde levensbeschouwelijke richting van een school gerespecteerd wordt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat de levensbeschouwelijke keuze van verzoeker geen onderwerp van geschil is. Zowel het [naam school] te [adres] als het [naam scholengemeenschap] College te Apeldoorn zijn op de door verzoeker verlangde reformatorische grondslag gebaseerd.
Ten aanzien van de vraag op welke schoolsoort [naam zoon] is aangewezen, en daarmee welke school voor hem toegankelijk is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
[naam zoon] heeft middels het besluit van de Commissie voor Indicatiestelling van het [naam expertisecentrum] van 3 juli 2008 recht op regulier onderwijs met gebruikmaking van het leerlinggebonden budget (rugzak) of op het zogenaamde cluster 4-onderwijs (speciaal onderwijs ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Wec). De voorzieningenrechter passeert het standpunt van verweerder dat uit het gegeven dat [naam zoon] recht heeft op een rugzak in het reguliere onderwijs, reeds volgt dat een reguliere school een voor [naam zoon] aangewezen mogelijkheid is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat de term “toegankelijk” mede inhoudt of een leerling daadwerkelijk terecht kan op een school.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [naam zoon] sinds september 2008 onderwijs volgt bij [naam scholengemeenschap] en dat hij derhalve ten tijde van het bestreden besluit het cluster 4-onderwijs bezocht. Dat betekent dat artikel 15a van de Verordening op de onderhavige aanvraag van toepassing is. Ingevolge dat artikel -alsmede op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Wec- geldt als dichtstbijzijnde toegankelijke school de school die door de Commissie voor Indicatiestelling is geadviseerd. Op grond van artikel 28c, negende lid, van de Wec dient de Commissie voor Indicatiestelling voor een leerling die toelaatbaar is verklaard tot cluster 4 ambtshalve een advies over de te kiezen school te geven, naar aanleiding van de aanvraag van verzoeker ingevolge artikel 28c, eerste lid, van de Wec; hiervoor hoeft derhalve geen afzonderlijke aanvraag te worden gedaan. Verzoeker heeft een aanvraag ex artikel 28c, eerste lid, van de Wec gedaan, waarna de Commissie voor Indicatiestelling van het [naam expertisecentrum] voor-noemd besluit van 3 juli 2008 heeft genomen. Een advies ex artikel 28c, negende lid, van de Wec ontbreekt echter. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn standpunt dat het advies moet worden gelezen in navolgende opmerking van de Commissie voor Indicatiestelling in het besluit van 3 juli 2008: “Een kopie van deze brief is gestuurd naar het aanmeldpunt [naam aanmeldpunt] ([naam scholengemeenschap]) te [adres]. Dit aanmeldpunt verzorgt ook de ambulante begeleiding als u kiest voor een rugzak.”. Deze opmerking kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden opgevat als advies in voornoemde zin.
Verweerder stelt dat, bij gebreke van voornoemd advies, artikel 15a van de Verordening niet van toepassing is, maar artikel 3 van de Verordening. Nu dit artikel 15a echter specifiek ziet op leerlingen die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs uit cluster 4 bezoeken, kan verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voorbijgaan aan deze specifieke regeling op de enkele grond dat de Commissie voor Indicatiestelling (ten onrechte) geen advies heeft gegeven. Daarbij komt dat de aard van de besluitvorming maakt dat de expertise van de in deze regeling aangewezen deskundige is vereist. Aldus is het advies van de Commissie voor Indicatiestelling van essentieel belang voor de besluitvorming omtrent het bekostigen van het leerlingenvervoer.
