
Jurisprudentie
BH0492
Datum uitspraak2008-12-30
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3037 AOW + 07/3038 AOW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3037 AOW + 07/3038 AOW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gezamenlijke huishouding met nicht. Herziening AOW-pensioen naar een pensioen voor gehuwden. Ingangsdatum toeslag.
Uitspraak
07/3037 AOW
07/3038 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 23 april 2007, 06/915 en 06/1148 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 30 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. Smit, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2008. Namens appellant is verschenen mr. Smit. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sinds april 1978 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een alleenstaande. Naar aanleiding van door Leverink verstrekte gegevens heeft de Svb geconcludeerd dat appellant en zijn nicht [naam nicht] ([naam nicht]) met ingang van augustus 2003 een gezamenlijke huishouding voeren. De Svb heeft hierin aanleiding gezien bij besluit van 29 september 2004, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 januari 2005, het AOW-pensioen van appellant te herzien naar een pensioen voor gehuwden met ingang van augustus 2003.
Bij uitspraak van 24 oktober 2005 heeft de rechtbank Almelo het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellant geen rechtsmiddel ingesteld.
1.2. Bij besluit van 22 december 2005 heeft de Svb appellant, voor zover hier van belang, naar aanleiding van zijn aanvraag van 9 december 2005, in verband met de gezamenlijke huishouding met [naam nicht] met ingang van 1 oktober 2004 een toeslag op zijn AOW-pensioen toegekend als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de AOW.
1.3. Bij besluit van 19 juni 2006 heeft de Svb, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen het besluit van 22 december 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellant tegen het besluit van 19 juni 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd voor zover daarbij is geoordeeld dat de toeslag terecht niet met verdergaande kracht is toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 16, tweede lid, van de AOW is, voor zover hier van belang, bepaald dat een ouderdomspensioen niet eerder kan ingaan dan één jaar voor de aanvraag en dat daarvan slechts in bijzondere gevallen kan worden afgeweken.
4.2. De Raad stelt vast dat appellant met verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar (bijna 14 maanden) voor de aanvraag voor de toeslag in aanmerking is gebracht. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat zich ten aanzien van appellant geen bijzonder geval voordoet op grond waarvan - in verdergaande afwijking van de hoofdregel van artikel 16, tweede lid, van de AOW - de ingangsdatum van de toeslag op een nog eerder tijdstip kan worden vastgesteld. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat appellant door de Svb in de gelegenheid is gesteld om tijdig een aanvraag te doen en dat gesteld noch gebleken is dat hij daartoe niet in staat was. Dat hij om hem moverende redenen niet eerder dan op
9 december 2005 van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt komt voor zijn rekening en risico.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.J.A. Kooijman en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 december 2008.
(get.) R.M. van Male.
(get.) A. Badermann.
RB