
Jurisprudentie
BH0325
Datum uitspraak2009-01-07
Datum gepubliceerd2009-01-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers177800
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-01-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers177800
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
In conventie ligt de vraag voor of het verstekvonnis , waarin eiser in het verzet is veroordeeld om een bedrag van € 32.500,00 ter aanzuivering van het negatieve vermogen aan gedaagde in het verzet te betalen in stand kan blijven. Gedaagde in het verzet heeft aangevoerd dat eiser in het verzet gehouden is dit bedrag te betalen op grond van de maatschapovereenkomst. Eiser in het verzet heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet gebonden is aan de maatschapovereenkomst.
De eisen die gesteld worden aan het toewijzen van een geldvordering in kort geding staan derhalve aan toewijzing van de vordering van gedaagde in het verzet in de weg.
In reconventie worden geldvorderingen, vordering tot opheffing beslag en vordering tot afgifte van boekhoudingen afgewezen.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 177800 / KG ZA 08-751
Vonnis in verzet in kort geding van 7 januari 2009
in de zaak van
[eiser in verzet],
h.o.d.n. [naam],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. P.A. Aan de Kerk te Groesbeek,
tegen
[gedaagde in verzet],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het verzet,
advocaat mr. A.A.S.F. van der Meer te Nijmegen,
Partijen zullen hierna [eiser in verzet] en [gedaagde in verzet] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 29 oktober 2008 tussen partijen in kort geding gewezen verstekvonnis
- de verzetdagvaarding van [gedaagde in verzet] van 28 november 2008
- de eis in reconventie
- de mondelinge behandeling op 17 december 2008
- de pleitnota van [eiser in verzet]
- de pleitnota van [gedaagde in verzet]
- de wijziging (inclusief vermindering) van eis in reconventie van [gedaagde in verzet].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 8 januari 2005 hebben partijen een maatschapovereenkomst ondertekend met ingangsdatum 1 januari 2005. In deze maatschapovereenkomst is, voor zover thans relevant, het volgende opgenomen:
Artikel 2: doelstelling
Het doel der maatschap is het verrichten van werkzaamheden in het kader van de advocatuur, alsmede juridische dienstverlening en al wat daarmee in de meest ruime zin des woords samenhangt.
Artikel 4: duur
4.1. De maatschap is aangegaan op 1 januari 2005 voor de duur van drie jaar.
4.2. Opzegging gedurende de stageperiode (als bedoeld in artikel 9b lid 1 Advocatenwet) van partij B ([eiser in verzet], de voorzieningenrechter), derhalve tot aan het moment dat door de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten aan hem een stageverklaring wordt afgegeven, kan de maatschapovereenkomst niet worden opgezegd, behoudens het geval dat één der partijen om gewichtige reden de uitoefening van de praktijk ter plaatse definitief beëindigt.
4.3. Na de in het vorige lid bedoelde periode heeft ieder der maten het recht de maatschap te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes (6) maanden tegen het einde van een maand. Deze opzegging dient plaats te vinden aan de andere maat per aangetekend schrijven of deurwaardersexploot.
Artikel 5: inbreng
5.1. Door partij A ([gedaagde in verzet], de voorzieningenrechter) wordt ingebracht zijn naam, zijn kennis, zijn volle arbeid en vlijt en – voor zover van belang – zijn relaties.
5.2. Door partij B wordt ingebracht zijn naam, zijn kennis, kantoorruimte, ICT en overige faciliteiten, partijen genoegzaam bekend, alsmede zijn volle arbeid en vlijt en – voor zover van belang – zijn netwerkbestand.
5.3. Partijen worden voor de inbreng gecrediteerd in de boeken der maatschap ter grootte van het bedrag of de waarde van het ingebrachte, waarbij, tenzij alsnog uitdrukkelijk anders overeengekomen, aan de hiervoor onder de leden 1 en 2 genoemde inbreng een gelijke waarde zal worden toegekend.
