
Jurisprudentie
BH0343
Datum uitspraak2009-01-05
Datum gepubliceerd2009-01-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWb 08/44020
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWb 08/44020
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vreemdelingenbewaring / raadsman niet aanwezig bij gehoor / belangenafweging in voordeel vreemdeling
Uit de reactie van de raadsman viel niet zonder meer op te maken dat hij heeft bedoeld te zeggen dat hij niet bij het gehoor ex artikel 5.2 Vb 2000 aanwezig kon dan wel wenste te zijn. Gelet hierop alsmede gelet op het feit dat het uitgangspunt voor toepassing van de bepalingen, zoals neergelegd in paragraaf A6/5.3.4.2 Vc 2000, is dat indien de vreemdeling rechtsbijstand bij het gehoor wenst, de Vreemdelingendienst zich zodanig dient in te spannen, dat die bijstand in redelijkheid gerealiseerd kan worden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd met voornoemd beleid heeft gehandeld. Belangenafweging. Niet is in geschil dat voor de bewaring gronden aanwezig waren en dat de bewaring op zichzelf niet in strijd is met het recht. Evenmin is in geschil dat eiser serieuze psychische problemen heeft. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat bij aanwezigheid van eisers raadsman bij het verhoor zou zijn afgezien van het opleggen van de maatregel van bewaring. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat eiser zichzelf heeft gemeld bij de vreemdelingendienst in verband met zijn wens terug te keren naar Afghanistan. Dit duidt er niet op dat eiser van zins is zich aan uitzetting te ontrekken. Weliswaar is eiser ongewenst verklaard. Deze ongewenstverklaring heeft echter reeds op 21 oktober 2001 plaatsgevonden en is voor verweerder eerder geen aanleiding geweest het vertrek van eiser uit Nederland te bespoedigen. Niet gebleken is dat eiser na de ongewenstverklaring opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. In deze omstandigheden kan aan de ongewenstverklaring geen doorslaggevend gewicht worden toegekend. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het verzuim en de daardoor geschonden belangen.
Uit de reactie van de raadsman viel niet zonder meer op te maken dat hij heeft bedoeld te zeggen dat hij niet bij het gehoor ex artikel 5.2 Vb 2000 aanwezig kon dan wel wenste te zijn. Gelet hierop alsmede gelet op het feit dat het uitgangspunt voor toepassing van de bepalingen, zoals neergelegd in paragraaf A6/5.3.4.2 Vc 2000, is dat indien de vreemdeling rechtsbijstand bij het gehoor wenst, de Vreemdelingendienst zich zodanig dient in te spannen, dat die bijstand in redelijkheid gerealiseerd kan worden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd met voornoemd beleid heeft gehandeld. Belangenafweging. Niet is in geschil dat voor de bewaring gronden aanwezig waren en dat de bewaring op zichzelf niet in strijd is met het recht. Evenmin is in geschil dat eiser serieuze psychische problemen heeft. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat bij aanwezigheid van eisers raadsman bij het verhoor zou zijn afgezien van het opleggen van de maatregel van bewaring. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat eiser zichzelf heeft gemeld bij de vreemdelingendienst in verband met zijn wens terug te keren naar Afghanistan. Dit duidt er niet op dat eiser van zins is zich aan uitzetting te ontrekken. Weliswaar is eiser ongewenst verklaard. Deze ongewenstverklaring heeft echter reeds op 21 oktober 2001 plaatsgevonden en is voor verweerder eerder geen aanleiding geweest het vertrek van eiser uit Nederland te bespoedigen. Niet gebleken is dat eiser na de ongewenstverklaring opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. In deze omstandigheden kan aan de ongewenstverklaring geen doorslaggevend gewicht worden toegekend. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het verzuim en de daardoor geschonden belangen.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 08/44020
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1984,
van Afgaanse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
thans verblijvende in het detentiecentrum te Alphen aan de Rijn,
raadsman mr. C.D. den Hartogh,
eiser;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. F. Croonen,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Op 11 december 2008, om 11.00 uur en aansluitend aan het strafrechtelijke voortraject, is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Op 16 december 2008 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 december 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van schending van zijn recht op rechtsbijstand, omdat zijn raadsman niet op de hoogte werd gesteld van de voorgenomen inbewaringstelling en voorts omdat zijn raadsman, anders dan in het proces-verbaal van bevindingen van 11 december 2008 is vermeld, geen toestemming had gegeven het gehoor ex artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit 2000 te laten plaatsvinden zonder zijn aanwezigheid daarbij. Verweerder heeft daardoor in strijd gehandeld met het beleid, zoals neergelegd in paragraaf A6/5.3.4.2 van Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat er op 11 december 2008 telefonisch contact is geweest tussen verbalisant en de raadsman van eiser. Ten tijde van dit telefonisch contact was van inbewaringstelling nog geen sprake, maar wel is door de verbalisant aan eisers raadsman aangegeven dat eiser, indien hij niet in verzekering zou worden gesteld, aansluitend aan het strafrechtelijk voortraject in bewaring zou worden gesteld. Vervolgens is in het proces-verbaal opgenomen dat de raadsman in reactie hierop aan verbalisant had aangegeven dat hij eiser aan het eind van de middag of het begin van de avond zou bezoeken. Naar het oordeel van de rechtbank valt uit deze reactie niet zonder meer op te maken dat eisers raadsman daarmee heeft bedoeld te zeggen dat hij niet bij het gehoor ex artikel 5.2 Vb 2000 aanwezig kon dan wel wenste te zijn. Gelet hierop alsmede gelet op het feit dat het uitgangspunt voor toepassing van de bepalingen, zoals neergelegd in paragraaf A6/5.3.4.2 Vc 2000, is dat indien de vreemdeling rechtsbijstand bij het gehoor wenst, de Vreemdelingendienst zich zodanig dient in te spannen, dat die bijstand in redelijkheid gerealiseerd kan worden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd met voornoemd beleid heeft gehandeld.
Deze onvolkomenheid dient echter alleen tot opheffing van de bewaring te leiden, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het verzuim en de daardoor geschonden belangen.
In dit verband overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat voor de bewaring gronden aanwezig waren en dat de bewaring op zichzelf niet in strijd is met het recht. Evenmin is in geschil dat eiser serieuze psychische problemen heeft. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat bij aanwezigheid van eisers raadsman bij het verhoor zou zijn afgezien van het opleggen van de maatregel van bewaring. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat eiser zichzelf heeft gemeld bij de vreemdelingendienst in verband met zijn wens terug te keren naar Afghanistan. Dit duidt er niet op dat eiser van zins is zich aan uitzetting te ontrekken. Weliswaar is eiser ongewenst verklaard. Deze ongewenstverklaring heeft echter reeds op 21 oktober 2001 plaatsgevonden en is voor verweerder eerder geen aanleiding geweest het vertrek van eiser uit Nederland te bespoedigen. Niet gebleken is dat eiser na de ongewenstverklaring opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. In deze omstandigheden kan aan de ongewenstverklaring geen doorslaggevend gewicht worden toegekend.
Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het verzuim en de daardoor geschonden belangen.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de opheffing van de bewaring zal worden bevolen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 105,-- per dag voor de dagen die eiser vanaf 11 december 2008 heeft doorgebracht in een politiecel en € 80,-- per dag voor de dagen die eiser vanaf 15 december 2008 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 1620,-- zal worden toegekend.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 1620,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.J.P. Kambeel als griffier op 30 december 2008.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1620,--.
Aldus gedaan op 30 december 2008 door mr. E. Steendijk, fungerend voorzitter.