Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0319

Datum uitspraak2009-01-13
Datum gepubliceerd2009-01-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/2197
Statusgepubliceerd


Indicatie

Last onder dwangsom. Ontruimen van kantoor- en bedrijfsactiviteiten in unit. Overgangsrecht. Wraking.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 08/2197 1a uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2009 inzake [eisers], wonende, respectievelijk, gevestigd te Maarssen, eisers, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maarssen, verweerder. Inleiding 1.1 Bij besluit van 5 juni 2007 zijn eisers aangeschreven om de kantoor- en bedrijfsactiviteiten in de units 33 en 35 op het perceel [adres] (hierna: het perceel) te beëindigen voor 1 december 2007, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per week met een maximum van € 20.000,-. Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 5 juni 2007 ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 13 mei 2008 (SBR 07/3441) verweerders besluit van 16 oktober 2007 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. 1.2 Verweerder heeft daarop bij besluit van 7 juli 2008 het bezwaar tegen het besluit van 5 juni 2007 opnieuw ongegrond verklaard en daarbij de last beperkt tot het binnen 30 dagen na verzenddatum van het besluit ontruimen van kantoor- en bedrijfsactiviteiten in unit 33 en de dwangsom verlaagd naar € 1.000,- per week met een maximum van € 10.000,-. Verweerder heeft zijn besluit van 7 juli 2008 vervangen door het - inhoudelijk ongewijzigde - besluit van 15 juli 2008. 1.3 Het beroep, gericht tegen het besluit van 7 juli 2008, wordt onder toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 15 juli 2008. 1.4 Verweerder heeft de begunstigingstermijn opgeschort tot zes weken na de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. 1.5 Het beroep is op 2 december 2008 ter zitting behandeld, waar [eisers] in persoon is verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde ing. R. Westenberg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.C. Munneke, werkzaam bij de gemeente Maarssen. Overwegingen 2.1 De rechtbank wijst voor het voorafgaande procesverloop naar de tussen partijen gewezen uitspraak van deze rechtbank van 13 mei 2008 (SBR 07/3441). 2.2 IeVeMa verhuurt verschillende units op het perceel. IeVeMa heeft de units 33 en 35 van 1 janu[huurder]8 tot juli 2007 verhuurd aan [[huurder]]. Na vertrek van [huurder] heeft IeVeMa vanaf juli 20[huurderX]nit 33 verhuurd aan [huur[huurderX]] en unit 35 aan [huurderY]. Unit 35 werd ten tijde van het bestreden besluit voor opslag gebruikt. Het onderhavige geding ziet uitsluitend op de, in het bestreden besluit gehandhaafde, aanschrijving om het laten gebruiken van unit 33 anders dan als opslagruimte te beëindigen. 2.3 Op het perceel is het bestemmingsplan "Herenweg-Gageldijk e.o." van toepassing, welk bestemmingsplan op 27 april 1999 door het college van gedeputeerde staten van Utrecht is goedgekeurd en op 8 juni 1999 rechtskracht heeft gekregen. Na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 mei 2001 is het bestemmingsplan partieel herzien. De partiële herziening van het bestemmingsplan is door Gedeputeerde Staten goedgekeurd op 21 september 2004. Op het perceel rust ingevolge het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Opslagbedrijf'. Ingevolge artikel III.4, lid A I, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het perceel bestemd voor bedrijfsdoeleinden, met als toegestane functie een opslagbedrijf, met de daarbij behorende gebouwen, dienstwoning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ingevolge artikel I.1, aanhef en onder 4j, van de planvoorschriften wordt onder een opslagbedrijf verstaan: verhuurbedrijf van bedrijfsmatige en particuliere opslagruimte voor goederen, met uitzondering van gevaarlijke stoffen anders dan noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het opslagbedrijf. Ingevolge artikel III.4, lid C II, onder 1, van de planvoorschriften is het verboden bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor doeleinden welke in strijd zijn met de ten dienste van de in deze voorschriften aan de bouwwerken en aan de bijbehorende grond gegeven bestemmingen. Ingevolge artikel IV.7, lid II, onder 1, van de planvoorschriften mag het op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan bestaande gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat met de in het plan aangewezen bestemming in strijd is, worden voortgezet. 