Artikel 8: boekhouding
8.2. De administratie van de maatschap, waaronder ook valt het beheren van de kas, zal gevoerd worden door partij B, die op zich neemt binnen vijf maanden na afloop van ieder boekjaar, gelijk mede bij beëindiging der maatschap in de loop van het boekjaar, aan partij A te zullen verstrekken een door een (register)accountant opgestelde jaarrekening, voorzien van een toelichting en vergezeld van een verklaring van die accountant, waarin hij mededeelt dat de jaarstukken een getrouw beeld van de werkelijkheid geven. De stukken zullen ter bewijze van hun goedkeuring en van wederzijds décharge door alle maten worden ondertekend.
8.3. Partij A is te allen tijde gerechtigd overlegging van de boeken met de daarbij behorende bescheiden te vragen en de kas-, bank en girotegoeden van de maatschap te controleren.
8.4. Indien één der maten met de inhoud van gemelde stukken niet akkoord gaat, zal hij binnen één maand na dagtekening der stukken, zijn bezwaren daartegen bij aangetekend schrijven aan de andere maat kenbaar moeten maken, bij gebreke waarvan bedoelde stukken worden beschouwd als onherroepelijk beide maten bindend en tussen hen vastgesteld. Mochten de maten niet binnen veertien dagen na verzending van de hier voren bedoelde brief tot overeenstemming komen, dan zal de beslissing worden opgedragen aan een daartoe, op verzoek van de meest gereden partij, door de Kantonrechter te Nijmegen te benoemen registeraccountant.
Artikel 17: geschillen
Alle geschillen, ook die welke door één partij als zodanig worden beschouwd, welke zich mochten voordoen of tussen partijen in het vervolg mochten opkomen betreffende de uitleg van deze overeenkomst of haar uitvoering, waaronder waardebepaling, alsmede alle andere geschillen ter zake van de maatschap, zullen worden onderworpen aan het oordeel van één of – indien een van de partijen dit verlangt – drie personen, op verzoek van de meest gerede partij te benoemen door de kantonrechter te Nijmegen welke uitspraak voor partijen als bindend advies zal gelden.
De maatschap wordt aangeduid met de naam [naam]/[naam].
2.2. De heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) van financieel adviesbureau [betrokkene] B.V. heeft partijen naar aanleiding van een bespreking op 28 juni 2006 bij brief van 30 juni 2006 het volgende bericht:
Bij de bovengenoemde bespreking waren aanwezig de heer [gedaagde in verzet], de heer [eiser in verzet] en ondergetekende. Hierbij hebben wij afgesproken dat ik de gemaakte afspraken en de besproken zaken schriftelijk zou vastleggen.
Verdeling resultaat
Hierbij zal worden uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
• De omzet is persoonsafhankelijk, hierop zullen dubieuze en/of oninbare vorderingen in mindering worden gebracht.
• Alle gezamenlijke kosten die betrekking hebben op de maatschap zullen als volgt worden verdeeld:
* Ieder maatschaplid krijgt 1/3 deel van alle gezamenlijke kosten als vastdeel voor zijn rekening.
* Het resterende 1/3 deel zal naar rato van de omzet worden verdeeld.
• Onafhankelijk van het bedrijfsresultaat van de maatschap, zal aan iedere maat per jaar een rente worden berekend over het positieve respectievelijk negatieve gemiddelde saldo van zijn kapitaalrekening per de eerste en de laatste dag van het betrokken boekjaar. Het rentepercentage bedraagt 6% per jaar.
2.3. [betrokkene] heeft partijen naar aanleiding van een tweetal besprekingen op respectievelijk 22 en 27 december 2006 bij brief van 27 december 2006 het volgende bericht:
Bij de bovengenoemde bespreking waren aanwezig de heer [gedaagde in verzet], de heer [eiser in verzet] en ondergetekende. Hierbij hebben wij afgesproken dat ik de gemaakte afspraken en de besproken zaken schriftelijk zou vastleggen.
Bespreking 22 december 2006
Tijdens deze bijeenkomst zijn de voorlopige cijfers van de maatschap per 31 oktober 2006 en 31 december 2005 besproken. De cijfers zijn verontrustend. Met name de omzet van de heer [gedaagde in verzet] blijft ver achter op de gestelde prognose (…).
De omzet van de heer [eiser in verzet] is verhouding met de omzet van de heer [gedaagde in verzet] veel beter (…).
