
Jurisprudentie
BH0377
Datum uitspraak2009-01-09
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3675 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3675 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Voldoende zorgvuldig en volledig verzekeringsgeneeskundige onderzoek. Niet is gebleken dat appellant de (resterende) aan hem voorgehouden functies niet zou kunnen vervullen. De rechtbank heeft juist overwogen dat uit de gedingstukken blijkt dat appellant niet ten gevolge van zijn medische beperkingen steeds voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is geweest, maar ten gevolge van de omstandigheid dat bij eerdere beoordelingen geen passende functies waren te duiden.
Uitspraak
07/3675 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 mei 2007, 06/4167 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008. Zoals aangekondigd, is appellant niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1.1 Appellant heeft zijn werkzaamheden als visverwerker op 17 augustus 1992 gestaakt in verband met rugklachten. In 1993 is aan hem een WAO-uitkering toegekend. Deze uitkering werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2 Bij besluit van 29 juni 2006 heeft het Uwv deze uitkering per 30 augustus 2006 ingetrokken.
1.3 Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 11 september 2006 ongegrond verklaard.
1.4 Tegen het besluit van 11 september 2006 heeft appellant beroep ingesteld.
1.5 Hangende dit beroep heeft het Uwv bij besluit van 13 april 2007 zijn besluit van 11 september 2006 in die zin gewijzigd, dat de aan appellant toegekende WAO-uitkering per 30 augustus 2006 niet wordt ingetrokken, maar per die datum wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met beslissingen over de proceskosten en het betaalde griffierecht het beroep van appellant tegen het besluit van 11 september 2006 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 13 april 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen deze uitspraak, voorzover daarbij zijn beroep tegen het besluit van 13 april 2007 ongegrond is verklaard.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd - in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd -, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het aan het besluit van 13 april 2007 ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Voorts onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat appellant de (resterende) aan hem voorgehouden functies niet zou kunnen vervullen.
4.4. Met betrekking tot de stelling van appellant dat, nu zijn medische situatie sedert
17 augustus 1992 niet wezenlijk is gewijzigd, het onbegrijpelijk is dat hij per 30 augustus 2006 geschikt wordt geacht voor het verrichten van werkzaamheden, overweegt de Raad dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat uit de gedingstukken blijkt dat appellant niet ten gevolge van zijn medische beperkingen steeds voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is geweest, maar ten gevolge van de omstandigheid dat bij eerdere beoordelingen geen passende functies waren te duiden.
4.5 Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.D.F. de Moor.
CVG