Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0382

Datum uitspraak2008-12-30
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6047 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor de aanschaf van een kooktoestel. Niet voldaan aan de voorwaarde dat appellante gedurende 3 jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau heeft gehad.


Uitspraak

07/6047 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante) tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 19 september 2007, 07/33 (hierna: aangevallen uitspraak) in het geding tussen appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (hierna: College) Datum uitspraak: 30 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. C.L. de Koeijer, advocaat te Terneuzen, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2008. Partijen zijn na daarvan te hebben bericht niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 14 maart 2005 voor zover hier van belang heeft het College de door appellante op 25 februari 2005 ingediende aanvraag om bijzondere bijstand voor de aanschaf van een kooktoestel afgewezen. Daarbij is aangegeven dat zij niet voldoet aan de in de Regeling duurzame gebruiksgoederen 2004 (hierna: Regeling) opgenomen voorwaarde van het hebben van een inkomen op bijstandsniveau gedurende ten minste drie jaar. 1.2. Bij besluit van 4 december 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 14 maart 2005 ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 december 2006 met bepalingen inzake proceskosten en griffierecht gegrond verklaard, het besluit van 4 december 2006 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 4 december 2006 onvoldoende is gemotiveerd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat appellante het kooktoestel heeft aangeschaft met behulp van haar creditcard na het indienen van de aanvraag. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van deze Raad heeft de rechtbank aangegeven dat duurzame gebruiksgoederen tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend. Deze kosten dienen in beginsel bestreden te worden uit het inkomen, hetzij door reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Omdat appellante tot aanschaf van het kooktoestel in staat was, is van een situatie als bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB) geen sprake. Reeds op deze grond had het College tot afwijzing van de aanvraag moeten overgaan. 3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbijgaat aan het beleid zoals vastgelegd in de Regeling. Uit het vereiste dat een nota van aankoop dient te worden overgelegd kan worden afgeleid dat de bijstandsgerechtigde de aankoop zal moeten voorschieten. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. In geding is de vraag of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand heeft gelaten. Deze vraag beantwoordt de Raad bevestigend en overweegt daartoe als volgt. 4.2. De Raad stelt voorop dat de aanvraag van appellante van 25 februari 2005, gelet op de tekst van het daarvoor gebruikte aanvraagformulier, ertoe strekt in aanmerking te worden gebracht voor bijzondere bijstand op grond van de Regeling. De aanvraag strekt er naar het oordeel van de Raad niet toe op grond van artikel 35 van de WWB voor bijzondere bijstand in aanmerking te worden gebracht. Gelet hierop is de Raad anders dan de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 4 december 2006 niet in stand kunnen blijven op de door de rechtbank gebezigde grond dat van kosten als bedoeld in artikel 35 van de WWB geen sprake is. 4.3. De Regeling is opgenomen in de door het College vastgestelde Bijzondere bijstandsgids 2005, versie februari 2005. Voor zover hier van belang luidt de Regeling als volgt: “Deze regeling is bedoeld voor huishoudens (21 - 65 jaar) die gedurende 3 jaar of langer van een inkomen op bijstandsniveau hebben moeten rondkomen. U heeft dan recht op maximaal € 455,-- per 2 jaar waarmee u de noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kunt aanschaffen die aan vervanging toe zijn of gerepareerd moeten worden. De bijzondere bijstand is om niet en moet dus niet worden terugbetaald. U dient 5 jaar te doen met het aangeschafte gebruiksgoed alvorens u opnieuw hiervoor bijzondere bijstand kunt aanvragen.” 4.4. De Raad stelt vast dat het beleid, zoals neergelegd in het hiervoor weergegeven gedeelte van de Regeling, moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze wordt toegepast. 4.5. Tussen partijen is niet in geschil en ook de Raad gaat ervan uit dat appellante niet voldoet aan de in de Regeling opgenomen voorwaarde dat zij gedurende 3 jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau heeft gehad. Dat betekent dat de handhaving van de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Regeling in overeenstemming is met het door het College gevoerde beleid. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van het beleid had moeten afwijken. 4.6. Hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 4 december 2006 op andere gronden dan de rechtbank heeft gehanteerd in stand kunnen blijven. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking komt. 4.7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.J.A. Kooijman en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 december 2008. (get.) R.M. van Male. (get.) A. Badermann. OA