Bespreking 27 december 2006
De heer [gedaagde in verzet] geeft aan dat hij zijn negatieve vermogenspositie met € 30.000 vanuit privé zal aanzuiveren. Hiervoor moet hij nog een aantal zaken regelen en heeft hiervoor ongeveer een maand de tijd nodig. Ultimo januari 2007 verwacht hij deze € 30.000 te kunnen storten.
2.4. Op 9 maart 2007 heeft [betrokkene] [gedaagde in verzet] het volgende bericht:
In vervolg op onze brief van 8 februari jongstleden, waarin wordt afgesproken dat u voor 13 februari aan [voornaam] [eiser in verzet] zult een voorstel zult doen hoe het resterende kapitaaltekort aan te vullen hebben wij doorgekregen dat er nog geen voorstel is gedaan.
Wij vragen u om het betreffende voorstel per omgaande aan [voornaam] [eiser in verzet] door te geven, zodat aan de gemaakte afspraak wordt voldaan.
2.5. Bij brief van 20 maart 2007 heeft [betrokkene] [gedaagde in verzet] uitgenodigd voor een bespreking op 29 maart 2007 over het aanvullen van het tekort. [gedaagde in verzet] heeft hier niet op gereageerd, waarna [betrokkene] [gedaagde in verzet] telefonisch heeft uitgenodigd voor een bespreking op 18 april 2007.
2.6. Bij brief van 16 april 2007 heeft [gedaagde in verzet] [betrokkene] het navolgende bericht:
Onlangs had ik een uitvoerig onderhoud met de deken van de Orde van Advocaten te Arnhem, mr. F.A.M. Knüppe. Het initiatief voor dit gesprek was uitgegaan van de deken.
Wat ik tijdens deze bespreking gehoord heb is voor mij aanleiding u te laten weten dat ik geen gebruik meer zal maken van uw diensten. Ik zal mij laten adviseren door een eigen financieel deskundige. (…)
Het is mij bekend dat de financiële situatie van [naam] niet goed is. Ik denk evenwel dat daarvoor zeker een oplossing te vinden zal zijn, mits alle betrokkenen het hoofd koel houden.
Overeenkomstig hetgeen mr. Knüppe mij heeft gevraagd verzoek ik u de jaarstukken voor 2005 en 2006 van de maatschap [naam] aan hem toe te sturen. (…)
2.7. [eiser in verzet] heeft [gedaagde in verzet] bij brief van 17 april 2007 onder meer medegedeeld:
Nu ik van de boekhouder heb begrepen dat u andermaal heeft aangegeven niet op de bespreking te zullen verschijnen, dit terwijl de maatschap – alweer – in een penibele financiële situatie is beland vanwege het uitblijven van omzet, zie ik mij genoodzaakt om mijn ongenoegen over het verloop van de afgelopen twee jaren aan u kenbaar te maken.
(…)
Uw negatieve eigen vermogen is inmiddels opgelopen tot een bedrag van € 36.000,00. exclusief de verrekening naar evenredigheid van omzet van de overige een derde van de kantoorkosten.
Ondanks de toezeggingen heeft u nog immer niet aangegeven op welke wijze u het restant bedrag denkt te voldoen. Als een gesprek over het onderwerp wordt geïnitieerd laat u weten het niet nodig te vinden om te verschijnen.
Nu de maatschap wederom op de rand van de afgrond is terecht gekomen zie ik geen andere mogelijkheid om u hierbij te verzoeken om mij binnen tien dagen na heden mede te delen op welke wijze het restantbedrag zal worden aangezuiverd. Voor het geval ik van u geen, dan wel een afwijzende reactie ontvang stel ik u hierbij in gebreke. Na ommekomst van voormelde termijn bent u – hetgeen u genoegzaam bekend is – in verzuim.