2.4 Eisers hebben betwist dat [huurderX] unit 33 in strijd met de bestemming gebruikt. Volgens eisers is sprake van een eenvoudige magazijnadministratie, welk gebruik ook in de visie van verweerder valt onder de bestemming opslag. Uit de in het dossier aanwezige procesverbalen, opgemaakt naar aanleiding van een aantal controles op het perceel, blijkt echter dat de bovenverdieping van unit 33 enkele uren per dag wordt gebruikt als kantoor voor de administratie van [huurderX]. Aangezien dit gebruik niet kan worden aangemerkt als een eenvoudige magazijnadministratie uitsluitend ten behoeve van opslag, heeft verweerder terecht geconstateerd dat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel III.4, lid C II, onder 1, van de planvoorschriften en dat eisers unit 33 in strijd met de bestemming laten gebruiken. 2.5 Eisers hebben subsidiair betoogd dat het gebruik van unit 33 op grond van het overgangsrecht mag worden gecontinueerd. Zij hebben daartoe gesteld dat [huurder] als vorige huurder al voordat het bestemmingsplan rechtskracht kreeg unit 33 anders dan als opslagruimte gebruikte en dat [huurderX] als opvolgende huurder eveneens door het overgangsrecht wordt beschermd nu het door [huurderX] gemaakte gebruik niet leidt tot een grotere afwijking van het bestemmingsplan. Dit betekent volgens eisers dat zij niet kunnen worden aangeschreven wegens het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank volgt eisers niet in dit betoog. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS (onder meer de uitspraak van 28 november 1996, www.rechtspraak.nl, LJN:AP7573) een overgangsbepaling als hier aan de orde niet zover strekt dat deze ook kan worden ingeroepen in een geval waarin het bevoegde bestuurorgaan onder het oude bestemmingsplan het met een bestemmingsplan strijdige gebruik heeft gewraakt en dat gebruik ook rechtens kon wraken. Zoals in de aangehechte uitspraak van deze rechtbank van 3 november 2008 (SBR 08/387) is geoordeeld, heeft het bestemmingsplan "Herenweg-Gageldijk e.o." op 8 juni 1999 rechtskracht gekregen. Verweerder heeft het gebruik van de units anders dan voor opslag tijdig gewraakt door de met Van Ieperenburg op 4 augustus 1997 getekende garantieovereenkomst. Daarin is bepaald dat Van Ieperenburg zich verplicht de bedrijfsgebouwen te gebruiken voor de opslag van goederen conform de voorschriften in het bestemmingsplan. Dit betekent dat eisers geen geslaagd beroep kunnen doen op het overgangsrecht. Gelet hierop behoeft de vraag of sprake is van een planologisch relevante wijziging van het gebruik geen bespreking. 2.6 Verweerder was gelet op het voorgaande bevoegd om op grond van artikel III, 4, lid C, onder 1, van de planvoorschriften in verbinding met artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:32, eerste lid, van de Awb handhavend op te treden ten aanzien van het laten gebruiken van unit 33 ten behoeve van kantoor- en bedrijfsactiviteiten. 2.7 Volgens vaste rechtspraak zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.8 De omstandigheid dat het gebruik van de unit lange tijd door verweerder ongemoeid is gelaten, betekent niet dat sprake is van een situatie waarin niet meer handhavend kan worden opgetreden. Gelet op vaste jurisprudentie is het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur daarvan, geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan met het oog op de rechtszekerheid sprake is van rechtsverwerking waardoor het bestuursorgaan niet meer handhavend zou kunnen optreden. Van Ieperenburg is er diverse keren uitdrukkelijk op gewezen dat het in strijd met het bestemmingsplan laten gebruiken niet is toegestaan. In de omstandigheid dat de overtreding langere tijd ongemoeid is gelaten, kan in dit geval geen grond worden gezien voor het oordeel dat verweerder niet meer handhavend mocht optreden en dat de rechtszekerheid zich daartegen zou verzetten. 2.9 Van concreet zicht op legalisatie is niet gebleken. Het betoog van eisers dat aan andere plannen, waarvan de ruimtelijke uitstraling aanzienlijk groter is door verweerder wel medewerking wordt verleend, treft geen doel. Zoals door deze rechtbank in de eerder genoemde uitspraak van 3 november 2008 is overwogen, worden deze plannen gerealiseerd op locaties waarop een ander bestemmingsplan van toepassing is. 2.10 Hetgeen eisers in beroep hebben aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Beslissing verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2009. De griffier: De rechter: mr. M.S.D. de Weerd mr. S. Wijna Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.