Het feit dat verweerder zich in de besluitvorming heeft gebaseerd op een gevraagd advies van de hoofdinspecteur primair onderwijs en expertisecentra van de Inspectie van het onderwijs van 11 november 2008 maakt het voorgaande niet anders. Nog los van het feit dat een dergelijk advies niet op een lijn kan worden gesteld met een advies van de Commissie voor Indicatiestelling, geldt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit de inhoud van dit advies niet eenduidig is af te leiden dat het [naam school] voor [naam zoon] de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. In deze brief staat dat het [naam school] (een reguliere VO-school) de dichtstbijzijnde school voor [naam zoon] is. Hierin is echter niet aangegeven dat deze school ook voor [naam zoon] met zijn persoonlijke problematiek toegankelijk is. Het feit dat het [naam school] onderwijs middels een rugzak aan leerlingen met een cluster 4-indicatie geeft, is daarvoor onvoldoende. Zoals hiervoor ook overwogen, heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de term “toegankelijk” mede inhoudt of een leerling daadwerkelijk terecht kan op een school. Daarvan is (nog) niet gebleken. Er is geen op de persoon van [naam zoon] betreffende informatie in die zin van het [naam school] aanwezig. Zo heeft het [naam school] in een e-mail van 25 september 2008 aan verweerder aangegeven dat een intake is vereist om te bepalen of aan een leerling geboden kan worden wat hij nodig heeft. Voorts blijkt uit voornoemde e-mail en uit de e-mails van 8 en 11 december 2008 van het [naam school] dat sprake is van een wachtlijst.
Overigens kan uit het feit dat de [naam scholengemeenschap] te [adres] [naam zoon] niet kan plaatsen, gezien zijn problematiek -zoals verzoeker aanhaalt- niet reeds worden afgeleid dat ook het [naam school] niet toegankelijk is. Uit de brief van [naam scholengemeenschap] van 21 augustus 2008 blijkt namelijk dat deze scholengemeenschap geen cluster 4-voorziening biedt, terwijl het [naam school] wel onderwijs biedt aan leerlingen met een cluster 4-indicatie.
Gelet op het hiervoor overwogene had het op de weg van verweerder gelegen om óf zelf bij de Commissie voor Indicatiestelling duidelijkheid te verkrijgen over het advies op de voet van artikel 28c, negende lid, van de Wec óf om verzoeker de gelegenheid te geven een aanvullend advies te vragen.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat verzoeker bij de hoorzitting in de gelegenheid is gesteld om een aanvullend advies bij de Commissie voor Indicatiestelling op te vragen. Echter, op basis van het verslag van de hoorzitting van 17 december 2008 kan niet worden vastgesteld dat zulks onderwerp van bespreking is geweest. Wel is de bekrachtiging door het [naam expertisecentrum] van het advies van het [naam expertisecentrum] aan de orde geweest, doch dit betrof niet een advies over de dichtstbijzijnde toegankelijke school als bedoeld in artikel 28c, negende lid, van de Wec jo. artikel 15a van de Verordening, maar een beslissing op een aanvraag ex artikel 28c, eerste lid, van de Wec.
2.8 Op basis van het voorgaande heeft verweerder het [naam school] op onjuiste gronden aangemerkt als dichtstbijzijnde toegankelijke school. Het ontbreken van een advies van de Commissie voor Indicatiestelling over de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor [naam zoon] als bedoeld in artikel 28c, negende lid, van de Wec jo. artikel 15a van de Verordening leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het bestreden besluit rechtens niet kan standhouden. Het beroep zal om die reden gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van verzoeker, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening in die zin dat bij wijze van voorlopige voorziening de huidige regeling (vergoeding van de kosten van speciaal taxi-vervoer van en naar Apeldoorn) wordt voortgezet tot zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar. Het verzoek van verzoeker zal derhalve worden toegewezen.
2.9 Nu het beroep gegrond wordt verklaard en het verzoek wordt toegewezen, dient in beide zaken het griffierecht aan verzoeker te worden vergoed.
Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoeker, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat bij wijze van voorlopige voorziening de huidige regeling (vergoeding van de kosten van speciaal taxivervoer van en naar Apeldoorn) wordt voortgezet tot zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar;
gelast dat de gemeente Werkendam aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 290,00 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 966,00, te betalen door de gemeente Werkendam.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van den Bosch-van de Sande, rechter, en in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 december 2008.
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uit-spraak.
Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 20 januari 2009