2.8. Bij brief van 27 april 2007 heeft [eiser in verzet] [gedaagde in verzet] opnieuw gesommeerd om het negatieve eigen vermogen aan te zuiveren. Bij brief van 6 juni 2007 is nog een sommatie gevolgd en heeft [eiser in verzet] [gedaagde in verzet] tevens het volgende medegedeeld:
Voor de goede orde bevestig ik u hierbij uw e-mail van 31 mei jongstleden waarin u de samenwerkingsovereenkomst met onmiddellijke ingang opzegt. Zodoende is ‘[naam]’ vanaf 1 juni 2007 (weer) een eenmanszaak.
2.9. [eiser in verzet] heeft op 6 september 2007 de plaatselijke deken van de Orde van Advocaten gevraagd om te bemiddelen in het geschil tussen partijen. [gedaagde in verzet] heeft zich niet uitgelaten over het bemiddelingsverzoek, waarna [eiser in verzet] bij verzoekschrift van 4 januari 2008 de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Nijmegen, heeft verzocht om over te gaan tot benoeming van drie personen (respectievelijk mr. [naam], werkzaam bij [naam], mr. [naam], advocaat en buitenpatroon van [eiser in verzet] en [betrokkene]) die zullen oordelen over het geschil tussen partijen. De kantonrechter heeft bij beschikking van 3 maart 2008 mr. [naam] benoemd tot deskundige. [gedaagde in verzet] heeft op brieven van mr. [naam] van 28 maart 2007, 3 en 18 april 2007 niet gereageerd.
2.10. Uit de deeljaarrekening van 2007 opgemaakt door [betrokkene] blijkt dat [gedaagde in verzet] per 31 mei 2007 (datum beëindiging van de maatschapovereenkomst) een negatief vermogen heeft van € 38.026,00. Volgens [eiser in verzet] moet bij dit bedrag nog een bedrag van
€ 2.500,00 worden opgeteld, nu ten onrechte is aangenomen dat [gedaagde in verzet] teneinde het negatief eigen vermogen aan te zuiveren begin 2007 een bedrag van € 32.500,00 heeft gestort. Op 10 september 2008 heeft [eiser in verzet] [gedaagde in verzet] nogmaals gesommeerd om over te gaan tot betaling.
2.11. [eiser in verzet] heeft [gedaagde in verzet] op 24 september 2008 gedagvaard en gevorderd dat de voorzieningenrechter [gedaagde in verzet] zou bevelen om bij wijze van voorschot een bedrag van
€ 32.500,00 ter zake aanzuivering van het negatieve vermogen aan [eiser in verzet] te voldoen.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 29 oktober 2008 verstek verleend tegen [gedaagde in verzet] en de vordering toegewezen.
2.12. [eiser in verzet] heeft op enig moment conservatoir beslag gelegd op een onroerende zaak van [gedaagde in verzet] en onder een bankrekening van [gedaagde in verzet].
3. Het geschil in conventie
3.1. [gedaagde in verzet] is het niet eens met voornoemde beslissing van 29 oktober 2008 en is bij exploot van dagvaarding van 28 november 2008 in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. [gedaagde in verzet] vordert in conventie dat de voorzieningenrechter [gedaagde in verzet] ontheft, althans ontheven verklaart van de veroordeling die tegen hem is uitgesproken bij het verstekvonnis van 29 oktober 2008 tussen [eiser in verzet] als eiser en [gedaagde in verzet] als gedaagde alsmede een niet-ontvankelijkverklaring van [eiser in verzet] in zijn oorspronkelijke vordering, althans met afwijzing van de oorspronkelijke vordering van [eiser in verzet] wegens onvoldoende gegrondheid en gemotiveerdheid.
3.2. [gedaagde in verzet] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de wilsovereenstemming die vereist is voor het tot stand komen van een overeenkomst ontbrak ten tijde van het ondertekenen van de maatschapovereenkomst. Volgens [gedaagde in verzet] hebben partijen afgesproken dat hij als senior juridisch medewerker bij [eiser in verzet] in dienst zou komen en dossierwerkzaamheden zou gaan verrichten. Er was echter geen sprake van een gezamenlijk kantoor. Op enig moment heeft [eiser in verzet] [gedaagde in verzet] een maatschapovereenkomst ter ondertekening voorgehouden, omdat de Orde van Advocaten volgens [eiser in verzet] een bewijs van samenwerking eiste. [gedaagde in verzet] heeft [eiser in verzet] vertrouwd en het stuk, dat – naar [gedaagde in verzet] opmerkt – geen considerans of kostenverdeling bevat, zonder te lezen ondertekend. [gedaagde in verzet] ging er van uit dat de overeenkomst enkel naar buiten toe gold om in het kader van de opleiding van [eiser in verzet] formeel aan de Orde van Advocaten te tonen dat er sprake was van een samenwerkingsverband tussen partijen.
Verdeling van de kosten volgens een 1/3e regeling zoals door [eiser in verzet] gesteld is volgens [gedaagde in verzet] niet afgesproken. Hierover staat niets in de maatschapovereenkomst, voor zover deze al zou gelden tussen partijen. Bovendien stelt [gedaagde in verzet] dat hij hierover nimmer met [betrokkene] heeft gesproken.
[gedaagde in verzet] acht zich dan ook niet gebonden aan de maatschapovereenkomst en de afspraken over de kostenverdeling.
Voor zover [eiser in verzet] zijn vordering baseert op de jaarstukken 2006 en 2007 stelt [gedaagde in verzet] dat hij eerst op 24 september 2008 (de datum van betekening van de dagvaarding) kennis heeft genomen van de inhoud van deze stukken. [gedaagde in verzet] heeft nimmer concept jaar- stukken of boekhoudingen gezien ter controle en/of goedkeuring. Dit is volgens hem in strijd met de beweerdelijke maatschapovereenkomst.
Tot slot stelt [gedaagde in verzet] nog dat [eiser in verzet] zonder overleg verbouwingskosten ten bedrage van € 25.919,00 en de inventaris van € 9.153,00 in de maatschap heeft ingebracht.
Een deel van die afschrijvingen wordt nu ten onrechte van [gedaagde in verzet] gevorderd.
3.3. [eiser in verzet] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [gedaagde in verzet] vordert – na wijziging en vermindering van eis – dat de voorzieningenrechter [eiser in verzet] primair veroordeelt
I. tot terugbetaling van een bedrag van € 10.000,00, als zijnde teveel betaald,
II. tot het op straffe van verbeurte van een dwangsom afleggen van rekening en verantwoording over alle dossiers waarin [gedaagde in verzet] (voor [eiser in verzet]) heeft gewerkt,
III. tot betaling van een geldbedrag voor dossierwerkzaamheden, voorlopig vast te stellen op € 30.000,00
IV. tot het voldoen van een bedrag voor aanwezigheid, adviezen en reiskosten, totaal voorlopig vast te stellen op € 33.600,00,
V. tot het op straffe van verbeurte van een dwangsom opheffen van de door [eiser in verzet] gelegde beslagen onder de banken en op het onroerend goed van [gedaagde in verzet],
VI. tot het op straffe van verbeurte van een dwangsom staken van de executie van het verstekvonnis van 29 oktober 2008, en
VII. tot betaling van de wettelijke rente over de hierboven vermelde vorderingen.
Subsidiair vordert [gedaagde in verzet] dat [eiser in verzet] wordt veroordeeld om op straffe van verbeurte van een dwangsom de volledige boekhoudingen van de jaren 2005, 2006 en 2007 over te dragen.
4.2. [gedaagde in verzet] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Allereerst stelt [gedaagde in verzet] dat hij bij wijze van voorschot een bedrag van € 30.000,00 aan [eiser in verzet] heeft terugbetaald, terwijl later is gebleken dat [eiser in verzet] slechts een bedrag van € 20.000,00 had voorgeschoten. Een bedrag van € 10.000,00 wordt dan ook als onverschuldigd betaald teruggevorderd.
Verder heeft [gedaagde in verzet] voor [eiser in verzet] werk verricht in dossiers van [eiser in verzet]. [eiser in verzet] moet hierover nog verantwoording, in de zin van gewerkte uren, inkomsten en kosten, afleggen aan [gedaagde in verzet]. Zo zouden diverse klanten in Dexia zaken een bedrag van
€ 1.500,00 per dossier betaald waarvan een gedeelte aan [gedaagde in verzet] toekomt. Voor deze door [gedaagde in verzet] verrichte werkzaamheden wordt op grond van ongerechtvaardigde verrijking in totaal als voorschot een bedrag van € 30.000,00 gevorderd.
Voorts vordert [gedaagde in verzet] op basis van een overeenkomst van opdracht een bedrag van
€ 33.600,00 als vergoeding voor advieswerk en steun.
[gedaagde in verzet] vordert vervolgens nog staking van de executoriale handelingen en opheffing van de conservatoire beslagen, die door [eiser in verzet] op vermogensbestanddelen van [gedaagde in verzet] zijn gelegd.
Tot slot vordert [gedaagde in verzet] de betaling van de wettelijke rente over voornoemde geldbedragen.
Geheel subsidiair – voor het geval dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat [gedaagde in verzet] gebonden is aan de maatschapovereenkomst – vordert [gedaagde in verzet] op grond van artikel 8.3 van die overeenkomst overlegging van de volledige boekhoudingen over de jaren 2005 t/m 2007.
4.3. [eiser in verzet] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. Allereerst moet worden vastgesteld dat het verzet tijdig is gedaan, zodat het tegen [gedaagde in verzet] verleende verstek wordt gezuiverd.
5.2. In conventie ligt vervolgens de vraag voor of het verstekvonnis van 29 oktober 2008, waarin [gedaagde in verzet] is veroordeeld om een bedrag van € 32.500,00 ter aanzuivering van het negatieve vermogen aan [eiser in verzet] te betalen in stand kan blijven. [eiser in verzet] heeft aangevoerd dat [gedaagde in verzet] gehouden is dit bedrag te betalen op grond van de maatschapovereenkomst en de afspraken die partijen hebben gemaakt in overleg met [betrokkene], die deze afspraken schriftelijk heeft vastgelegd. [eiser in verzet] heeft hiervoor verwezen naar de brieven van [betrokkene] van 30 juni 2006, 27 december 2006 en 9 maart 2007.
Hiervoor is al opgenomen dat [gedaagde in verzet] zich op het standpunt heeft gesteld dat hij niet gebonden is aan de maatschapovereenkomst en dat hij nimmer heeft ingestemd met een kostenverdeling, die [betrokkene] in zijn brieven heeft opgenomen. Verder heeft [gedaagde in verzet] het spoedeisend belang bij de vordering van [eiser in verzet] betwist.
5.3. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
5.4. Vooropgesteld moet worden dat het spoedeisend belang van [eiser in verzet] bij de gevorderde voorzieningen aanwezig is. [eiser in verzet] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [naam] een kleine onderneming is die niet over reserves beschikt. Indien [gedaagde in verzet] het negatieve eigen vermogen niet aanzuivert, zal [eiser in verzet]/[naam] in financiële problemen komen. [eiser in verzet] heeft vele pogingen gedaan om tot een vergelijk te komen, maar [gedaagde in verzet] is hier telkenmale niet op ingegaan. Hiermee is het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen gegeven.
5.5. Vervolgens komt het bestaan en de omvang van de vordering die [eiser in verzet] stelt te hebben aan de orde. Wat het bestaan van de vordering betreft wordt als volgt overwogen.
[eiser in verzet] heeft een maatschapovereenkomst in het geding gebracht die door hem en door [gedaagde in verzet] op iedere pagina is ondertekend. De stelling van [gedaagde in verzet] dat hij niet gebonden is aan die overeenkomst omdat hij deze niet heeft gelezen voordat hij tekende, roept mede gelet op de professie van [gedaagde in verzet] vooralsnog vraagtekens op. Het lijkt onwaarschijnlijk dat iemand als [gedaagde in verzet], een jurist die in het verleden jarenlang als advocaat heeft gewerkt, een op schrift gestelde maatschapovereenkomst blind ondertekent. Deze stelling van [gedaagde in verzet] wordt nog meer onwaarschijnlijk wanneer uit akten van arbeidsovereenkomsten die door [eiser in verzet] in het geding zijn gebracht en waarvan de inhoud niet althans niet voldoende door [gedaagde in verzet] is betwist, blijkt dat [gedaagde in verzet] in de hoedanigheid van maat diverse malen een arbeidsovereenkomst met een werknemer heeft ondertekend.
Tenslotte wordt overwogen dat eveneens niet direct geloofwaardig is dat [gedaagde in verzet] niet met de door [betrokkene] vastgelegde verdeling van kosten heeft ingestemd. Immers, op geen enkele wijze blijkt dat [gedaagde in verzet] tegen de afspraken zoals deze in de brieven van [betrokkene] zijn vastgelegd, geprotesteerd heeft, hetgeen een voor de hand liggende reactie zou zijn geweest wanneer de inhoud van deze brieven de afspraken van partijen niet weergaf. Het verweer van [gedaagde in verzet] dat hij er vanuit ging dat de maatschapovereenkomst alleen naar buiten toe zou gelden en dat hij nimmer met [betrokkene] heeft gesproken over een kostenverdeling, komt dan ook niet direct aannemelijk over. Anderzijds kan in het kader van een procedure als de onderhavige niet zonder meer aan deze verweren voorbij worden gegaan. De verweren van [gedaagde in verzet] mogen niet waarschijnlijk lijken, zonder nader onderzoek waartoe deze procedure zich niet leent, kan niet beslist worden dat deze verweren geen doel treffen.
5.6. Hierbij komt dat de hoogte van de vordering van [eiser in verzet] uitdrukkelijk door [gedaagde in verzet] is betwist. In het kader van deze procedure kan de hoogte van de vordering evenmin zonder verder onderzoek bepaald worden. De eisen die gesteld worden aan het toewijzen van een geldvordering in kort geding staan derhalve aan toewijzing van de vordering van [eiser in verzet] in de weg.
5.7. Nu het bestaan en de omvang van de vordering van [eiser in verzet] op [gedaagde in verzet] in deze kort gedingprocedure onvoldoende zijn komen vast te staan, zal het verstekvonnis van 29 oktober 2008 worden vernietigd en zullen, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiser in verzet] worden afgewezen.
6. De beoordeling in reconventie
6.1. Ten aanzien van de geldbedragen die [gedaagde in verzet] heeft gevorderd, gelden dezelfde criteria als voor de vordering van [eiser in verzet] in conventie gelden (Vgl 5.3)
6.2. [gedaagde in verzet] vordert allereerst een bedrag van € 10.000,00 als onverschuldigd betaald van [eiser in verzet]. [gedaagde in verzet] heeft echter nagelaten deze vordering die op betaling van voorschotten ziet, nader te onderbouwen, zodat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser in verzet] slechts een bedrag van € 20.000,00 (in plaats van € 30.000,00) nodig zou hebben gehad. Bij gebrek aan enige onderbouwing alsmede gezien de betwisting door [eiser in verzet], kan deze vordering dan ook niet worden toegewezen.
6.3. Het door [gedaagde in verzet] gevorderde geldbedrag van € 30.000,00 voor verrichte werkzaamheden komt evenmin voor toewijzing in aanmerking. Ook deze vordering is door [eiser in verzet] gemotiveerd betwist, waarbij met name een beroep op de maatschapovereenkomst is gedaan. Ook al heeft [gedaagde in verzet] een lijst met namen van zaken die [gedaagde in verzet] heeft meegenomen en van zaken die bij [eiser in verzet] zijn achtergebleven overgelegd, niet duidelijk is of, en zo ja welke werkzaamheden [gedaagde in verzet] in deze zaken heeft verricht. Zolang onduidelijk is op welke grond [gedaagde in verzet] betaling zou kunnen vorderen en – zo die grond al bestaat – niet vaststaat op welk bedrag gezien de verrichte werkzaamheden aanspraak kan worden gemaakt, kan van toewijzing van deze vordering van [gedaagde in verzet] geen sprake zijn.
6.4. Hetzelfde geldt voor de vordering tot het voldoen van een bedrag van € 33.600,00 als vergoeding voor advieswerkzaamheden. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan mede gezien de betwisting door [eiser in verzet] voornoemde vordering die haar rechtsgrond zou moeten vinden in een overeenkomst van opdracht niet worden toegewezen.
6.5. Nu voormelde geldvorderingen zullen worden afgewezen, komen de vorderingen tot betaling van de wettelijke rente over die vorderingen evenmin voor toewijzing in aanmerking.
6.6. Wat de vordering tot het opheffen van het beslag betreft wordt allereerst overwogen dat het de voorzieningenrechter niet geheel duidelijk is op welk tijdstip en op welke goederen van [gedaagde in verzet] beslagen zijn gelegd. [gedaagde in verzet] heeft nagelaten dit aan te geven. Kennelijk, zo blijkt uit de vordering in reconventie van [gedaagde in verzet], betreft het een onroerende zaak en een bankrekening van [gedaagde in verzet].
6.7. De opheffing van een conservatoir dan wel executoriaal beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
6.8. In conventie is bepaald dat het verstekvonnis van 29 oktober 2008 wordt vernietigd en, opnieuw rechtdoend, de vorderingen van [eiser in verzet] zullen worden afgewezen, zodat de beslagen die zich in de executoriale fase bevonden, zich thans weer in de conservatoire fase bevinden. Omdat [gedaagde in verzet] niet uitdrukkelijk heeft aangevoerd welke beslagen opgeheven moet worden en evenmin een grond voor opheffing van de conservatoire beslagen heeft aangevoerd, komt de vordering tot opheffing van de beslagen niet voor toewijzing in aanmerking.
6.9. Gelet op de beslissing in conventie kan [eiser in verzet] niet tot executie van het verstekvonnis overgaan. Om deze reden vervalt het belang bij de vordering tot staking van de executie van het verstekvonnis van 29 oktober 2008.
6.10. Ten aanzien van de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording door [eiser in verzet] over alle dossiers waarin [gedaagde in verzet] (voor [eiser in verzet]) heeft gewerkt, wordt overwogen dat [gedaagde in verzet] onvoldoende duidelijk heeft aangegeven op welke rechtsgrond [eiser in verzet], anders dan op grond van de maatschapovereenkomst, tot het afleggen van verantwoording gehouden zou zijn.
Voor zover [gedaagde in verzet] subsidiair de maatschapovereenkomst ten grondslag legt aan deze vordering geldt dat het afleggen van rekening en verantwoording plaats dient te vinden bij de (eind)afrekening van de beëindigde maatschapovereenkomst. Nu thans nog niet vaststaat dat partijen gebonden zijn aan de maatschapovereenkomst, kan de voorzieningenrechter zich hier nog niet over uitlaten.
6.11. Het voorgaande leidt er toe dat de primaire vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
6.12. Wat de subsidiaire vordering tot afgifte van de boekhoudingen van de jaren 2005 t/m 2007 – die gebaseerd is op artikel 8.3 van de maatschapovereenkomst – betreft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat toewijzing van die vordering eerst aan de orde is indien is komen vast te staan dat de maatschapovereenkomst tussen partijen geldt. Het belang bij deze vordering is de voorzieningenrechter bovendien niet geheel duidelijk nu [eiser in verzet] aan [gedaagde in verzet] reeds heeft medegedeeld dat hij bereid is tegen een vergoeding van
€ 250,00 exclusief btw, welke vergoeding de voorzieningenrechter niet onredelijk voorkomt, afschriften van de gehele boekhouding over voornoemde jaren te verstrekken.
6.13. De vorderingen in reconventie zullen derhalve worden afgewezen.
7. In conventie en in reconventie
7.1. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten in conventie en in reconventie alsook de kosten in de procedure onder zaaknummer 174983 / KG ZA 08-573 worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
8. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
8.1. verklaart [gedaagde in verzet] ontvankelijk in zijn verzet en zuivert het tegen hem op 29 oktober verleende verstek,
8.2. vernietigt het op 29 oktober 2008 tussen partijen onder zaaknummer 174983 / KG ZA 08-573 gewezen vonnis en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [eiser in verzet] jegens [gedaagde in verzet] af,
8.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.4. compenseert de kosten van deze procedure, inclusief de kosten van de procedure onder zaaknummer 174983 / KG ZA 08-573, tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
8.5. wijst de vorderingen af,
8.6. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J.C van Emden-Geenen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 7 januari 2009.